eLaborate
::: eLaborate options :::
    Versnummers
    Versnummer in editie Jonckbloet (1846-1849)

    Cursieven in de leestekst
    Alles / Niets
    Annotatie op paleografisch-genetisch gebied
         Annotatie voor een hoofdstuktitel
         Annotatie voor een lombarde/initiaal
         Annotatie voor een paragraafteken
         Annotatie voor een correctie
         Annotatie voor een afkorting
         Annotatie voor een getal
         Annotatie voor een leesteken in het handschrift
         Annotatie voor een emendatie
         Annotatie negeren
         Annotatie met betrekking tot woordscheiding

    Annotatie met tekstinhoudelijk commentaar

    Woordverklaring; vertaling
         Woordverklaring; vertaling; emendatie
    Annotaties



    II HOE KEYE WALEWEIN VERRIET. ENDE HOE WALEWEIN DIE JONCFROUWE UTEN BORRE VERLOESTE Kapittelopschrift in de ondermarge, beginnend onder kolom a. De hoofdstuktitel is aan drie zijden omkaderd, de rechterkant is open gelaten, wellicht ten behoeve van nummering. De tekst in het kader is gerubriceerd. Een nummering in potlood (XLIII) rechts naast het kader is later toegevoegd (door Jonckbloet?). De hoofdstuktitel bestaat uit twee delen, gescheiden door een punt.
     

    IVERRIET 'belasterde', 'in een kwaad daglicht stelde'.
     

    IBORRE 'put'.
     

    1Die aventure doet ons cont 'het verhaal deelt ons mede'. Traditionele overgangsformule van een entrelacementstructuur (vgl. Ofr. Or dist li contes), waarop in Walewein ende Keye aan het begin van elk hoofdstuk (behalve bij de overgang van de hofepisode naar Waleweins eerste avontuur) wordt gevarieerd.
     

    1D Initiaal D, blauw, 5 regels hoog, rood penwerk.
     

    2coninc 'koning Artur'. In de context van de Lancelotcompilatie is het noemen van de eigennaam niet noodzakelijk.
     

    2nu ter stont{lc:T}Als het juist is dat in de oorspronkelijke conceptie van de Lancelotcompilatie Walewein ende Keye direct op Die Wrake van Ragisel volgde, is het eerbetoon dat Walewein in deze hofepisode ten deel valt wellicht het gevolg van zijn succesvolle terugkeer aan het einde van de Wrake. De extreem negatieve rol van Keye en het hoongelach aan het adres van de hofmaarschalk in het slotakkoord van de Wrake maakt dat de romans zeer goed op elkaar aansluiten.
     

    2nu ter stont 'toen', 'op dat moment'.
     

    3hof 'hofdag'.
     

    4Om te meerre sinen lof{lc:T} Een traditionele uitdrukking, vgl. Moriaen, vs. 32 (ed. Paardekooper-Van Buren) en bijv. Karel ende Elegast, vs. 14 (ed. Duinhoven). De mate waarin een vorst zijn edelen onthaalde en zijn largesse toonde, droeg bij aan zijn reputatie.
     

    4Om te meerre sinen lof 'Om zijn (Arturs) faam te vergroten'.
     

    5Drie M{lc:PG/get} Hs. heeft Drie m.
     

    5Drie M '3000'.
     

    7IIIc{lc:PG/get} Hs. heeft iijc. De superscripte c staat recht boven de j.
     

    7IIIc '300'.
     

    8Tavelronden Het illustere gezelschap ridders van koning Artur. Hun aantal verschilt van tekst tot tekst, maar vaak is dit 150, zoals in de Lancelot en prose en de Lanceloet (Jonckbloet 1846-1849, vs. 31383).
     

    12Sijn tijdens schrijven verbeterd uit siin.
     

    12achterwaerne{lc:PG/ws} Hs. heeft achter waerne.
     

    12achterwaerne 'als landvoogd besturen'. De gebruikelijke vorm is achterwaernen (MNW, s.v. 'achterwaernen')
     

    13al dat hi dade dat ware gedaen 'alles wat hij opdroeg, dat moest worden gedaan'. Een emendatie van dade in bade of rade valt te overwegen, maar het MNW biedt ondersteuning voor de gegeven vertaling (MNW, s.v. doen, II, 3).
     

    14Dit beneet Keyen saen 'Dit maakte Keye al gauw afgunstig'.
     

    15Dat ... staet 'Dat Walewein zo hoog in aanzien stond'.
     

    16raet 'raadsman'.
     

    17an hem stoet 'onder zijn bestuur stond'.
     

    18hem Verwijst naar Keye.
     

    18nine 'niets'.
     

    19Want 'terwijl'.
     

    21Pijndi hem 'zon hij op een middel om ...'.
     

    22. Het handschrift heeft een punt; de zin eindigt middenin het vers.
     

    22Hord 'verneem'. Deze formule wijst op mondelinge voordracht (voor een luisterend publiek).
     

    22dochte 'uitdacht'.
     

    24vergaderde 'bracht/riep bijeen'.
     

    24XX '20'.
     

    24thant 'terstond'.
     

    25Die van sinen gesellen waren 'die tot zijn kameraden/vertrouwelingen behoorden'.
     

    26hoet daer ware gevaren 'hoe het zo gekomen was dat'.
     

    26hoet Hs. heeft hoe.
     

    27al 'geheel en al'.
     

    27here 'heerser'.
     

    28Ende Ende heeft hier de betekenis van 'Ende seide', vgl. ook vs. 33.
     

    28ter ere hulpen 'helpen mijn eer te bewaren'.
     

    29. In het handschrift staat een punt; de zin eindigt middenin het vers. De twee zinnen kunnen echter in de vertaling verbonden worden.
     

    29verdinen 'belonen'.
     

    30fel 'kwaadaardig'.
     

    32dicke 'meestal'.
     

    33Her drossate Door Keye aan te spreken als her drossate benadrukken de gezellen dat hij een machtige positie heeft aan het hof en vleien hem.
     

    33raet 'voorstel'.
     

    34hoe soet gaet 'wat er ook van komt'.
     

    35lien{lc:T} De vrienden lijken hier al te vermoeden dat ze een valse eed moeten zweren.
     

    35lien 'onder ede bevestigen'.
     

    36Doe Voor de D staat een zwart stipje. De functie is niet duidelijk.
     

    36partien 'groep volgelingen'.
     

    39neve Zoals bekend is Walewein de neef van koning Artur, en bij diens kinderloosheid zijn gedoodverfde opvolger. Hij is de zoon van Koning Lot van Orcanie en een van de twee (half)zusters van Artur. Vgl. Boec van Merline, ed. Van Vloten, vs. 16391-16410.
     

    39overmodecheit 'hoogmoed'.
     

    40sulke dinc 'iets van dien aard dat'.
     

    46wel gereit 'zonder aarzeling'.
     

    47al dese ridders 'de twintig handlangers'.
     

    48gisteren margen 'gisteren morgen; gefingeerd tijdstip'.
     

    48dat hi hem ... vermat 'dat hij erover opschepte dat ...'
     

    50D De hoofdletter D is weggeschaafd. De a is beschadigd. Ook de hoofdletter B op de volgende regel heeft te lijden gehad.
     

    50geburen 'te beurt vallen'.
     

    51op dat hi woude Keye lijkt hier te suggereren dat Walewein erover opschepte het aantal te beleven avonturen in eigen hand te hebben. Dit is dan wel degelijk hoogmoedig: avonturen worden immers aan degene toebedeeld die daarvoor bestemd is door een hogere providentiële macht, de Avonture. In de meeste Arturromans komt het erop neer dat God de daartoe waardige ridder de avonturen schenkt.
     

    52Dant 'dan er'.
     

    53sinen Een emendatie in dinen valt hier te overwegen ter verklaring van het problematische van sinen (refererend aan Walewein) in deze zin. Het is echter zeer onwaarschijnlijk dat Keye de koning zou tutoyeren. Het zou kunnen dat een plotselinge overgang van directe naar indirecte rede een oorzaak is voor de verwarring.
     

    54Des De e is volgelopen.
     

    54harde onvroe 'zeer bedroefd'.
     

    55sloech ... neder 'liet zijn hoofd hangen'.
     

    55sloech Hs. heeft sloecht. Mogelijk is de t toegevoegd onder invloed van de t van thoeft (dittografie).
     

    56Over een stic 'na een poos'.
     

    58vrages Enclise van (vrage+des), 'vraag hierover'.
     

    59iet 'soms'.
     

    60vragdes Hs. heeft vrages (enclise van vrage+des). 'Vroeg daarnaar'.
     

    60. In de leestekst is een punt toegevoegd om de structuur van de zinnen te verduidelijken.
     

    60Sonder beide 'onmiddellijk'.
     

    62D D is groter (begin van de kolom).
     

    6363 Blauw paragraafteken voor dit vers; representant zichtbaar.
     

    64Hi pensde ... verdriet 'Hij had geen vermoeden van wat hem was aangedaan'.
     

    65Nochtan 'toch'.
     

    65verdriets gnoech 'genoeg ellende'.
     

    66groet ongevoech 'een afschuwelijke ervaring'.
     

    67droem In middeleeuwse teksten hebben dromen vaak een voorspellend karakter. Deze droom met aanvallende leeuw is wellicht op te vatten als een waarschuwing voor toekomstig gevaar. Zie voor de interpretatie van deze passage Hogenbirk 2004, p. 39-41.
     

    68Hord hier na Is dit als een signaal voor mondelinge voordracht op te vatten? Vgl. vs. 22/ F.178ra, 22.
     

    68nemet goem 'let goed op'.
     

    7070 Vijf opeenvolgende regels beginnen hier met Ende. De herhaling heeft mogelijk een verhoging van de spanning tot doel. In Middelnederlandse Arturromans komen opeenvolgende verzen beginnend met Ende vaker voor, met name in beschrijvingen van gevechten. Vgl. Walewein, ed. Van Es, vs. 1630-35; Wrake van Ragisel, ed. Gerritsen, vs. 2283-87.
     

    72therte breken 'het hart openscheuren'.
     

    72tier tide 'op dat moment'.
     

    74Ende ... soude 'en toen Walewein zich wilde verweren'.
     

    75leden 'ledematen'.
     

    75wranc 'zich trachtte los te wringen'.
     

    76Also 'zodat'.
     

    76vanden slape ontspranc 'uit zijn slaap opschrok'.
     

    77onsochten 'op pijnlijke wijze'. (MNW, s.v. 'onsochte'). De n (geen nasaalstreep) lijkt later bijgeschreven i.v.m. het rijm op dochten.
     

    79Ende sijn arm oec van desen 'en vooral zijn arm'.
     

    79van desen 'van die ledematen'.
     

    80te broken 'gebroken'.
     

    85Oetmodelike ende sere 'nederig en vurig'.
     

    86Hine 'Hij (God) + hem (Walewein)'.
     

    86moeste 'zou'.
     

    86hedemere{lc:PG/corr} De kopiist heeft eerst een ander woord willen schrijven (vortwart mere of vordane?) en dit verbeterd tot hedemere.
     

    86hedemere 'vandaag nog'.
     

    87Bescermen 'behoeden voor (de uitkomst)'.
     

    87alle dage In hs. aan elkaar geschreven, maar zo niet opgenomen in het MNW.
     

    88swaer 'akelig, onheilspellend'.
     

    89bedinge 'smeekbede'.
     

    92udeward 'naar buiten, uit het venster'.
     

    93meert'uitblijft'.
     

    94vereert{lc: PG/ws} Hs. heeft ver eert.
     

    94vereert De meest voorkomende vorm is: vererret; 'boos, ontstemd' (MNW, s.v. 'vererret'). De afwijkende vorm lijkt gekozen vanwege het rijm.
     

    95groettene 'groette hem (Artur)'.
     

    96haestelike 'direct'.
     

    97hoe es dit comen 'hoe heeft dit kunnen gebeuren?'.
     

    98van u 'over u'.
     

    99Dies ... ongewone 'iets wat zeer ongebruikelijk voor u is'.
     

    100Want ... te done 'want u hebt het nooit eerder gedaan'.
     

    102vermaet 'opschepte over'.
     

    102gereet 'zonder aarzelen'.
     

    103sulke 'verschillende aanwezigen'.
     

    103gien 'verklaren'.
     

    106genen Tweede e is volgelopen.
     

    106nu ter uren 'op dit ogenblik'.
     

    108Eest waer 'is het/dit waar?'.
     

    109Here, her coninc Dubbele aanspreekvorm, getuigt van eerbied.
     

    110algader derre dinc 'al deze zaken'.
     

    111ende oec der daet 'en vooral/ook aan de (taal)daad.' Het is onduidelijk welke twee zaken hier verbonden worden. Is het misschien zo dat Walewein (a) ontkent dat hij zoiets ooit gedacht zou hebben en (b) dat hij het ook openlijk verklaard zou hebben?
     

    112Die Keye op mi seget 'waarvan Keye mij beticht'.
     

    112die quaet 'de ellendeling'.
     

    113bekinne 'erken'.
     

    113harde wale 'met nadruk'.
     

    116in sinen sen 'in zijn geest'.
     

    117bat volcomen 'meer het ridderideaal benaderend'.
     

    117tallen spele van ridderscepe 'in iedere ridderlijke bezigheid'.
     

    120Wies 'waarop'.
     

    120beromen ' zich op iets laten voorstaan'.
     

    121wedersprakene 'sprak hem tegen'.
     

    122al oppenbaer 'in het openbaar'.
     

    124Die u ane tijt die coninc 'waarvan de koning u beschuldigt'.
     

    125hordet Hs. heeft horet.
     

    125tere stede 'op een bepaald moment'.
     

    128Ay Keye Walewein richt zijn woorden direct tot Keye. Het is opvallend dat hij de hofmaarschalk niet aanspreekt met 'heer Keye'. Walewein 'tutoyeert' Keye hier als het ware en geeft hiermee lucht aan zijn kwaadheid en minachting voor de hofmaarschalk. Even verderop kiest Walewein echter voor de meer algemene beleefdheidsvorm ghi in de clisisvorm hebdi.
     

    128quaet cleppere ende fel 'boosaardige en gemende lasteraar'.
     

    129Dicke ... onnere{lc:PG} Een potloodstreep loopt door een deel van dit vers en een stukje van het volgende vers tot in de rechtermarge.
     

    129Dicke ... onnere{lc:T} Walewein lijkt hier te verwijzen naar eerdere confrontaties met de hofmaarschalk, bijv. uit de Conte du Graal en de Walewein.
     

    129Dicke ... onnere 'Dikwijls heeft u zich erop toegelegd om mij van mijn eer te beroven'.
     

    130Bi ... ere Walewein zweert hier een zeer hoge eed: bij God en bij zijn eigen eer. Als hij de waarheid niet zou spreken, zou hij zijn eer verliezen.
     

    131Des 'daaraan', namelijk aan die ijdele roem waarvan hij beschuldigd wordt.
     

    132bat 'meer', 'eerder'.
     

    133Hem m van hem onduidelijk; op rasuur, mogelijk verbeterd uit her?
     

    133onscoude 'onschuld' of 'onschuldseed'.
     

    134rumen 'verlaten'.
     

    134met gewoude 'met spoed' of 'zonder aarzelen'.
     

    135scuwen 'mijden'.
     

    135vordane Hs. heeft vor dane.
     

    137137 Aan het einde van dit vers en het volgende zijn wat inktvlekken te zien.
     

    137altemale{lc:W} 'volledig', dus het hele harnas.
     

    137Bringet mi altemale Correctie tijdens het schrijven: na bringet werd al geschreven, maar direct weer geëxpungeerd.
     

    140gerede 'spoedig'.
     

    141hiet 'opdroeg'.
     

    142bracht bracht + enclisis van de t; antecedent is harnasch, vs. 138.
     

    142daer Door het afkortingsteken loopt een dun streepje naar rechts. Dit heeft verder geen betekenis en is wellicht een uitschieter en dus niet als schriftteken te interpreteren.
     

    148badens 'smeekten daarom'.
     

    149Laet ... moet 'laat uw boosheid varen'.
     

    150En donct ons niet wesen goet 'het lijkt ons niet goed te zijn'.
     

    151dor ene logelike dinc 'vanwege een valse aanklacht'.
     

    153Begeven 'verlaten'.
     

    154antwerde De volledige vorm komt niet voor. De oplossing van de abbreviatuur is dus niet zeker. In de Perchevael en de Wrake is gekozen voor de vorm met e. In de laatste tekst komt de voluitgeschreven vorm antwerde voor. Zie Wrake van Ragisel, ed. Gerritsen 1963, dl. 2, p. 354.
     

    155om niet 'tevergeefs'.
     

    156Mijns gescie dat God gebiet{lc:T} Walewein legt hier zijn lot in de handen van God, en toont daarmee dat hij niet hoogmoedig is.
     

    156Mijns gescie dat God gebiet 'Moge het mij vergaan zoals God het wil'.
     

    157Met trouwen 'op mijn woord van eer'.
     

    157gelove 'leg ik de gelofte af'.
     

    159In{lc:W} 'ic + ne', 'of ik'.
     

    159In ben volcomen derre daet 'voor ik mij heb gezuiverd van de (taal)daad' (vgl. MNW, s.v. 'volcomen' II, 2.). Kiest Walewein hier met opzet voor een woord met meer betekenissen? Volcomen kan ook 'waarmaken' betekenen. In deze betekenis lijkt Walewein te impliceren dat hij wel degelijk meer avonturen op zijn conto zal kunnen schrijven dan de andere ridders, wat dan verbaal hoogmoedig zou zijn.
     

    160Die Keye op mi seget 'waarvan Keye mij beschuldigt'.
     

    161orlof Walewein neemt hier orlof; gewoonlijk vraagt een Arturrider dat aan de koning. De verhouding is hier verstoord. Het is tekenend dat Walewein even later wel orlof aan de koningin vraagt, die het wel moet toestaan.
     

    164vader Walewein is een vaderfiguur. Hij is voorbeeld, een patroon, die, blijkens het volgende vers, de andere ridders hun wapens heeft gegeven en wellicht heeft opgeleid (of tot ridder geslagen?).
     

    165talre stont 'altijd', met de nuance 'van oudsher' (MNW, s.v. 'stonde', 2).
     

    168Dattene ... onnere 'Moge God hem schande brengen'.
     

    169dien 'diegene'.
     

    170Daer ... comen 'Die ons niets dan roem/eer zou bezorgen'.
     

    171171 Rood paragraafteken voor het vers; representant zichtbaar.
     

    171toren 'rampspoed', n.a.v. Waleweins vertrek.
     

    172comen te voren 'ter ore gekomen'.
     

    174onmate 'schandelijke daad' (MNW, s.v. 'onmate' I, 3).
     

    177177 Inktvlekjes door en boven de regel.
     

    177cume 'ternauwernood'.
     

    177conde gestaen 'zich staande kon houden'.
     

    178Si ... saen 'of ze was terstond flauwgevallen'.
     

    183here Heren Dubbele titulatuur, zie ook vs. 109/Fol. 178rb, 48.
     

    183na dese dinc 'hierna'.
     

    184Metten ... bevinc 'zij sloeg haar armen om hem heen'.
     

    185bat 'smeekte'.
     

    186Ay, soete Walewein, live here Deze vriendschappelijke woorden en het gebaar van de koningin duiden op een zekere mate van intimiteit. In Walewein ende Keye is het ook de koningin en niet de koning die Walewein permissie geeft te vertrekken en Walewein zendt de ridders die hij overwint naar haar toe om zich gevangen te geven. De achterliggende gedachte is mogelijkerwijs dat hij een van de ridders van de koningin is en haar in het bijzonder is toegewijd. Dit is ook het geval in de Merlijn-continuatie van Lodewijk van Velthem (ed. Van Vloten 1880, vs. 28550-57).
     

    186soete 'dierbare'.
     

    188nu 'immers'.
     

    190van u hier bringet vord 'u hier in de mond legt'.
     

    191comet des af 'laat dit voornemen varen'.
     

    194Alles ... trouwen{lc:PG} De ou in trouwen is vlekkerig. Door de u staat een streepje. Onder de regel twee inktvlekjes.
     

    194Alles ... trouwen 'voor al uw goedheid en genegenheid'.
     

    196Gerne doe ic u gebot 'Graag gehoorzaam ik aan uw bevel'.
     

    197Van allen sticken 'in alle opzichten.'
     

    197bi karitaten 'bij de liefde van God'.
     

    198dese ... laten 'deze zaken kan ik niet achterwege laten'.
     

    200al had sijs rouwe 'al deed het haar verdriet'.
     

    202ruemde also des conincs hof 'verliet zo 's konings hof'.
     

    204Sonder 'behalve'.
     

    205dies met hem waren 'die in deze zaak met hem waren', 'die op zijn hand waren'. Bijstelling bij gesellen.
     

    206haddens hadden+des, 'hadden daarover', over Waleweins vertrek.
     

    206rouwe Tweede ronding van de w is volgelopen.
     

    206twaren 'voorwaar'.
     

    207207{lc:PG/ht} Het is vreemd dat hier geen nieuw hoofdstuk begint. Walewein verlaat het hof en in de volgende verzen begint zijn eerste avontuur. Dit avontuur is dus niet door een hoofdstuktitel, overgangsformule en initiaal van de hofepisode gescheiden, zoals dat wel gebeurt voor andere avonturen.
     

    207207 Rood paragraafteken voor dit vers; representant zichtbaar.
     

    207ter selver steden 'terstond'.
     

    209dachvard 'afstand van een dag gaans'. Vertaling van het hele vers: 'En toen ze een dag gereden hadden...'.
     

    211groten der Er is geen spatie tussen deze woorden aanwezig. De laatste e van groten lijkt verbeterd uit iets anders. De kopiist schreef eerst groter (de apostrof is nog zichtbaar) en verbeterde dit later in groten.
     

    211Ende... coninginnen Walewein laat de knapen met name de koningin groeten; andermaal een bewijs van hun speciale band en van de verstoorde verhouding met de koning.
     

    218218 Het nieuwe hoofdstuk had ook goed hier kunnen beginnen.
     

    218reet doe berch ende dal Vertaling hele zin: 'En heer Walewein reed toen over bergen en door dalen'. (MNW, s.v. 'riden', 3, b).
     

    221harde woeste 'zeer eenzaam', 'onbewoond'.
     

    222Nochtan 'echter'.
     

    223tes De t is niet goed leesbaar.
     

    226op enen aert 'op ontgonnen, bebouwd, terrein'.
     

    228gescepen wale {lc:PG} de c in gescepen heeft een vreemde vorm. Mogelijk wilde de kopiist eerst iets anders schrijven, een l?
     

    228gescepen wale 'welgebouwd'.
     

    231sach hi vort 'zag hij dadelijk'.
     

    231al sonder waen 'ongelogen'.
     

    233Ende ... liden 'en toen hij verder wilde rijden'.
     

    234daer besiden 'daarnaast'.
     

    235Enen steinen borne 'een stenen waterput'.
     

    238Die grote pine gedogede 'die hevige pijn leed'.
     

    240wat beligdi dare 'waarom ligt u daar zo? (MNW, s.v. 'beliggen', a).
     

    241gehulpen 'hulp verlenen'.
     

    242ic Rechts boven de c staat een overbodig streepje.
     

    244ie 'ooit'.
     

    244lijf gewan 'geboren werd'.
     

    245in staden staen 'te hulp komen'.
     

    246verslagen 'doodgeslagen'.
     

    248mi door de m loopt een inktstreepje.
     

    249wildijs sijn wijs 'wilt u dat weten?'.
     

    250amijs 'minnaar'.
     

    252Swerte Montanie Morilagant is heer van het land van de Zwarte Bergen. Dit is een fantasienaam die verwijst naar zijn naam en de kleur van zijn wapenuitrusting. Het gaat hier vooral om het onheilspellende van de kleur zwart. Het specifieke landschap speelt verder geen rol.
     

    254. De kopiist heeft een punt geplaatst om aan te geven dat de zin eindigt na gereden.
     

    254scire 'onverwachts' (MNW, s.v. 'schiere', 2).
     

    256Ende Een emendatie van Ende in Die is te overwegen, om de bijzin beter te laten aansluiten bij het antecedent enegen man. De lezing van het handschrift is echter gehandhaafd omdat herhalende constructies met Ende aan het begin van de zin vaker voorkomen in Walewein ende Keye, ook als de zinsconstructie naar ons idee niet geheel correct of doorzichtig is.
     

    256mede daer an 'bovendien'.
     

    258al oppenbare 'zonder twijfel'.
     

    260in allen twiste 'in welk gevecht dan ook'.
     

    266in genen spele 'in geen enkel gevecht' (MNW, s.v. 'spel', 9).
     

    267iet een twint 'in enig opzicht'.
     

    268ontsint 'buiten zichzelf van kwaadheid'.
     

    270vord 'vervolgens'.
     

    270dese worde Met dese worde lijkt verwezen te worden naar een stuk tekst in de directe rede, maar de volgende verzen zijn in de indirecte rede gesteld.
     

    272Walewein ... noet{lc:PG/em} Hs. heeft Walewein verloeste mi vander noet.
     

    272Walewein ... noet 'tenzij Walewein mij uit de nood verloste'.
     

    273Daer ... geset Bepaling bij de voorafgaande zin. De jonkvrouw is in de put geworpen, opdat Walewein haar zou komen redden, zodat Morilagant het tegen hem op zou kunnen nemen.
     

    274wat mi let 'wat mij leed berokkent'.
     

    275275 Blauw paragraafteken voor het vers; representant zichtbaar.
     

    275doe oe slecht leesbaar door beschadiging.
     

    276hulpen ut Door beschadiging van het blad is het woord hulpen zeer slecht leesbaar.
     

    277trouwe De kopiist heeft hier een woord vergeten. Dit is wellicht trouwe geweest, maar zeker is dit niet.
     

    277op De p in op is niet leesbaar door een beschadiging.
     

    279ridet Hs. heeft ten onrechte een tilde boven de e.
     

    280ontbidet 'afwacht'.
     

    282parc 'strijdperk'.
     

    283gereet 'zonder moeite'.
     

    285Gine ... niet 'u zou tegen hem geen stand kunnen houden'.
     

    286omme De kopiist wilde waarschijnlijk in plaats van de tweede m een n schrijven, maar heeft zijn vergissing direct gecorrigeerd.
     

    286vliet 'vlucht', 'er vandoor gaat'.
     

    292des geloeft 'neem dit van mij aan'.
     

    295Mijn her Vertaling van het Oudfranse 'messire', de eretitel voor Gauvain (en Yvain en Keu) in o.a. Le Chevalier au lion.
     

    296berouwe 'betreur'.
     

    297Ende mins gescie dat God gebiet{lc:T} Walewein onderwerpt zich met dezelfde bewoordingen als in de eerste hofepisode aan de wil van God, vgl. vs. 156/F. 178rc, 34.
     

    297Ende mins gescie dat God gebiet 'Maar, het is aan God, wat er met mij zal gebeuren'.
     

    298hier Slecht leesbaar; woord nogal gevlekt en beschadigd.
     

    299sette Gebruikelijk is settese. Waarschijnlijk is voor deze vorm gekozen vanwege het lastige rijm.
     

    300Gringalette Paard van Walewein in de Arturtraditie. Het dier wordt hier zonder verdere introductie genoemd en is dus bekend.
     

    303een De tweede e is onleesbaar vanwege een beschadiging.
     

    304erre ende gram 'vertoornd', 'zeer kwaad'.
     

    306E : Grotere kapitaal, begin van de kolom.
     

    310berope 'beschuldig'.
     

    310dorperheit 'schandelijk gedrag'.
     

    311ban 'gebod', nl. het gebod dat de jonkvrouw in de put zou moeten blijven, tenzij Walewein haar eruit zou halen.
     

    314vertie 'zeg ik op'.
     

    315Done 'toen ... hem'.
     

    317Wat ... sijn 'edele ridder, wat zal er nu gebeuren?'.
     

    318Hier ... dijn{lc:T} De jonkvrouw tutoyeert Walewein, mogelijk in verband met het rijm of vanwege de heftige emoties waaraan zij ten prooi is. Zij gebruikt du en gi door elkaar, blijkbaar zonder een verschil in betekenis.
     

    318Hier ... dijn 'dit zal je het leven kosten'.
     

    319cone 'vechtlustig'.
     

    323vastelike 'met spoed'.
     

    326op dit plein 'op de grond'.
     

    328vresseliken 'angstaanjagende'.
     

    330te lede gedaen 'misdaan'.
     

    331dat qualijc steet{lc:PG} d van dat moeilijk leesbaar.
     

    331dat qualijc steet 'dat onrechtmatig is'.
     

    332Ic ... gereet{lc:T} Walewein treedt zijn tegenstander zeer hoffelijk en bovendien bescheiden tegemoet.
     

    332Ic ... gereet 'dan ben ik bereid u daarvoor genoegdoening te verschaffen'.
     

    333En gere ... te done 'aan schadeloosstelling of vrede is [versta: heb ik] geen behoefte' .
     

    335els 'iets anders'.
     

    336Te beteringen 'als schadeloosstelling''.
     

    337337 Rood paragraafteken voor dit vers; representant zichtbaar.
     

    342keerde Hs. heeft k'ee.
     

    345iet verre 'iets verder'.
     

    346Echt 'wederom'.
     

    346geruchte 'geroep'.
     

    347. Hs. heeft een punt voor Done.
     

    350genesen 'het er levend af brengen'.
     

    353goet 'dapper', 'strijdlustig'.
     

    355du Hier tutoyeert de jonkvrouw Walewein weer.
     

    357Oft 'indien'.
     

    357uwes lives wilt genesen 'uw leven wilt behouden'.
     

    361ongehire 'op woeste wijze'.
     

    363heves De s is gevlekt, maar nog wel te lezen.
     

    364Die ... gaen{lc:T} Ook de witte ridder tutoyeeert Walewein, een teken van zijn onbeschaamdheid.
     

    364Die ... gaen 'die moet je je leven kosten'.
     

    366Want gi hebbets wel te done 'want u zult het (verweer) hard nodig hebben'.
     

    367Harre twe tale 'hun beider gesprek'.
     

    367H: Grotere kapitaal.
     

    368dwanc ... metter sporen 'gaf de sporen'.
     

    370voren 'aan de voorzijde'.
     

    372want 'boorde'.
     

    374. Handschrift heeft een punt; de zin eindigt middenin het vers.
     

    376Scire daer na 'niet lang daarna'.
     

    376verstaen 'vernomen'.
     

    379vasseel 'vazal', een scheldwoord, vanwege de suggestie dat de aangesprokene een ondergeschikte zou zijn.
     

    379Gi blivets hier 'u blijft hierom dood'.
     

    381381 Rood paragraafteken voor het vers; representant zichtbaar.
     

    382naket 'overkomt'.
     

    382rouwe 'ramp', 'groot verdriet'.
     

    383here 'mijn vriend'.
     

    384geduren 'stand houden'.
     

    388over u 'vanwege u'.
     

    389seide De e en vooral de i zijn slecht leesbaar.
     

    389En onsiet u niet 'wees niet bang'.
     

    390In vlie Door slijtage zijn deze woorden slecht leesbaar.
     

    391In vloe nie dor genen man 'ik ben nog nooit voor iemand op de vlucht geslagen'.
     

    392Morilagan Nu pas, en vrij plotseling, wordt de naam van de hoogmoedige vriend van de jonkvrouw bekend gemaakt. De naam verwijst naar de kleur zwart, de kleur van Morilagants harnas en naar de naam van zijn land: de Swerte Montanie. Er zijn geen aanwijzingen dat het hier om een moor gaat (zoals in het geval van Moriaen). Het onverwachtse noemen van de naam M. zou een aanwijzing voor verkorting kunnen zijn.
     

    394na sire namen 'overeenkomstig met zijn naam'.
     

    395in dire gebare 'met zo'n houding'.
     

    396Oft algader sijn eygen ware Morilagan wordt hier nadrukkelijk gekarakteriseerd als hoogmoedig persoon, en zodoende als tegenpool van de deemoedige Walewein.
     

    397Oft ... ertrike'Alsof hij alles ter wereld in zijn bezit had'.
     

    398verbolgelike 'kwaad'.
     

    399na minen waen 'ik vermoed'.
     

    401Gi hebt te broken minen ban 'u heeft mijn gebod overtreden'. Morilagan weet immers niet dat hij Walewein voor zich heeft.
     

    402Dat 'iets wat'.
     

    404morde 'doodslag'.
     

    404betie 'beticht, beschuldig'.
     

    406te soenen 'als schadeloosstelling'.
     

    407lijf uw 'lichaam', of uw 'leven'.
     

    407el ne genen scat 'en niets anders', let. 'geen enkele andere schat'.
     

    409ic set ane di 'ik verklaar', 'ik wijs u erop' (zie MNW, s.v. 'setten', aanm.1).
     

    411moesse Vreemde vorm; waarschijnlijk verschrijving voor moestse; 'moest hen'.
     

    411ter noet 'in levensgevaar'.
     

    415pant 'genoegdoening'.
     

    416In namer niet vore 'Ik zou het niet willen ruilen voor ... '.
     

    416Grikenlant{lc:PG/ws} Hs. heeft Griken lant.
     

    416Grikenlant Morilagant doelt hier vermoedelijk op de legendarische rijkdom van het Byzantijnse rijk, voordat Constantinopel in 1204 werd geplunderd door de kruisvaarders.
     

    417417 Blauw paragraafteken voor het vers; representant zichtbaar.
     

    42054 en verder Dit eerste gevecht van Walewein vormt het model voor de volgende confrontaties. Het heeft een traditionele opbouw: eerst wordt met de lans gevochten, dan te voet met het zwaard. De manier waarop Walewein de overhand krijgt vertoont grote, soms woordelijke overeenkomsten met die in andere gevechten.
     

    420neder 'uit het zadel'.
     

    423ter stede 'op de grond'.
     

    425verhiven 'begonnen'.
     

    427scone 'schitterend'.
     

    428Alsi A grotere kapitaal.
     

    431431 Voor dit vers zit een gat in het perkament.
     

    432drogen ... op ende neder 'deden op en neer gaan'.
     

    434anderen 'voor de ander'.
     

    436Deus 'mijn God!', uitroep van verbazing.
     

    436penst hi 'denkt hij bij zichzelf'.
     

    437doet De d is vervaagd.
     

    439So De constructie is niet geheel duidelijk. Dit vers kan opgevat worden als nazin bij Ic blive doet, of als begin van een nieuwe hoofdzin. In het tweede, meest voor de hand liggende geval, heeft So de betekenis 'op deze wijze', 'dus'.
     

    439ember 'stellig', 'zeker'.
     

    442Die ter werelt ie lief gewan 'die ooit geboren werd'.
     

    449swerten Hs. heeft roden, een evidente verschrijving o.i.v. trode bloet in de regel hiervoor.
     

    452achter 'naar achteren'.
     

    455Dits die duvel, niet een man Overeenkomstige formuleringen zijn aan te treffen in de reuzenepisode in Walewein ende Keye (vs. 2501, F. 184vb, 57), maar ook in Moriaen (ed. Paardekooper-van Buuren, vs. 481) en Wrake van Ragisel, (ed. Gerritsen, vs. 442). In de Moriaen en de Wrake gaat het ook om ridders in een zwarte wapenuitrusting. De kleur zwart wordt geassocieerd met de duivel.
     

    456Hoe benic dus comen hier an 'hoe ben ik in zo'n situatie verzeild geraakt?'.
     

    458met pinen 'nauwelijks'.
     

    458verweren Het woord is wat vlekkerig, vooral de r.
     

    459Mochtickene wel geraken nu! 'O, kon ik hem nu maar goed raken!'.
     

    464degen 'held', 'ridder'.
     

    465viel op hem 'stortte zich op hem'.
     

    468di hande boet Ritueel gebaar van trouw en onderdadigheid, gezworen door een leenman aan zijn leenheer. De laatste houdt de gevouwen handen van zijn vazal in de zijne. In Walewein ende Keye is het handen bieden een gebaar van overgave.
     

    469op geven 'genade vragen'.
     

    470Dor Gode 'om Gods wil'.
     

    472geloven 'beloven'.
     

    472ere 'eerst'.
     

    473cracht 'legermacht'.
     

    474Kardoel{lc:T} Een van de belangrijkste hofresidenties van Artur. Het is de eerste keer in Walewein ende Keye dat deze residentie genoemd wordt. Als het hof zich niet verplaatst heeft, spelen ook de gebeurtenissen uit de eerste hofepisode zich in Kardoel af. Met Kardoel correspondeert in werkelijkheid Carlisle in het noorden van Engeland.
     

    474Vore Kardoel licgen 'voor de stad Kardoel legeren'.
     

    475Sente Jans messe Het feest van Johannes de Doper, op 24 juni en van oudsher de viering van de zonnewende, midzomer. Het is een dag van stilstand, waarna een nieuwe periode van oogsten begint. Mogelijk heeft de dag een symbolische betekenis in Walewein ende Keye. De verwijzing naar Johannes de Doper, toonbeeld van nederigheid (vgl. Mattheus 3: 1-17), zou in verband met de beschuldiging door Keye en het optreden van Walewein ook betekenisvol kunnen zijn.
     

    476XIV{lc:PG/get} Hs. heeft xiiij.
     

    476XIV{lc:T} Waarom er voor veertien dagen is gekozen, is niet helemaal duidelijk, mogelijk gaat het hier om een gebruikelijke, juridische termijn.
     

    476XIV '14'.
     

    478. Deze punt staat niet in het hs. en is toegevoegd om de structuur van de zin te verduidelijken.
     

    480u ic saelt u doen gewes 'ik zal het u vertellen.'
     

    481Walewein, so benic genant De bekendmaking van Waleweins naam is een vast onderdeel van de gevechten in Walewein ende Keye. Het is ook een traditioneel motief in romans waarin Walewein een belangrijke rol speelt. Walewein zegt altijd zijn naam als men daarnaar vraagt, ook al brengt hij zichzelf daarmee in gevaar. In Le Conte du Graal komt dit motief voor de eerste maal voor. (Vgl. ed. Busby, 6421-25).
     

    484nam goem 'vernam'.
     

    486Sint dat mi comen es alsoe 'Omdat het mij zo vergaan is.'
     

    488Dies en achtic meer no min 'daarom bekommer ik me helemaal niet'.
     

    488meer De tweede e van meer is mogelijk verbeterd uit een r.
     

    489Sint 'aangezien'. (vgl. eng. since)
     

    490Mine neven sculdic quite 'de dood van mijn neven vergeef ik u'. De constructie is erg compact. Het MNW geeft onder quite scelden (MNW, s.v. 'quite', 4) geen vergelijkbare gevallen.
     

    490ter tijt 'nu', 'op dit ogenblik'.
     

    495uwes ontbeiden 'op u wachten'.
     

    496sone so + ontkenningspartikel; so: 'dus'.
     

    499Dus nam Walewein sine sekerheide 'aldus aanvaardde Walewein zijn (van M.) gelofte'.
     

    IIdwanc{lc:W} 'overwon'.
     

    IIII HOE WALEWEIN SINEN BRODER DWANC Hoofdstuktitel in de ondermarge, beginnend halverwege kolom b en doorlopend tot het einde van kolom c. De titel is omkaderd, aan de rechterkant is ruimte open gelaten voor nummering en het kader is daar niet gesloten. De tekst is gerubriceerd. In potlood, rechts onder het kader staat de nummering XLIV. De titel is zonder kennis van de inhoud van de tekst niet te begrijpen.
     

    505N Initiaal, rood met blauw penwerk, 5 regels hoog.
     

    506Dat Walewein ... daer Hs. heeft Dat Walewein reet ter selver ure/reet metter joncfrouwen daer. Per abuis is een persoonsvorm te veel opgeschreven in een van deze twee verzen.
     

    510vast 'sterk'.
     

    511stat 'plaats'.
     

    512Die here die op die borch sat Het hs. heeft Die here op die borch sat. Het betrekkelijk voornaamwoord die lijkt vergeten.
     

    513gedaechde 'oudere'.
     

    514die al dien dan Het MNW (s.v. 'dan', 2, aanm. 1) geeft deze vindplaats. Verdam emendeert in al dien dach dan, waarbij dan opgevat moet worden als 'vandaan', 'verder'.
     

    516scouwen 'poolshoogte nemen'.
     

    517herberge 'onderdak voor de nacht'.
     

    521mi donct an u 'ik kan aan u zien'.
     

    521in scine 'duidelijk'.
     

    523scient 'blijkt uit'.
     

    527sorcoet 'mantel, vaak kunstig gemaakt van kostbare stof en soms met bont gevoerd'.
     

    530ende Zeer vlekkerige n, waarschijnlijk verbeterd uit iets anders.
     

    532Men plach haers wale 'men zorgde goed voor haar' (gen. ev).
     

    535Men vrachde Waleweine ... soude Deze passage is vermoedelijk op te vatten als een intertekstuele knipoog naar de Oudfranse traditie waarin Gauvain wordt geportretteerd als 'chevalier as demoiseles'. Walewein laat zich in Walewein ende Keye door niets, zelfs niet door een schone jonkvrouw, van zijn voornemen afhouden. Aan het einde van de roman brengt hij de geliefden zelfs weer bij elkaar.
     

    536536 De tekst van kolom b loopt bijna tegen dit vers aan.
     

    542hem vermargen 'een wandelingetje maken'.
     

    542udewerd 'buiten de muren van het kasteel'.
     

    544"Hulpe ... gesciet!" Hier wordt iemand sprekend opgevoerd, zonder dat men weet wie het is. Waarschijnlijk gaat het om een schildknaap. Vermoedelijk is de beschrijving van het personage door bekoring verdwenen.
     

    545Wat wondere 'wat voor verschrikkelijks'.
     

    546Mescomt di iet 'is je iets overkomen?'
     

    549bloet 'zonder omhaal'.
     

    550E Sierlijke E-kapitaal met krul in de bovenmarge.
     

    555555 Rood paragraafteken voor het vers; representant zichtbaar.
     

    555des ward gewaren 'dat had gehoord'. De gebruikeljke vorm is 'geware'. Mogelijk is de n toegevoegd op basis van het rijm.
     

    558pensdi 'meende hij'.
     

    559Dat 'dat +het'.
     

    560dreichdene 'stond op het punt om...'
     

    564den raet 'deze beraadslagingen'.
     

    565565 Dun, liggend streepje voor het vers in zwarte inkt. De betekenis hiervan is niet duidelijk. Het zou om een signaal 'tot (of vanaf) híer' kunnen gaan, afkomstig van een latere gebruiker (Jonckbloet?). Soortgelijke streepjes staan ook op voor de verzen: 917; F. 180va, 02; 1435/F. 181vc, 28; 1756/F.182vb, 44; 1863/ F. 183ra, 29. Ook in de omringende romans zijn de streepjes te vinden. In de Ferguut staan vergelijkbare streepjes, die worden toegeschreven aan Verwijs en/of Verdam.
    Zie: De Haan 1974, p. 14. Streepjes op o.a. Fol. 2r en 2v.

     

    567567 Zwarte puntjes in de linkermarge; andere inkt dan de tekst. Het gaat niet om correcties of om de representant van een paragraafteken. Enkele regels naar beneden is een lichter vlekje/puntje zichtbaar.
     

    570Dat gi hier sijt qualijc comen 'dat u hier niet welkom bent'.
     

    575Ginc hi Walewein saen beneven 'ging hij snel naar Walewein toe'.
     

    576Du De kasteelheer tutoyeert Walewein hier omdat hij kwaad en geëmotioneerd is.
     

    579van minen handen 'door mijn toedoen'.
     

    580alse fier 'zo zelfverzekerd' .
     

    582mine bedrige min waen 'als ik me niet vergis'.
     

    583beromen 'erover opscheppen'.
     

    588Ic hebbe noch binnen uwe spise Walewein beroept zich hier op het gastrecht: als gast, die bovendien het voedsel van zijn gastheer nog niet heeft verteerd, zou hij veilig moeten zijn. De kasteelheer besluit Walewein niet te doden, maar op te sluiten. Strikt genomen schendt hij daarmee het gastrecht niet. In de Moriaen (ed. Paardekooper-Van Buuren, vs. 1821-49) wordt een soortgelijke situatie geschetst. De kasteelheer besluit zijn gast (Walewein) wel te laten vertrekken, maar wacht hem op in een hinderlaag.
     

    591In spaerde u els in gere manire 'ik zou u anders op geen enkele wijze sparen'.
     

    593U lecgen in minen kerker gevaen weesvers, er lijkt geen tekst verloren gegaan.
     

    593gevaen a is gevlekt. Mogelijk is er ook een r weggewerkt.
     

    595int begin 'terstond'.
     

    597Ende inden kerker lecgen daer naer Deze verzen suggereren dat Walewein daadwerkelijk in de kerker belandt. In vs. 601 daarentegen, lijkt het verhaal weer terug te keren naar het moment dat hij naar de gevangenis wordt geleid. Mogelijkerwijs is een te radicale bekorting hier achteraf gecorrigeerd.
     

    598Keye, God moet u werden gram Vertellersinterventie met verwensing aan het adres van Keye, de veroorzaker van Waleweins benarde positie. Dit vertellerscommentaar heeft een spanningsverhogende werking.
     

    602des werds vrindinne Bedoeld is de vriendin van de kasteelheer, die hier nogal onverwachts wordt geïntroduceerd.
     

    606Daer mede so quijtti wel nu mi 'Daarmee kunt u nu goed uw belofte tegenover mij inlossen'. Om welke belofte het gaat, wordt pas in de volgende passage uitgelegd.
     

    608waes was + des, 'was er bij om'.
     

    611haer Het afkortingsteken staat te ver naar voren: h' a.
     

    612E{lc:PG} kapitaal vrijwel onleesbaar.
     

    612sculdech{lc:PG/em} Hs. heeft scudech.
     

    612Eer hi haers lichamen sculdech ware 'voordat hij gemeenschap met haar zou hebben'.
     

    614. Punt is toegevoegd om de structuur van de zinnen te verduidelijken.
     

    616quiten 'inlossen'.
     

    617wilde Afwijkende d; een kapitaal. De kopiist schreef eerst wille en heeft dit vervolgens direct verbeterd ('Sofortkorrektur').
     

    617of Op dit woord een ronde vlek, waarschijnlijk kaarsvet. Er zijn nog meer van deze vlekken in de kolom.
     

    620Aldus 'op zo'n manier'.
     

    622Alse goet ridder sculdech es 'zoals het een goed ridder betaamt'.
     

    623camp 'gerechtelijk tweegevecht'.
     

    625Si daden haer wapinen doen 'zij lieten zich toen bewapenen'.
     

    627der aventuren vader Eretitel exclusief voor Walewein in Mnl. literatuur. Rijmt vrijwel altijd op te gader. Zie de toelichting op dit epitheton in Hogenbirk 2004, p. 110-116.
    Zie: Thematiek

     

    629Al eest 'Indien het zal zijn dat ...'.
     

    631u man{lc:T} Zie voor een dergelijke eis van Walewein aan het adres van Maurus in Die Wrake van Ragisel (ed. Gerritsen, vs. 347-50).
     

    631u man 'uw leenmannen', uw 'manschappen'. Deze leenmannen zijn verplicht hun heer te helpen als deze in nood verkeert.
     

    632sijn verloest 'van de dood gered worden'.
     

    633een cranc troest 'een somber vooruitzicht'.
     

    634634 Blauw paragraafteken voor dit vers; representant zichtbaar.
     

    639quite ende vri 'vrij en zonder vervolgd te worden'.
     

    640in allen kere{lc:PG} Schuin onder kere is een inktvlekje zichtbaar, geen leesteken.
     

    640in allen kere 'in alle opzichten'.
     

    643plein 'vlak terrein dat zich leent voor een tweegevecht.'
     

    645wel Inktvlek schuin boven dit woord.
     

    647Beide 'zowel'.
     

    649nidecheden 'kwaadheid'.
     

    650sticken Verkorte vorm van tsticken, 'aan stukken'. (MNW, s.v. 'stuc', 2).
     

    651Anderwerf 'een tweede maal'.
     

    653noch Schuin boven de h een vlek in rode (!) inkt. Mogelijk heeft de rubricator inkt gemorst, toen hij in de derde kolom een rood paragraafteken maakte.
     

    657te done 'te erg'.
     

    657
     

    658joesten 'drie aanvallen met gevelde lans'.
     

    659harde firlijc leden 'onverschrokken doorstaan'.
     

    660bi mire wet 'bij mijn geloof'.
     

    661proven 'op de proef stellen'.
     

    662Ic riden neder te derre steken 'ik zal hem met deze stoot uit het zadel werpen'.
     

    663Oft min part sal mi gebreken 'of mijn paard zal me in de steek laten.'
     

    668Ende gaf enen groten plat 'en een dreunende slag veroorzaakte (ten gevolge van zijn zware wapenuitrusting, wellicht)'.
     

    669beette 'steeg af'.
     

    670opgestaen Hs. heeft op gestaen (MNW, s.v. 'opstaen', 1, A).
     

    671onderslaen{lc:PG/ws}Hs. heeft onder slaen (MNW, s.v. 'onderslaen', 3).
     

    671onderslaen 'over en weer slaan met het zwaard'.
     

    672M Grotere kapitaal aan het begin van de kolom.
     

    673wederstoet{lc:PG/ws} Hs. heeft weder stoet (MNW, s.v. 'wederstoot', 1).
     

    673wederstoet 'tegenstand'.
     

    675675 Gaatje in perkament voor het vers.
     

    675nacht Traditioneel gold bij het gerechtelijk duel dat de beklaagde de proef had doorstaan als hij bij zonsondergang niet was verslagen. Walewein zet alles op alles om zijn tegenstander te overwinnen voordat de nacht aanbreekt.
     

    678678 Rood paragraafteken voor het vers; representant zichtbaar.
     

    679679 De kopiist is hier waarschijnlijk met een nieuwe pen gaan schrijven of hij heeft zijn pen bijgesneden. De letters zijn minder dik.
     

    690hoet 'hoofd', syncope van hovet.
     

    693Het es te spade 'het is te laat'.
     

    694694 Voor deze en de volgende regel staat een zwarte stip. De functie is niet duidelijk.
     

    696verwonnen Een vlek, mogelijk kaarsvet, maakt het lezen lastig, maar niet onmogelijk. In de rechtermarge een roodbruine inktvlek.
     

    701En si alsoe dat 'tenzij ...'.
     

    702Geloven ende sekeren mede 'erin toestemmen en plechtig beloven'.
     

    705XIV Hs. heeft xiiij.
     

    708daer en binnen 'binnen de genoemde termijn'.
     

    712Die scande ware mi alte groet Anders dan Morilagant heeft diens broer bezwaren tegen Waleweins voorwaarden. Vooral het zich gevangen geven aan de koningin lijkt hij te beschouwen als een grote schande.
     

    714des{lc:W} Het demonstrativum des heeft betrekking op de door Walewein gestelde voorwaarden.
     

    714des Inktvlek boven des.
     

    715Mettien ... Hs. heeft Mettien verhief tsward daer saen.
     

    721vilain{lc:W}De Franse vorm is gebruikt, rijmend op Walewein.
     

    721In ward ni so dorper no so vilain 'Ik was nooit zo onbeschaafd of gemeen dat ik..'.
     

    722Dat ic mins namen lochende ie{lc:T} Het is een veelvoorkomend motief in de Oudfranse en Middelnederlandse traditie dat Walewein de hoofse gewoonte heeft altijd zijn naam te onthullen als ernaar gevraagd wordt, ongeacht de gevolgen.
     

    722Dat ic mins namen lochende ie 'dat ik mijn naam ooit weigerde te zeggen'.
     

    724blide De reactie van Waleweins tegenstanders op zijn naam is in vrijwel alle episoden dezelfde: vreugde door niemand minder dan Walewein overwonnen te zijn (zo wordt de eigen schade beperkt: natuurlijk verliest iedereen van Walewein).
     

    727Dat gi begerende sijt doen sal Hs. heeft Dat ic van al dat begerende sijt doen sal.
     

    729bevelic u 'vertrouw ik aan uw zorg toe'.
     

    732begome 'onder haar hoede neemt'.
     

    733T Extra grote kapitaal aan het begin van de kolom.
     

    734734 Blauw paragraafteken voor dit vers; representant zichtbaar.
     

    734opgestaen Hs. heeft op gestaen. (MNW, s.v. 'opstaen').
     

    736te {lc:PG/corr} te lijkt op rasuur geschreven; voor voren lijkt iets weggekrabd en de v is verbeterd uit een b.
     

    736Daer ... te voren 'daar zette Waleweins gastheer uiteen'.
     

    739scrine 'kistje'. Het woord scrine wordt ook gebruikt in de betekenis van 'doodskist' of 'reliekschrijn'. Mogelijk is hier de laatste betekenis bedoeld. Het zou dan kunnen gaan om een houten kistje, wellicht versierd, met een deurtje of klep opzij.
     

    739met gewoude 'met alle geweld', 'hoe dan ook'.
     

    740daertoe 'speciaal voor dat doel'.
     

    741Eer Zeer plotselinge overgang naar de directe rede, 'verglijding'.
     

    741genaken 'benaderen', 'aanraken', ook in sexuele zin.
     

    744begaden 'in orde brengen'.
     

    747Die sconincs dochter was van Nortwegen In Arturromans komt het geregeld voor dat de naam van personages pas relatief laat in het verhaal wordt onthuld. Op deze plek lijkt de uitgestelde identificatie geen extra functie te hebben. Dit is de eerste maal dat over de koninklijke status van de jonkvrouw gesproken wordt. Zij is van veel hogere rang dan haar vriend.
     

    749 .{lc:PG} De punt achter de afkorting Wal', heeft hier een dubbele functie. Hij markeert ook het einde van de zin.
     

    749Ic ben Walewein Walewein maakt zich zonder omhaal bekend en legt uit wat hij van plan is. De jonkvrouw maakt er geen bezwaar tegen dat Walewein haar gelofte naar de letter, i.p.v. naar de geest opvolgt.
     

    750mins werds belof Te begrijpen als: 'de gelofte die op mijn gastheer rust'.
     

    751u hof {lc:T}De vriendin van de gastheer blijkt een koningsdochter te zijn; het is kennelijk haar hof en niet dat van de kasteelheer. Des te vreemder is het dat zij niet eerder in deze episode op de voorgrond trad.
     

    751Gi ... hof Inkt is in dit vers lichter dan in de omringende regels.
     

    755. Hs. heeft geen punt.
     

    757wedersecgic{lc:PG} De d, bijbehorend afkortingsteken en de s zijn moeilijk leesbaar vanwege een vlek.
     

    757wedersecgic 'spreek ik niet tegen'.
     

    760saen 'zojuist'.
     

    761sijn gelof gedaen In het verhaal wordt niet verteld dat ook de kasteelheer gezworen heeft. De snelheid van de gebeurtenissen en de weinig gedetailleerde beschrijving doen vermoeden dat er in deze episode bekort is.
     

    IIIlintworm{lc:W} 'draak'.
     

    IIIlintworm{lc:T} Het monster heeft klauwen en als het dood neervalt spuwt het bloed en vuur. In Der naturen bloeme onder het kopje Tiliacus, legt Maerlant een verband tussen dit monster en de lindeboom. De worm groeit uit deze boom tot een serpent en verteert daarbij het binnenste van de boom, zodat deze omvalt (ed. Gysseling, 1981, vs. 11414-25). Zie ook Van der Voort, 1993, p. 133-134 met verwijzing naar de passage in Walewein ende Keye.
     

    IIIIII HOE WALEWEIN DEN LINTWORM DOET SLOECH Derde hoofdstuktitel staat in de ondermarge onder kolom a. De titel is omkaderd, behalve aan de rechterkant. Hier is ruimte overgelaten voor nummering. De titel is gerubriceerd. In potlood is rechts naast het kader geschreven: XLV.
     

    768D Initiaal, blauw met rood penwerk, 5 regels hoog.
     

    773di daer na gelach 'die daarop volgde'.
     

    777tgereide 'paardentuig'.
     

    778Ende liet weiden optie stat Walewein laat Gringalet vrij rondlopen. Hij vertrouwt het dier.
     

    779allettel 'een ogenblik daarna'.
     

    780vorstere {lc:T} Deze beheerder van het woud had de taak om het jachtgebied van de vorst (een grote bron van inkomsten) te beschermen en te bewaken. Op overtredingen van de wetten van het woud stonden dikwijls grote straffen. De verantwoordelijke beambten waren daarom niet erg geliefd. Vgl. Stenton 1951, p. 97-119 en Schubert 2002.
     

    780vorstere 'boswachter', 'houtvester'.
     

    783maras 'moeras', 'drassig land', of 'poel'.
     

    784wel geweert 'veilig'.
     

    786Hierenbinnen 'intussen'.
     

    787ward sere tongemake 'was erg ongerust'.
     

    788Als hi sijn ors nine vant Weesrijm. Er lijkt geen tekst verloren te zijn gegaan.
     

    792ongetrouweheit 'trouweloosheid'.
     

    794D Grotere kapitaal D met lus en gezichtje daarin aan het begin van de kolom.
     

    794gi Walewein spreekt zijn paard aan met u (Vgl. ook Walewein, ed. Van Es, vs. 5132-34). In beide romans treedt Gringolet op als kameraad en vriend van Walewein. Het dier is een personage, vergelijkbaar met de viervoeters uit chansons de geste. Het gebruik van gi onderstreept de bijzondere verhouding tussen ridder en paard. Zie Hogenbirk 2007.
     

    798en plaechdi niet 'heeft u nog nooit aan de dag gelegd'.
     

    800al ongelet 'ongedeerd'.
     

    801waert wa zeer dicht opeen geschreven.
     

    802vervaert 'bezorgd', 'bang'.
     

    804leide sijn gereide 'deed hem zijn tuig weer aan'.
     

    807met gewelt 'stevig door'.
     

    813te vallen 'ingestort', 'vervallen'.
     

    813te De kopiist schreef eerst se + apostrof. Hij wilde schrijven harde sere, een veel voorkomende woordcombinatie. Hij zag zijn fout op tijd, streepte se door en verbeterde in te.
     

    814edelen {lc:PG} Afwijkende d, een kapitaal.
     

    814Des wonderde Walewein den edelen man De kopiist vergat dit vers en begon aan het volgende. Hij bemerkte zijn vergissing, waarschijnlijk bij het schrijven van de laatste regel van de kolom, toen hij ontdekte dat deze een regel korter was dan kolom a. Hij plaatste een kruis tussen r. 20 en 21 en schreef r. 21 onderaan kolom b, geflankeerd door zo'n zelfde kruis.
     

    816niweren 'nergens'.
     

    818gracht 'slotgracht'.
     

    821bat die herberge al daer{lc:T} Het is opvallend dat degene tot wie Walewein dit verzoek richt, pas in het volgende vers genoemd wordt. Mogelijk is hier bekort.
     

    821bat die herberge al daer 'verzocht daar om onderdak'.
     

    825Alsulc alsi es 'zoals ze nu eenmaal is'.
     

    826Danc Hs. heeft danc + begin van de h (?). Misschien is dit een proleptische verschrijving onder invloed van de volgende h.
     

    827In mach nu niet bat gedoen 'ik zou het niet beter kunnen treffen'.
     

    828hoen 'kip'; geen luxe voedsel.
     

    830Gersten broet 'grof brood van gerstemeel'. Brood van de armen, i.t.t. brood van tarwe dat de beter gesitueerden aten.
     

    830borre 'bronwater'.
     

    834Twi 'waarom'.
     

    838weldelike{lc:T} Het volk in het koninkrijk leefde in overdaad. De komst van de draak wordt door de kasteelheer kennelijk gezien als straf van God voor deze leefwijze. De term weldelike roept de associatie op met luxuria, onkuisheid, (wel)lust en gula, onmatigheid, gulzigheid, vraatzucht, twee van de zeven hoofdzonden.
     

    838weldelike 'in weelde'
     

    840Nu heves God al vergeten Te begrijpen als: 'nu heeft het volk daardoor (nl. door zijn weelderige levenswijze) God (object) geheel vergeten'. De lezing in het hs. is corrupt: de kopiist of compilator lijkt het woord God als subject van de zin te hebben opgevat.
     

    848hevet doen crieren een gecri 'een bekendmaking laten omroepen'.
     

    853dar 'durfde', (praet.) (MNW, s.v. 'dorren').
     

    853angaen 'ondernemen'.
     

    857857 Rood paragraafteken voor dit vers; representant zichtbaar.
     

    861ter selver wile 'op dat moment'.
     

    862leiden 'leidde hem'.
     

    866min no mere 'precies daar', niet verder, of 'dichterbij' (MNW, s.v. 'min', B).
     

    868dar 'durf'; 1e pers. ev. van dorren (MNW, s.v. 'dorren', 1).
     

    870storm 'hevige strijd'.
     

    875Versagene versag + hem, 'kreeg hij (de worm) hem in de gaten'.
     

    879anxtelike 'op leven en dood'.
     

    879vechten De kopiist was anxtelike aanvankelijk vergeten. Hij heeft zijn vergissing tijdens het schrijven gecorrigeerd. Voor vechten, op de plek waar het woord ingevoegd diende te worden, heeft hij daarom een kruis gezet en het woord zelf, voorafgegaan door eenzelfde kruis, aan het einde van de regel geschreven.
     

    882vaste 'snel'.
     

    885een steke om niet 'een stoot die geen resultaat had'.
     

    887waest Per abuis heeft de kopiist een e teveel geschreven, waeest.
     

    887groet gemoet 'een hevig treffen'.
     

    891Mar ... gaen 'maar het zwaard wilde er (door het pantser van schubben) niet doorheen gaan.
     

    892bestaen 'in het nauw gedreven'.
     

    895Gevloen l en o zijn erg dicht op elkaar geschreven; l lijkt gecorrigeerd.
     

    896Idoch 'echter', 'evenwel'.
     

    900gelauwen 'te pakken krijgen'.
     

    902scorde 'verscheurde'.
     

    905Gapende 'met zijn bek wijd open'.
     

    906verbiten 'doodbijten'.
     

    907die jegen hem ginc 'die ging op hem af'.
     

    908beginc 'ging hem te lijf'.
     

    911911 Blauw paragraafteken voor dit vers; representant zichtbaar.
     

    911die viant 'het monster'. Vaak wordt deze aanduiding voor de duivel gebruikt.
     

    912Daer bloet ende vier ute scoet Uit de wond die Walewein veroorzaakt stroomt bloed en vuur. Zo is de feitelijk dode draak een groot gevaar.
     

    913Waleweine Vlekjes boven de w en a; geen correcties.
     

    913verbernde 'verbrandde' ; Walewein is indirect object.
     

    914Al ... was 'alles wat hij aan had', dus ook zijn onderkleding en wapenuitrusting.
     

    915an sinen danc 'tegen zijn wil'.
     

    916mode 'uitgeput'.
     

    916cranc 'verzwakt'.
     

    917917 Voor dit vers een dun, liggend streepje in zwarte inkt. Zie ook vs. 551/Fol. 179va, 16 en de aantekening aldaar.
     

    917Hi ... overgoten Aan drakenbloed wordt in de middeleeuwse verhaalkunst de eigenschap toegeschreven dat het giftig is en heter dan vuur. (Vgl. Roman van Walewein, ed. Van Es, vs. 560-64).
     

    917overgoten Hs. heeft over goten (Vgl. MNW, s.v. 'overgieten').
     

    920Daer hi ... began 'waardoor (door de dampen van het drakenbloed) hij zeer duizelig werd'.
     

    921al van hem selven comen 'geheel buiten bewustzijn geraakt'.
     

    922na 'bijna'.
     

    922lijf 'leven'.
     

    922genomen De kopiist heeft vergeten de laatste e te schrijven; de tilde staat boven de m.
     

    924Des heren drossate vanden lande De hofmaarschalk van de koning is te vergelijken met die uit de Tristan in de versie van Thomas, overgeleverd in de bewerking van Gottfried van Staatsburg. Wellicht heeft de auteur van Walewein ende Keye er bewust rekening mee gehouden dat zijn publiek bekend was met het Tristan-verhaal. Zie voor de uitwerking van allerlei overeenkomsten tussen de twee teksten, Hogenbirk 2004, p. 60-63 en Hogenbirk 2005, p. 31-36.
    Zie: Situering

     

    926na sire ouder seden 'zoals hij al lang gewoon was te doen'.
     

    927Te siene 'om te zien'.
     

    930neyede 'hinnikte'.
     

    931maecte groet mesbaer 'en ging vreselijk tekeer'.
     

    932verboudem 'vatte moed'.
     

    932naer 'naderbij'.
     

    937E Vreemde kapitaal, onderkant ontbreekt, wellicht verbeterd uit iets anders.
     

    939"Owi ... genadich sijn." De hofmaarschalk spreekt een lange lofrede over Walewein uit (laus a qualitate mortis). De verteller bedient zich van dramatische ironie; Walewein is natuurlijk niet dood. De zeer uitbundige lijkklacht doet humoristisch aan, helemaal als de tegenovergestelde handelwijze van de hofmaarschalk uit de Tristan op de achtergrond meeklinkt.
     

    940Mi deert 'het doet mij verdriet'.
     

    943Dine De hofmaarschalk spreekt Walewein hier aan met du. Afwisseling tussen ghi en du komt vaker voor, ook binnen een zin, zonder duidelijk aanwijsbare reden. Hier zou de afwisseling verklaard kunnen worden doordat de hofmaarschalk, zich realiserend om welk gemis het gaat, vanuit het hart spreekt in emotionele toestand (vgl. Stoett 1923, p. 21). Een mogelijke andere verklaring is dat de woorden direct tot een dode worden gericht.
     

    945Dat ... leit 'dat moet voor God een reden tot droefheid zijn'.
     

    946stoutheit 'dapperheid'.
     

    947bestaen 'bevechten'.
     

    948dat es di vergaen ... dijn 'Dat is je helaas fataal geworden'.
     

    951951 Rood paragraafteken voor dit vers; representant zichtbaar.
     

    954danen 'daarvandaan'.
     

    955Het ... mochte 'het (paard) verzette zich tot het uiterste'.
     

    956gerochte 'schopte', subj. Gringalet.
     

    957ontrac 'rukte zich los'.
     

    958ginc af 'steeg af'.
     

    963daerDe d heeft de vorm van een kapitaal.
     

    968Ende ... gaen De verzen 964-968 suggereren dat Walewein, langzaam bijkomend van zijn flauwte, zich hardop en waarschijnlijk met gesloten ogen afvraagt wie er met Gringalet vandoor gaat.
     

    971met sere 'vol droefheid', omdat Walewein zo zwaar gewond is.
     

    972Mogedi becomen 'kan het zijn dat u bijkomt?'.
     

    977977 Vergissing bij berekening van het aantal regels. De kolommen op deze bladzijde hebben 62 verzen, i.p.v. de gebruikelijke 61. Kopiist B schreef waarschijnlijk in kolom a een regel teveel en heeft dit in kolom b en c volgehouden.
     

    978bequam 'bijkwam'.
     

    979Doe nam hi Waleweine al daer Hs. heeft Doe nam Wal' al daer.
     

    981vordene 'voerde hem'.
     

    982stat Hier in de betekenis 'stad'.
     

    983beten 'afstijgen'.
     

    984linde{lc:T} Ideale rustplaats; deze bomen staan meestal alleen, er groeit gras onder en de bladeren geven een aangename schaduw. De linde heeft hier verder geen speciale betekenis, tenzij er een verband is met de 'lintworm', die geacht werd in een lindeboom te groeien.
     

    984linde 'een lindeboom'.
     

    987dus 'zo', bedoeld is: 'zo gehavend'.
     

    987hove Het eind van het vers loopt tegen het paragraafteken in de volgende kolom aan.
     

    988u Hs. heeft nu.
     

    988met meerren love 'met meer eerbetoon'.
     

    991in alre wijs 'in alle opzichten'.
     

    992Gi Vlek op de G; geen correctie.
     

    993Dat ... nu 'dat is u nu wel aan te zien' (aan de wonden op Waleweins lichaam).
     

    997al dat hi mach 'zo snel hij kon'.
     

    997mach Het dakje van de a is kriebelig, mogelijk is er gecorrigeerd.
     

    998dapperlijc 'snel'.
     

    999vlien Waarschijnlijk op rasuur geschreven.
     

    1001een loep ... harde groet 'een massaal geren'.
     

    10031003 Blauw paragraafteken voor dit vers; representant zichtbaar.
     

    1005een Rug van de eerste e is opmerkelijk recht. Wilde de kopiist eerst een andere letter schrijven?
     

    1010Hebdijt b lijkt verbeterd uit v.
     

    1011. Hs. heeft een punt; de zin eindigt in het midden van het vers.
     

    1012een riddere Hs. heeft Het dede riddere.
     

    1020hier bi 'hier dichtbij'.
     

    1028maisniden 'hofhouding'. Hiertoe behoren 's konings ridders, maar ook zijn raadgevers (meestal clerici).
     

    1035sachte ende wale 'met grote zorgzaamheid'.
     

    1038Want ... vant{lc:T} Al in de Conte du Graal van Chrétien de Troyes worden Waleweins genezende kwaliteiten genoemd. In de Middelnederlandse traditie wordt relatief vaak naar deze eigenschap verwezen. Zie Johnson 2001 en Hogenbirk 2004, p. 62.
     

    1038Want ... vant'Omdat hij zelf in die tijd de meest deskundige was op het gebied van wonden'.
     

    1040D Grotere kapitaal boven aan de kolom.
     

    1042hebt genen vaer{lc:T} Suggereert de koning hier dat Walewein ongerust zou zijn, omdat hij niet zeker weet of hij de prinses wel zal krijgen?
     

    1042hebt genen vaer 'wees niet bang'.
     

    1044die ons dede noet 'die ons schade heeft berokkend'.
     

    1046Mire dochter Moeilijk verklaarbare genitief. Mogelijk is de genitief afhankelijk van het werkwoord verdienen. (Vgl. Stoett 1923, 167, p. 110)
     

    1048si u becant 'weest u hiervan overtuigd'.
     

    10491049 Rood paragraafteken voor dit vers; representant zichtbaar.
     

    1051verdinen{lc:T} Walewein stelt zich weer bescheiden op.
     

    1051verdinen 'aanspraak maken op'.
     

    1052oft gijt gebiet 'als het u behaagt'.
     

    1054op alle genede 'ootmoedig, nederig' (MNW, s.v. 'genade', 2).
     

    1055al ongespaert 'terstond', 'zonder daaraan iets af te doen'.
     

    1057Kardeloet De koning wordt hier naar Kardeloet gestuurd, terwijl de meeste andere overwonnenen beloven zich in Kardoel te melden. Kardeloet is mogelijk ontstaan uit rijmdwang en komt nog tweemaal voor in Walewein ende Keye ( vs. 1817 aan het slot van de Keyehandeling en in de slotepisode, vs. 3661) Dit zijn de twee episoden die sporen dragen van bewerking door de compilator. Karlioen, nog een andere variant (F. 185rb, 60, vs. 2687), is vermoedelijk een verschrijving. Het gaat dus steeds om dezelfde locatie (net als in die Riddere metter Mouwen, waarin ook deze drie residenties genoemd worden, ed. De Haan e.a., p. 225).
     

    1059mire Het bezittelijk vnw. wekt verbazing: beschouwt Walewein de prinses toch als zijn beloning?
     

    1061Tes 'totdat'.
     

    1065wigant 'held', 'strijder'.
     

    1065wigant Er staat een afkortingsteken boven de n, maar het woord is voluit geschreven.
     

    1066Ic sekere u met mire hant{lc:T} Dit is geen homagium, maar het vereiste gebaar bij het afleggen van een eed.
     

    1066Ic sekere u met mire hant 'ik beloof u plechtig'.
     

    1070wetentheit 'naar mijn beste weten'. Dit is op te vatten als een conditie die de koning aan zijn eed verbindt: naar zijn beste weten, voor zover een mens ooit kan weten wat er in de toekomst verborgen ligt, zal hij volbrengen wat hij hier belooft.
     

    1073geven De onderkant van de g heeft een inktvlek.
     

    1075Vor den Hs. heeft vorden.
     

    1079vrouwe Wie is deze vrouwe? Zij is niet eerder genoemd. Is hier bekort?
     

    1082hoefcelijc 'op een beschaafde wijze', slaande op de afscheidsceremonie (MNW, s.v. 'hovescelike').
     

    1083swigen De i is moeilijk leesbaar door een vlek (kaarsvet?).
     

    1084mer af lesen De woorden zijn erg vlekkerig en slecht leesbaar.
     

    1086Keyen metten quaden treken{lc:T} Net als Walewein lijkt Keye hier een vast epitheton te krijgen. In de traditie is Keye wel bekend als kwaadspreker, maar niet als iemand met gemene streken.
     

    1086Keyen metten quaden treken 'Keye met de gemene streken'.
     

    IVIV HOE KEYE MET SINEN RIDDERS VOER AVENTUREN SOEKEN OM WALEWEINE SCANDE TE DONE Vierde hoofdstuktitel, staat in de ondermarge onder kolom c. Is geheel omkaderd en rood doorstreept. Links ervoor is de potloodnummering (XLVI) te zien. Er is in het kader ruimte voor nummering. Tussen soeken en om staat een punt, maar de zin gaat verder.
     

    1087D Rode inititiaal met blauw penwerk; 5 regels hoog. Representant (kleine kromme d, in bruine inkt) is zichtbaar onder de bovenrand van de D. Dit nieuwe hoofdstuk is geschreven in een lichtere, bruine inkt. Mogelijk heeft de kopiist hier zijn werk voor korte of langere tijd onderbroken.
     

    1090daer ic af dede verstaen 'waar ik over verteld heb'.
     

    1093Over mids theren Keys raet 'vanwege heer Keyes plan/list'.
     

    1094hoe dat gaet 'hoe de onderneming ook zal aflopen'.
     

    1095aventure ... proven 'zijn geluk beproeven'.
     

    1095een jaer De eerste indicatie omtrent de vertelde tijd in de roman. Mogelijk gaat het hier om een juridische termijn.
     

    1098binnen dien 'binnen die termijn'.
     

    1098dien d is een kapitaal.
     

    1101te doene tachter ' te benadelen' (Vgl. MNW, s.v. 'achterdoen', 3)
     

    1102te merre sinen lachter 'en zijn schande te vergroten'.
     

    1104Tote hen XX 'met z'n twintigen'.
     

    1106goden troest gaf 'goede moed insprak'.
     

    1107te gadere varen{lc:T} Deze gemeenschappelijke expeditie vormt een groot contrast met Waleweins eenzame tocht.
     

    1107te gadere varen 'samen op avonturentocht gaan'.
     

    1108sparen{lc:T} Keyes intenties zijn in strijd met het "principe absolu dans l'éthique chevaleresque", namelijk dat een ridder zijn tegenstander genade schenkt bij overwinning in een tweegevecht (vgl. Chênerie 1986, 318-327; citaat op p. 318).
     

    1108sparen 'genade schenken'.
     

    1114alsict las Verwijzing naar een geschreven bron.
     

    1116Die te starc was 'die onneembaar was'.
     

    1116gebuer 'vijand'.
     

    1118si 'de bewoners van het kasteel'.
     

    1118ontsagen 'vreesden'.
     

    1120vore gevallen 'heeft zich opgesteld voor'. Vallen vore heeft o.m. de betekenis 'zich werpen voor', 'het beleg slaan om'. Er zit dus bepaald iets dreigends, iets vijandigs in de handelwijze van Keye en zijn handlangers (vgl. MNW, s.v. 'vallen', I, 3).
     

    1123Ende heeft hier de adversatieve betekenis van 'maar', vgl. Stoett 1923, 304, p. 219.
     

    1123opgetogen Hs. heeft op getogen (Vgl. MNW, s.v. 'optogen').
     

    1126een knape 'een schildknaap'.
     

    1127wat si behilden dare 'waarom zij daar stil hielden'.
     

    1129wi willen herbergen nu Keye eist hier, gezeten op zijn paard, onderdak, terwijl Walewein afstijgt en om onderdak vraagt.
     

    1130Uwer es te vele 'u bent met een te groot aantal'.
     

    1137Gi ... selc man 'u zou ook een zodanig (goed) man kunnen zijn'.
     

    1138inlaten Hs. heeft in laten.
     

    1141balh hem 'werd kwaad'.
     

    1142horstront 'stuk hoerendrek', 'hoerenzoon' (Vgl. MNW, s.v. 'hoerenstronte').
     

    1144Haddic di hier nu vor min pard Hs. heeft Haddic hier nu vor min pard.
     

    1145sprekene Hs. heeft spekene, de r is vergeten.
     

    1146Also mote mi God eren{lc:T} De knape heeft geen ridderwijding ondergaan, maar in deze situatie moet God het wel goedkeuren dat hij zich als een ridder verdedigt.
     

    1146Also mote mi God eren 'God moet het wel goedkeuren'
     

    1147d Buik van de d is links extreem recht en lijkt een kapitaal.
     

    1148iet lange 'een korte tijd', n.l. tot de knape zich bewapend heeft.
     

    1148duren 'hier (voor het kasteel) blijven wachten'.
     

    1150Ende ... allene 'dan zal ik wel eens zien wat u mij in uw eentje ongestraft zult kunnen aandoen.'
     

    1153Stille houden 'niet ingrijpen'.
     

    1155u Heeft binnenin een zwart vlekje.
     

    1157dat soude mi ... Onward hebben 'dat zou voor mij een schande zijn' .
     

    1160over recht{lc:T} Een schildknaap heeft nog geen zwaard (dit ontvangt hij bij de ridderslag) en wordt dus ook niet geacht een tweegevecht aan te gaan. Keye heeft hier gelijk dat hij niet tegen de schildknaap wil strijden. Anderzijds is het begrijpelijk dat de knaap, die zich ridderlijk gedraagt, in zijn eer is aangetast en de onbeschofte Keye een lesje wil leren. In de Roman van Walewein helpt Walewein een schildknaap die zich naar het hof van Artur spoedt om tot ridder geslagen te worden, zodat hij zich kan wreken op zijn vijand (ed. van Es, vs. 1355-2505). Het verslaan van Keye is traditioneel een mooie proeve van ridderlijkheid voor jonge, aankomende ridders, zoals bijvoorbeeld Perceval en Ferguut.
     

    1160over recht 'vanzelfsprekend', 'naar recht en billijkheid'.
     

    1161doch 'laat', 'doe'.
     

    11631163 Voor dit vers staat de representant voor een paragraafteken, die kennelijk over het hoofd is gezien.
     

    1165hem gereide 'zich wapende'.
     

    1167wel van prise 'van hoge kwaliteit'.
     

    1168Rechte ... wise 'precies op de wijze van een ridder', bepaling bij het ww. wapenen.
     

    1169Ende bat ... beginnen De schildknaap moet zijn toevlucht nemen tot een list om met Keye te kunnen vechten. Hij hult zich in een mooie wapenuitrusting en vraagt zijn heer om te verklaren dat hij (de knape) de kasteelheer is, zodat hij de eerste 'joeste' kan rijden tegen Keye.
     

    1176al over luut 'met veel bombarie'.
     

    1180Ende ware ... mesciede 'gesteld dat het slecht met u zou aflopen'.
     

    1183Mar wildi gi twee jegen ons tween 'maar wilt u met uw tweeën tegen ons tweeën'. De verzen 1183-89 zijn lastig te vertalen. Een mogelijke vertaling is: 'maar als gij beiden tegen ons tweeën tegelijkertijd wilt vechten totdat wij overwonnen zijn of u, (en) als zij (nl. Keyes mannen) zich hierbij afzijdig zouden houden (te desen Niet en selen doen), Godweet, en dit met een eed zouden bekrachtigen, (dan) zullen we met u strijden.'
     

    1183jegen Achter iegen staat een weggeradeerde letter, waarschijnlijk een s.
     

    1184al in een 'tegelijkertijd'.
     

    1186- het hs. heeft een punt na twee. Er begint echter geen nieuwe zin; de complexe constructie loopt door. In de leestekst zijn daarom gedachtenstreepjes geplaatst.
     

    1188Ende ... eet 'en als ze hierover (om niet gezamenlijk aan te vallen, maar toe te kijken tijdens de tweegevechten) een eed zouden zweren'.
     

    1188nemen De e lijkt verbeterd uit een a.
     

    1194int n lijkt verbeterd uit r.
     

    1197Dat ... binnen 'dat het de heer van het kasteel was'.
     

    1200So comets af 'schiet dan op'.
     

    1200laet sien wat si 'laat maar eens zien wat er van zij (= wat er van komt)'.
     

    1201ten avonde ward De knape spoort zijn tegenstander aan tot haast. Bij zonsondergang werd een tweegevecht namelijk beëindigd.
     

    1202begonde te roerre 'zette in beweging', 'spoorde aan'.
     

    1204ongemake 'woede'.
     

    1206dorstac Hs. heeft dor stac (Vgl. MNW, s.v. 'doresteken').
     

    1208leder 'lederen onderlaag van de maliënkolder'.
     

    1211ut gewaden {lc:PG/corr} d is verbeterd uit g.
     

    1211ut gewaden 'tevoorschijn'.
     

    1211utgewaden Hs. heeft ut gewaden (Vgl. MNW, s.v. 'utewaden').
     

    1212sceen 'was duidelijk'.
     

    1213opten buc 'in de romp'.
     

    1222inden 'uiteinden'.
     

    1223utrageden {lc: PG} Hs. heeft ut rageden (Vgl. MNW, s.v. 'utragen')
     

    1223utrageden 'uitstaken'
     

    1224Daden ... toren 'bezorgden hem heel veel ongemak'.
     

    1225Want ... benam 'want ze [de uiteinden] verhinderden hem te slaan'.
     

    1228Also als hi verwerret was 'nu hij (Keye) in verwarring was gebracht'.
     

    1231Doe ... sere 'toen kreeg Keye er zeer van langs'.
     

    1232binnen dien 'intussen'.
     

    1232here De tweede e heeft een bijzonder lange uithaal naar boven.
     

    1233vergadert ende in porre 'in een gevecht verwikkeld'.
     

    1234Lichaorre In vs. 1241 Lichanor. In de Wrake van Ragisel komt een ridder voor met de naam Licanor (Vgl. ed. Gerritsen, vs. 1184).
     

    1236inder weren 'bij de aanval'.
     

    1239houwen ende geven Bedoeld is hier: houwen ende slagen geven.
     

    1241mat 'uitgeput'.
     

    1242hem opgaf 'zich overgaf'.
     

    1242opgaf Hs. heeft op gaf (Vgl. MNW, s.v. 'opgeven', 3).
     

    1243op hem {lc:T} Keyes partij schendt hier de afgelegde eed van niet-inmenging.
     

    1243op hem 'op hem, de kasteelheer'.
     

    1245tachter De a lijkt verbeterd uit een andere letter (e?).
     

    1246 mochte t niet goed leesbaar.
     

    1251die andere 'de overgebleven gezellen van Keye, die de eed hadden gezworen zich afzijdig te houden'.
     

    1253voren den knape op 'vielen de knape aan'.
     

    1254vloe l is verbeterd uit r.
     

    1258opgenomen Hs. heeft op genomen (MNW, s.v. 'opnemen').
     

    1259haddene gevaen 'gevangengenomen was'. Merkwaardig is de overgang van passief naar actief: de here was opgenomen (= overvallen) en [ze] hadden hem gevangen.
     

    1260te conincs hove te conincs houe is vreemd; men zou tes conincs hove (eventueel ten conincs hove) verwachten. De vraag is of het hier gaat om slordigheid van de compilator/kopiist, of dat het Mnl. deze vrijheid toeliet.
     

    1268n onduidelijk afkortingsteken, lijkt op een apostrof.
     

    1271Sine ... ere 'voordat ze de [woon] toren zouden hebben overmeesterd'.
     

    1274sijn te storme gegaen 'hebben zich voorbereid op de aanval'.
     

    1275besoeken 'onderzoeken'.
     

    12781278 Men zou voor dit vers een paragraafteken verwachten.
     

    1281ter selver ure 'intussen'.
     

    1284conroet 'troep', 'bende'.
     

    1285G Grotere kapitaal aan het begin van de kolom.
     

    1289XV wale {lc:T} Een rekensommetje: Keye vertrok met 19 (of 20) gezellen; -2 gezellen = 17/18. Keye is uitgeschakeld door de knape en Lichanor door de kasteelheer (nog eens -1).
     

    1289XV wale 'Met zeker vijftien'.
     

    1290gesmeten 'op me af gestormd'.
     

    1292aldus 'in deze positie, dus berooid en onteerd'.
     

    12931293 Rood paragraafteken voor dit vers; representant zichtbaar.
     

    1294Maecten ... sceren 'dreven zij er (nl. met Keye) zeer de spot mee.'
     

    1296uter Waarschijnlijk moet men lezen: ut ter weren, 'om tegenstand te bieden'.
     

    1298sine De n heeft een inktvlekje, maar is goed leesbaar.
     

    1298echt 'daarna'.
     

    1300daer naer Schuin onder dit vers is een inktvlekje zichtbaar. Er is bij het schrijven rekening mee gehouden.
     

    1301daer si voren licgen 'waarvoor zij het beleg hebben geslagen'. Dit is een opvallend 'sterk' enjambement, dat misschien te maken heeft met het rijm.
     

    1303winnen De kopiist leek aanvankelijk de i vergeten en heeft dit direct gecorrigeerd.
     

    1306Wat ... van derre dinc 'welk van deze twee dingen'.
     

    1311eede 'de belofte om zich aan de koning gevangen te geven'.
     

    1314een deel 'behoorlijk'.
     

    1320Es 'Mocht er ...'.
     

    1323Gariet Gariët (broer van Walewein), Lyoneel (neef van Lancelot), Hestor (halfbroer van Lancelot) en Acglavael (broer van Perchevael) zijn typische helden uit de prozatraditie en komen voor in de Lanceloet. Deze ridders spelen ook een rol in enkele door de compilator ingevoegde episoden in o.a. de Perchevael en de Wrake. Perchevael is hoogstwaarschijnlijk door de compilator als vader van de held vervangen door Acglovael in de Moriaen. Het voorkomen van deze ridders in de Keyehandeling vormt een aanwijzing voor het idee dat de Keye-episode ingevoegd zou kunnen zijn door de compilator van de Lancelotcompilatie. Vgl. Hogenbirk 2004, p. 133.
    Zie: Walewein end Keye in de Lancelotcompilatie

     

    1326op dat u lief ware 'indien u dat graag wilt'
     

    1328sonder Vanwege ruimtegebrek sterk afgekort met tilde boven o en apostrof boven d.
     

    1330Ic weets u mede danc 'ik ben u hiervoor dankbaar'.
     

    1331u Vervaagd, valt in het vers echt op.
     

    1336Mede ... gevoech{lc:T} Het valt te betwijfelen of Artur Keye en de zijnen wel de koninklijke loyaliteit betoont met deze beslissing.
     

    1336Mede ... gevoech 'om hen te behandelen zoals zij willen'.
     

    1337hoet u 'zorg ervoor'.
     

    1338Dat si ... nu{lc:T} Waarom zouden Keye en zijn companen niet morgen merken dat zij met ridders van de Tafelronde te doen zouden hebben? Voelt Artur dat zijn beleid hier 'op het randje' is?
     

    1338Dat si ... nu 'dat zij u niet herkennen', nl. door de wapentekens op hun schilden te bedekken, weg te halen of te veranderen.
     

    1340Dat ... sere{lc:T} Artur treedt hier op als gematigd en vergevingsgezind vorst. Doet hij dit uit liefde voor zijn hofmaarschalk [en mogelijk zoogbroer]? Tegenovergesteld is zijn latere reactie in de slotepisode, vs. 3593-3594 waarin hij Keye op niet mis te verstane wijze verwenst.
     

    1340Dat ... sere 'dat u ze niet te erg verwondt'.
     

    1346Ende ... lesen. Deze kolom heeft 62 regels, i.p.v. de gebruikelijke 61. De reden daarvoor is vermoedelijk dat de kolom nu mooi afsluit met de laatste regel van de overgangsformule en bovenaan kolom b met een nieuw hoofdstuk begonnen kon worden. Kolom b heeft 61 regels.
     

    VV HOE KEYE ENDE AL SINE GESELLEN WORDEN GEVAEN. Vijfde hoofdstuktitel staat in de ondermarge en begint onder kolom b. De rechterkant van het kader is open gelaten. De potloodnummering is rechts naast het kader zichtbaar (XLVII). De hoofdstuktitel is gerubriceerd en wordt afgesloten door een punt. De hoofdstuktitel klopt inhoudelijk niet met de tekst; vier kameraden van Keye weten immers te ontsnappen.
     

    VWORDEN is hier als praeteritum gebruikt en representeert ons 'werden'.
     

    1347D Blauwe initiaal van 5 regels hoog met rood penwerk. Door afsnijding is aan de bovenzijde een deel van het penwerk verdwenen.
     

    1352daer wi hier vore af tellen Hs. heeft daar hier vore af tellen. De vertelinstantie duidt zich afwisselend met ic of wi aan: bijv. vs. 2787/F. 185va,38: daer wi af tellen en nu latic vanden swerten bliven, vs. 503/F. 179rc,15.
     

    1353Hadde ... drien 'verkeerde in het gezelschap van drie anderen'.
     

    1356Die hem ... doge 'die voor hem het meest geschikt was'.
     

    1358sture 'met kracht'.
     

    1359quarelen 'scherpe, vierkante pijlen'.
     

    1360si 'de belegeraars'.
     

    1361an haren danc 'tegen hun zin'.
     

    1363geborsten 'op raakten'.
     

    1364arenborsten 'kruisbogen'.
     

    1366slingeren 'slingerwerptuig', geen ridderlijk wapen.
     

    1368Ende ... vard 'En op datzelfde ogenblik'.
     

    1369die riddere selve 'de kasteelheer'.
     

    1372ontbiden 'dringend verzoeken'.
     

    1373Sine vrient 'zijn vrienden of familieleden, die verplicht waren hem te helpen in moeilijke omstandigheden'.
     

    1373waen Rechterdeel van de w is volgelopen.
     

    1376ne ... nembermere 'in geen geval'.
     

    1379dese dinc 'nl. het het inroepen van hulp, het recruteren van de vrienden /bondgenoten van de kasteelheer'.
     

    1380begaden 'onder handen nemen'.
     

    1384in min deel 'voor mijn rekening'.
     

    1385So Lijkt verbeterd uit Do/e.
     

    1386por 'steek'.
     

    1388opgeven Hs. heeft op geven.
     

    1392blouwen 'afrossen'.
     

    1396bestaet 'opgedeeld'.
     

    1396samen De bovenkant van de a heeft een inktvlek.
     

    1399Alte met dat 'al naarmate', 'naar gelang dat'.
     

    1400tuwen t is gevlekt; er lijkt geschreven over een vlek van rode inkt.
     

    1402ambacht 'taak'.
     

    1407teken 'wapenteken'. Staat op schild, maar ook op wapenuitrusting en vaak op het paardentuig.
     

    1410Hen ontekent Heeft hier de betekenis 'hun wapenteken vervangen door een ander, aan Keye onbekend, teken'.
     

    1411cone 'vol zelfvertrouwen'.
     

    1414heeft genomen 'heeft op zich genomen'.
     

    1415hen viven ... doene 'vijf van hen te verslaan'.
     

    1416. De punt is hier toegevoegd om het zinseinde na het sterke enjambement aan te geven.
     

    1417ontbiden 'overbrengen', 'berichten'.
     

    1419Dat elc ... viren De kopiist vergat het woord hier. Aan het einde van de zin voegt hij het toe, voorafgegaan door een kruis. Een ander kruis staat op de plek waar het woord was overgeslagen.
     

    1420doen falgiren 'het onderspit doen delven'.
     

    1422Ende ... stat 'en (dat) elk (van ons) er vijf op één plaats (bij elkaar) moet houden'.
     

    1423Oft si ... desen{lc:T} Keye en zijn vrienden moeten instemmen met een reeks tweegevechten (Deen na de ander) en mogen niet met zijn vijven tegelijkertijd een van de vier helpers aanvallen.
     

    1423Oft si ... desen 'als ze dit tenminste durven'.
     

    1423soe O lijkt verbeterd uit i, de kopiist heeft dan eerst si willen schrijven.
     

    1426anegaen 'op zich nemen'.
     

    1428Want ... tale 'want hij had het plan bedacht'.
     

    1429te bat 'des te beter'.
     

    1431seide dit Keyen Keye herkent Acglavael blijkbaar niet aan zijn stem.
     

    1433hadde ... onward 'vond ... beneden zijn waardigheid'.
     

    1434IV Hs. heeft iiij.
     

    1435op dat gi dorret{lc:T} Keye toont zich hier een voorstander van een eerlijk gevecht van een tegen een; terwijl zijn vrienden er eerder geen bezwaar tegen hadden dezelfde kasteelheer met z'n allen aan te vallen. Het 'als u durft' is uiterst ironisch: een tegen vijf is immers een veel grotere uitdaging voor de Arturridders.
     

    1435op dat gi dorret 'als u durft'.
     

    1436Wi sijn also geporret{lc:PG} Achter dit vers staat een klein liggend streepje in zwarte inkt. Zie ook vs. 565 en de aantekening aldaar.
     

    1436Wi sijn also geporret 'wij zijn vast van plan'.
     

    1437gelovet 'gezworen'.
     

    1439elken V van ons viren 'voor elk van ons vieren vijf (van jullie).'
     

    1442dorsti 'durft u'.
     

    1442ende Hs. heeft en; nasaalstreep vergeten.
     

    1442ende waerdi oec selc 'en was u ook uit zulk hout gesneden dat ...'.
     

    1445en De e heeft een vreemde vorm en is mogelijk verbeterd uit iets anders.
     

    1445Ende ... niet 'en wilt u zich ook niet in groepen verdelen'.
     

    1446so wat daer na gesciet 'wat dan ook moge gebeuren'.
     

    1448Stappans 'onmiddellijk'.
     

    1448met wige{lc:T} Het voorstel van Acglavael, een reeks tweegevechten, is riskant, maar wordt gezien als de meest ridderlijke optie.
     

    1448met wige 'in een collectief gevecht'.
     

    14551455 Blauw paragraafteken voor dit vers; representant zichtbaar.
     

    1456were Rechterkant van de w is volgelopen.
     

    1457jegen ... Hem vierder 'tegen hun vieren'.
     

    1464spiet 'speer', 'lans'.
     

    1466dat Hs. heeft die.
     

    1468onsote 'hard'.
     

    1471Acglavael Hs. heeft Hestor; dit is een vergissing.
     

    1473nam Keyen op 'hees Keye overeind'.
     

    1476Dat ... groet 'dat hij geen woord kon uitbrengen'.
     

    1480Brandesion Eerste (nogal late) voorkomen van de naam van de kasteelheer. In de Waleweinhandeling dragen de meeste kasteelheren ook een naam: Morilagant, Gorlemant. De naam Brandesioen komt in geen enkele andere Nederlandse tekst voor.
     

    1483trac Het is niet duidelijk of er trac of trat staat; de c en de t zijn in het handschrift van kopiist B zeer moeilijk te onderscheiden. Gezien de combinatie met het voorzetsel achter, is gekozen voor de eerste mogelijkheid.
     

    1483trac achter Betekenis is niet helemaal zeker. Het MNW citeert deze plaats met als betekenis 'ging achteruit' (om zich te weer te stellen). Beter lijkt 'wilde ontsnappen', dat dichtbij de door het MNW genoemde betekenis 'wegsluipen' komt (Vgl. MNW, s.v. 'achtertrecken', I, 1 en 2).
     

    1483metter druest 'met grote snelheid'.
     

    1484Brandesion Getuige de wat vreemd gevormde b en r wilde de kopiist eerst iets anders schrijven (Keye?). Een onridderlijke vuistslag in de nek is niet wat men van een hoofse kasteelheer zou verwachten. Anderszins: de lafhartige Keye wil ontsnappen en de kasteelheer moet hem wel van achteren raken.
     

    14851485 voor dit vers een stipje; geen correctie.
     

    1486nederstorte Hs. heeft neder storte (Vgl. MNW, s.v. 'nederstorten').
     

    1487met allen 'volkomen', 'helemaal', misschien hier 'languit' (Vgl. MNW, s.v. 'met', 6)
     

    1488wel na 'bijna'.
     

    1497opt Hs. heeft optt.
     

    1498drie De kasteelheer en de knape zijn nauwelijks buiten of er zijn al weer drie vrienden van Keye van het paard gestoten (19-3=16). Vervolgens geven drie ridders zich over en wordt een ander gedood door Gariët (vs. 1511). Op dat moment zijn er nog twaalf ridders over. De uitroep van Acglavael in vs. 1524: ''Haddire noch II, gi had die helt", klopt dus.
     

    1500Dese III, dat wet 'Wat betreft deze drie (L., G. en H.), moet u weten dat ...'
     

    1501afgesteken Hs. heeft af gesteken (Vgl. MNW, s.v. 'afsteken').
     

    1502vord gestreken 'naar voren (naar het veld) gereden'. Omdat de vorm enigszins afwijkt van de in het MNW opgenomen infinitief 'vorestriken', is dit samengestelde werkwoord niet aan elkaar geschreven in de leestekst.
     

    1510Eer ... geven 'voordat hij bereid was zich over te geven'.
     

    1523Al sonder ... in u gewelt 'Zonder ook maar een gevecht te leveren, kunt u ze gevangennemen'.
     

    1524helt 'helft'.
     

    1531ors ors wordt ook voor het meervoud gebruikt (MNW, s.v. 'ors').
     

    1531sporen Hs. heeft speren, rijmend op heren, maar dit rijmt op josteren in de vorige kolom.
     

    1534die VIII 'de acht overgebleven vrienden van Keye'. De rekensom klopt (12 - 4= 8).
     

    1538verhaelden 'haalden in'.
     

    15401540 De verzen 1540-1544 zijn ambigu: of de vier ontsnapte ridders die ingehaald worden door de vier Arturridders geven zich over, of de allerlaatste vier geven zich gevangen. Pas uit regel vs. 1579 blijkt dat vier ridders inderdaad ontsnapt zijn. De verzen daarvoor lijken te suggereren dat alle ridders gevangen zijn. Is hier ad hoc aangepast door de compilator? Een belangrijk argument vormt de 'foute' hoofdstuktitel die vermeldt dat alle ridders gevangen zijn. Zie voor mogelijk ingrijpen door de compilator in de Keye-handeling,
    Zie: Walewein end Keye in de Lancelotcompilatie

     

    1542Dese 'de vier ingehaalde ridders'.
     

    1542dingen 'hun zaak bepleiten'.
     

    1544gerede Hs. heeft gereden.
     

    15491549 Rood paragraafteken voor dit vers; representant zichtbaar.
     

    1553onrecht Ze zijn immers met z'n allen de kasteelheer te lijf gegaan.
     

    1554verraden Uit de tekst blijkt niet dat Keye en zijn gezellen er ook daadwerkelijk op uit waren om het kasteel op verraderlijke wijze te overvallen; zij wilden slechts onderdak.
     

    1558viseren 'beschrijven'.
     

    1559vroide 'vreugde'. Mogelijk een dialectische variant (Brabant?), meer gebruikelijk is vraude.
     

    1561na gevoech 'zoals betamelijk was'.
     

    1566saelt 'sael + het', namelijk de kosten van de goede verzorging van de gevangenen.
     

    1573Ende ... vernomen 'en toen de koning had vernomen dat ze aangekomen waren'.
     

    1576Hoe die dinc gescepen was 'hoe de zaak ervoor stond'.
     

    1578si Keyes gezellen.
     

    1584viren 'de vier ontsnapte ridders'.
     

    VIVI HOE KEYE ENDE SINE GESELLEN VERLOEST WORDEN. De hoofdstuktitel staat in de ondermarge en begint halverwege kolom b. Het kader is aan de rechterkant opengelaten en vaag is de potloodnummering daarnaast te zien (XLVIII). De titel eindigt met een punt en is gerubriceerd.
     

    1587N Rode initiaal van 4 regels hoog met blauw penwerk, dat nogal vervaagd is. De andere initialen zijn 5 regels hoog, maar de positie, onderaan de kolom, liet dat hier niet toe.
     

    1591B Iets grotere kapitaal.
     

    1592stout harde cone 'erg dapper'. Het is te overwegen hier te emenderen in stout ende harde cone. Er zijn in het MNW geen vindplaatsen voor de lezing in het handschrift, maar omdat het niet uit te maken is of deze lezing toch wel acceptabel is, is ze gehandhaafd (Vgl. MNW, s.v. 'stout', 1).
     

    1594alse wijt lesen Vertellersinterventie; verwijzing naar een waarschijnlijk fictieve, geschreven, bron. Mogelijk rijmdwang.
     

    1595dat hi nemmeer ne mach 'dat hij niet krachtig meer was'.
     

    1600wel ter curen 'met bijzondere zorg'.
     

    1601dedene te gemake 'onthaalde hem'.
     

    1602om dat Des 'daarom, omdat'.
     

    1610die knapen Bedoeld zijn de schildknapen die dienst hadden als wachters.
     

    1614inlaten Hs. heeft in laten.
     

    1623si waren van Arturs maisniden 'dat ze leden van Arturs hofhouding waren.'
     

    1624onder hen lieden 'met elkaar'.
     

    1626qualike 'slecht'.
     

    1627om lief, om leet 'goedschiks of kwaadschiks'.
     

    1628was ons ongereet 'werd ons geweigerd'.
     

    1631Sonder ... dat De vrienden dissen hier hun gastheer bewust onwaarheden op, weet het publiek.
     

    1632trecken Er loopt een inktvlek door de c en door herbergen, het woord er direct onder. Het kan zijn dat de c in trecken verbeterd is uit t.
     

    1634dat heeft mi wonder groet 'dat verbaast me zeer'.
     

    1636hi Het is uit het voorgaande niet duidelijk naar wie er verwezen wordt. Later blijkt dat het om Brandesioen gaat. Dit gedeelte van de Keyehandeling maakt een zeer slordige indruk.
     

    1637ende Eerste e slecht leesbaar, mogelijk verbeterd uit o, of op rasuur.
     

    1640Doe vrachde daer een 'Toen vroeg er een (van de Arturridders)'.
     

    1641. Handschrift heeft een punt; de zin eindigt middenin het vers.
     

    1644Brandesier Voor het eerst wordt ook de naam van de knape bekendgemaakt. Zoals bij zoveel middeleeuwse duo's lijken de namen erg op elkaar.
     

    1645snel 'monter', 'wakker'.
     

    1649Om ... was De oude kasteelheer kan niet weten dat er groep van twintig ridders voor Brandesioens kasteel stond. Vier gewapende ridders moeten ook al een bedreiging voor het kasteel hebben gevormd. Uit de tekst blijkt dat Brandesioen geen ridders, maar slechts schildknapen (wel zeer dappere) tot zijn beschikking heeft.
     

    1650in veden{lc:T} Deze informatie is volkomen nieuw en komt onverwacht. Kennelijk was een verklaring voor het op het eerste gezicht wat ongastvrije gedrag van de kasteelheer nodig.
     

    1650in veden 'in een vete verwikkeld'.
     

    1658alsoe De o is moeilijk leesbaar en lijkt niet helemaal gelukt of is verbeterd uit een i.
     

    1664wats gesciet 'onder geen beding'.
     

    1665allomme varen 'een omweg maken', namelijk om het kasteel van Brandesioen heen.
     

    1671Ende ... gegeven 'en dat hij het besluit ertoe had genomen'.
     

    1672toe De o mist de rechter zijkant en is moeilijk leesbaar.
     

    1673Ende ... quamen 'en toen ze op de terugweg waren'.
     

    1676starken 'groot' of 'diep'.
     

    1677daert wel quaet toe es comen 'waardoor het zeer moeilijk te bereiken was' .
     

    1682Dat ... daer 'dat men hen in zicht kreeg'.
     

    1688Wanen 'waarvandaan'.
     

    1688gi De kopiist heeft gi tussengevoegd, boven comt. Een streepje markeert de plek. Het vergeten woord is dit keer niet achter het vers geschreven.
     

    1690Daer met ... winnen 'door dat te doen, kunt u onderdak bij mij krijgen'.
     

    1692Sone ... gesciet Een regel met erg vlekkerige inkt.
     

    1696berechten{lc:T} In deze passage wordt gespeeld met het incognitomotief. De vier ridders onthullen hier wel hun identiteit, maar slagen er evenmin als de vier helpers van Brandesioen niet in de ongastvrije kasteelheer zijn gewoonte te laten opgeven. De compilator, als hij deze episode dichtte, vertelt de handeling zeer gedetailleerd. Het is alsof hij daarbij streefde naar een zekere lengte (een zeker aantal verzen). De Keyehandeling eindigt precies op de laatste regel van F. 182.
     

    1696berechten 'inlichten'.
     

    1699harentare 'waar dan ook'.
     

    1700riddere Na ridder lijkt een s te hebben gestaan, die door de kopiist is weggekrabd.
     

    1708Daer ... bleven 'er werd niets achtergehouden'.
     

    1712sake Op de stok van de k een inktvlekje, waardoor de letter minder goed te lezen is.
     

    1713G Iets grotere kapitaal.
     

    1713lagen 'logeerden'.
     

    1713in dese weke De tocht van de vier helpers speelt zich immers tegelijkertijd af met de belevenissen van de vier ontsnapte gezellen van Keye.
     

    1714wel te gereke 'goed toegerust'.
     

    1719hem Bedoeld is Brandesioen.
     

    1720ridderen Na ridd is er meer ruimte opengelaten dan gewoonlijk. Daarna volgt een e, het afkortingsteken en de n. (ridd e'n).
     

    1721Brandesione Hs. heeft Brandelione. Waarschijnlijk heeft de kopiist hier een verkeerde naam gelezen en de lange s aangezien voor een l. De onjuiste vorm zou zich dan vanaf hier in zijn geheugen hebben vastgezet. Het is ook mogelijk dat we de slordig werkende compilator verantwoordelijk moeten houden voor deze variant. Vgl. ook vs. 1731 en 1773.
     

    1722lude no stille 'in geen geval'.
     

    1723gevancnesse Slecht leesbaar door een inktvlek, maar wel te reconstrueren door de overgebleven letters en de context. Onder het woord is ook nog een vlek zichtbaar, maar die belemmert het lezen niet.
     

    1723te gere ure 'op het moment dat'.
     

    1727twi 'waarom' of 'hoe'.
     

    1732Behouden 'om hen vast te houden'; om hen in leven te houden'.
     

    1733tes conincs wille 'ter beschikking van de koning'.
     

    1734swegen harde stille 'reageerden niet'.
     

    1736Ende spraken ... vort 'en brachten het gesprek op iets anders'.
     

    1738dat De d is verbeterd uit een e.
     

    1742daden se Het is niet duidelijk of deze woorden los of aan elkaar geschreven zijn.
     

    1743dan ... Opstaen {lc:PG/ws} Hs. heeft op staen (MNW, s.v. 'opstaen')
     

    1743dan ... Opstaen 'ze deden niet anders dan dat ze snel opstonden. De presensvorm opstaen zou vertaald kunnen worden als 'dan snel opstaan'.
     

    1745achter ward Bedoeld is 'terug naar het kasteel van Brandesioen'.
     

    1746Si namen raet 'ze overlegden'.
     

    1746an hare vard 'onderweg'.
     

    1747begaden 'hoe ze het konden aanpakken'.
     

    1748ontladen 'bevrijden'.
     

    1751Drauwedoen Deze naam komt in geen enkele tekst voor. Mogelijk is het een variant op Druidein uit de Wrake (ed. Gerritsen, dl. 2, p. 483). De naam heeft (waarschijnlijk met opzet) een ongustige klank.
     

    1753Wi selense wel hebben nu 'dan zullen we hen zeker vrijkrijgen.'
     

    1754Onser een 'een van ons'.
     

    17561756 Liggend streepje voor dit vers. Dergelijke streepjes komen vaker voor in Walewein ende Keye. Zie bijvoorbeeld de aantekening bij vs. 565 en 917.
     

    1756gevaren De g heeft een vreemde vorm; lijkt verbeterd uit iets anders (t?)
     

    1760Tesen tsinxenen 'komende Pinksteren'.
     

    1761hof Voor de h lijkt een apostrof te staan, de functie is niet duidelijk.
     

    1762dlicteken 'als kenteken fungerende boodschap', namelijk de instructie van Artur aan Brandesioen.
     

    1763hem Abbreviatuur opgelost als hem; kan ook zijn hen.
     

    1765Die Keyen ende die andere vingen 'die Keye en de andere ridders gevangen hebben gezet' (dus Lioneel, Hestor, Acglavael en Gariet).
     

    1766D Hs. heeft Tesen.
     

    1768een Hs. heeft en.
     

    1769daer toe 'daarvoor', namelijk voor het brengen van de boodschap.
     

    1773te Brandesions{lc:W} Ellips, bedoeld is 'te Brandesions casteele', vgl. Stoett 1923, 211, p. 145-46.
     

    1773te Brandesions Hs. heeft Brandelions.
     

    1776Brandesion De kopiist schrijft hier weer Brandesion, maar opgemerkt moet worden dat de lange s hier ook veel op een l lijkt.
     

    1779Lyoneel De o lijkt verbeterd uit een c. Mogelijk wilde de kopiist eerst lycteken schrijven.
     

    1779geheten 'genoemd'.
     

    1780dede dede is verbeterd uit dedy.
     

    1784Bandelijn De kasteelheer heet hier Bandelijn. Waarschijnlijk heeft het rijm hier iets mee te maken, maar een andere mogelijkheid zou kunnen zijn dat juist dit stuk van de Keyehandeling is bewerkt door de compilator of kopiist.
     

    1786metten genen {lc:T} Het feit dat de naam van Drauwedoen niet wordt genoemd versterkt de indruk dat dit deel van het verhaal secundair is.
     

    1786metten genen 'met Drauwedoen'.
     

    1787Ende alsi Hs. heeft Ende si
     

    1796hens genitief, afhankelijk van gewacht, 'op hen'.
     

    17991799 Blauw paragraafteken voor dit vers; representant zichtbaar.
     

    1799Nu vort mere 'voortaan'.
     

    1802merct alle ende besiet 'let allemaal op en bedenk'.
     

    1806mogewi{lc:W} 'kunnen we'.
     

    1806mogewi De woorden lijken op het eerste gezicht los van elkaar geschreven, maar de laatste e van moge is door een dun lijntje verbonden met de w.
     

    1807daer bi 'in de buurt van de plaats waar het hof gehouden wordt'.
     

    1808vernemen 'onderzoeken'.
     

    1809Iet 'soms'.
     

    1810Es ons ... swaer 'is de koning zelf kwaad op ons'.
     

    1811staet De c en t zijn vrijwel identiek. De lezing staet, te interpreteren als 'past' is de meest logische.
     

    1811twent 'in het geheel niet'.
     

    1813wat daer sal wesen 'hoe het er daar voor staat'.
     

    1817Cardeloet De residentie heet hier Cardeloet, een variant die vaker voorkomt in rijmpositie. De afwijkende vorm zou ook te maken kunnen hebben met eventuele werkzaamheid van de kopiist/compilator.
     

    1818o Vlekkerige o, verbeterd uit a?
     

    1819bekint Bekint is waarschijnlijk een Brabantse, dialectische variant, die verder niet voorkomt in de tekst. De kopiist of compilator rijmt met omtrent. Omtrent komt verschillende keren in Walewein ende Keye voor.
     

    1820daer omtrent 'in die buurt' of wellicht beter, 'in verband hiermee'.
     

    1821Waleweins ongeval 'het leed dat Walewein was aangedaan'.
     

    1822Keyen sal doen ontgelden al 'aan Keye zal vergelden'.
     

    1823Want hijt Keyen an tijt 'want hij geeft Keye er de schuld van'.
     

    1823antijt Hs. heeft an tijt. (MNW, s.v. 'aentiën').
     

    1824ongereet 'kwijtgeraakt'.
     

    1825der Voor eigennamen is der in Vlaamse teksten een samentrekking van de her, vgl. Van Loey 1976, p. 44. Zie ook, Roman van Walewein, ed. Van Es, vs. 8792, 'Der Walewein deedt dat hem te leide'.
     

    1825. Het toevoegen van een punt vergroot hier het begrip, omdat de zin midden in het vers eindigt, maar de kopiist heeft dit leesteken hier niet ingevoegd.
     

    1830Verbidden {lc:T} Verhaaltechnisch past deze mededeling niet in het verhaal. In de hofepisode blijkt de koningin Keye een zeer kwaad hart toe te dragen. Zie de Inleiding, p.
    Zie: Walewein end Keye in de Lancelotcompilatie

     

    1830Verbidden 'redden', 'zijn straf doen ontlopen'.
     

    1833Nu ... vort lesen. {lc:PG/int} Achter dit vers staat een punt.
     

    1833Nu ... vort lesen. Standaard overgangsformule van de compilator. Het is opvallend dat dit hoofdstuk eindigt op de laatste regel van de kolom en van het blad. Is het denkbaar dat er bewust naar is gestreefd de Keyehandeling tot op het einde van een blad te laten lopen? Dit hoofdstuk, en zeker het slot ervan, bevat genoeg onhandigheden en slordigheden om deze gedachte niet bij voorbaat te verwerpen.
     

    VIIVII HOE WALEWEIN ENEN CAMP VACHT JEGEN ENEN HERTOGE. De hoofdstuktitel staat in de ondermarge en begint onder kolom a. De titel eindigt met een punt en is gerubriceerd. Het kader is aan de rechterkant open. De potloodnummering is rechts van het kader zichtbaar (XLIX).
     

    1835D Blauwe initiaal van 5 regels hoog met rood penwerk.
     

    1837vanden coninc Bedoeld is de koning van het door de draak verwoeste land.
     

    1839na sire ouder seden 'naar zijn oude gewoonte'. Dit moet betrekking hebben op Waleweins gewoonte op goed geluk door de wereld te trekken, op zoek naar avonturen. In de voorafgaande avonturen is Walewein al twee keer in een woud verzeild geraakt.
     

    1846gehuset weldelike 'rijk bezaaid met'.
     

    1847steden De laatste twee letters en het afkortingsteken zijn slecht leesbaar; de inkt is vervaagd.
     

    1848ward De w is verbeterd uit een r(?).
     

    1848vremde gast{lc:T} Functionele perspectiefwisseling. Het zijn de bewoners van dit koninkrijk die Walewein als een onbekende vreemdeling zien. De verteller schept hiermee een sfeer die bij de avonturentocht/queeste hoort.
     

    1848vremde gast 'onbekende vreemdeling'.
     

    1849dach{lc:PG/em} Hs. heeft totdat die dach den nacht besloet, een vergissing: het is laat op de dag, de avond valt en Walewein heeft onderdak nodig.
     

    1849dach De laatste twee letters zijn slecht leesbaar vanwege een inktvlek en een gat schuin boven het woord.
     

    1850Een Hs. heeft Enen.
     

    1850regen{lc:T} Ook de regen is een sfeerbepalend detail: het weer werkt niet mee. In de Ferguut wordt de jonge held die op zoek is naar een slaapplaats eveneens door de regen overvallen. Overeenkomsten met deze passage worden besproken in Hogenbirk 2004, p. 63-64.
     

    1850regen Tussen re en gen een gat in het perkament, aanwezig voor het schrijven.
     

    1851nederran Hs. heeft neder ran. (MNW, s.v. 'nederrinnen').
     

    1852maecte m en a slecht leesbaar.
     

    1853ende e vrijwel onleesbaar.
     

    1857lancs ende breet 'wijd en zijd', 'overal'.
     

    1859Van straten te straten 'straat in, straat uit'.
     

    1861vrems genitief-s na vele.
     

    1863Daer Liggend inktstreepje voor het vers. Vgl. F. 179va, 16/ vs. 565 en de aantekening aldaar.
     

    1866Onlancs daer na 'niet lang daarna'.
     

    1866daer of 'naar buiten'.
     

    1867met gewilt 'met snelheid', hier een weinig beduidend toevoegsel vanwege het rijm.
     

    1868hilt 'stond'.
     

    1882Met sinen gesinde 'met zijn gevolg'.
     

    1884Staet 'wacht hier'.
     

    1890metter Apostrof (-er) lijkt mislukt en is een inktvlekje geworden.
     

    1892En belget u niet{lc:PG/em} Hs. heeft Ende belget u niet. Boven de n staat ten onrechte een tilde.
     

    1892En belget u niet 'wees niet boos'.
     

    1894Geherberget Het afkortingsteken na de b is niet zichtbaar, het lijkt vergeten.
     

    1896Ontfaet wel 'neem het goed op' (MNW, s.v. 'ontfaen', A. 2).
     

    1898mesdaet 'vergrijp'.
     

    1899Di De kopiist moest iets inspringen, want regel 4 van kolom a is nogal lang. Voor dit vers (of achter het vers in kolom a) staan twee punten. Wellicht is dit een representant voor een paragraafteken, die over het hoofd is gezien. De rubricator kan echter ook hebben gemeend dat er geen plaats voor was.
     

    1900Gebenedijt 'gezegend', 'geprezen'.
     

    1902willen{lc:PG/em} Hs. heeft wille.
     

    1902willen 'wil hem'.
     

    1905Haerlijc ... groten 'Zij begonnen elkaar te begroeten'.
     

    1907met hem quamen Onder hem lijkt een contemporain stippellijntje te staan, mogelijk een indicatie voor een fout van de kopiist. Het afkortingsteken van hem is vreemd rond. Het lijkt een verbetering uit here, (met een ' als afkortingsteken). De q van quamen is over een inktvlek heen geschreven.
     

    1908Metten ... ondernamen 'zij namen elkaar bij de hand'.
     

    1911mercte 'nam op'.
     

    1916nine vergat 'liet niets achterwege'.
     

    1918utgedaen Hs. heeft ut gedaen.(MNW, s.v. 'utedoen').
     

    1921opgestaen Hs. heeft op gestaen.
     

    1931. Hs. heeft een punt. De zin eindigt hier.
     

    1932In ene kerke Walewein en de gravenzoon staan buiten de kerk, omdat het zo druk is. Het is vreemd dat er een vergadering aan het hof geconvoceerd is terwijl er op hetzelfde tijdstip een belangrijke godsdienstige plechtigheid plaatsvindt.
     

    1937Daer ... bedrongen 'waar hij zag dat het niet druk was'.
     

    19391939 Blauw paragraafteken voor dit vers; representant zichtbaar.
     

    1940Dor 'teneinde', 'met het doel'.
     

    1940sine wort{lc: PG/int} Achter wort staat op enige afstand een punt, maar deze heeft waarschijnlijk niet de functie van leesteken.
     

    1940sine wort 'zijn gebruikelijke woorden'. Het blijkt later dat de hertog de gewoonte heeft zich in het openbaar op de borst te kloppen.
     

    1942daer toe 'bovendien'.
     

    1943was ... becant 'stond hij bekend als'.
     

    1945Hi was des conincs suster sone Ook Walewein is een neef van de koning, en hij maakt zich ook op deze manier bekend: 'her Walewein benic oec geheten, / Des conincs Arturs suster sone'. (vs. 2565-66).
     

    1948Gaf hi hem selven groten lof{lc:T} De hertog vertoont het gedrag waarvan Walewein door Keye beschuldigd werd. Hij kan gezien worden als een representatie van Waleweins 'slechte ik'. Zie voor de overeenkomsten tussen de personages en de interpretatie van het hertogavontuur als sleutelepisode, de Inleiding, p.
    Zie: Thematiek

     

    1948Gaf hi hem selven groten lof 'schepte hij zeer over zichzelf op'.
     

    1950nieman ... no riddere 'niemand, geen enkele ridder, die ...'.
     

    1951dar Oplossing van abbreviatuur is niet geheel zeker. De beste optie is dar, ind. pres. 3e pers. van dorren, 'durven' of 'kunnen' (MNW, s.v. 'dorren').
     

    1951doen gewach 'verklaren'.
     

    1952nie ... en 'ooit'.
     

    1954No so De herhalende constructie in deze passage is zeer beeldend. De vele o's kunnen, met name in de voordracht, de typering van de opgeblazen hertog mooi hebben ondersteund.
     

    1954in sinen sin{lc:PG} De onregelmatigheid in het rijm, iets wat zelden in Walewein ende Keye voorkomt, zou een indicatie voor het dialect van de kopiist kunnen bevatten.
     

    1954in sinen sin 'in zijn karakter'.
     

    1955N Vreemde kapitaal; mogelijk verbeterd uit een S.
     

    1955vromen{lc:PG} De o heeft de vorm van een enkele a.
     

    1955vromen 'dappere'.
     

    1957A : Kapitaal met sierlijke lus.
     

    1959wederspreken Hs. heeft weder spreken. (MNW, s.v. 'wederspreken').
     

    1962behagel 'stoutmoedig'.
     

    1965anderwerf{lc:PG} Het is moeilijk uit te maken of deze woorden los of aan elkaar geschreven zijn. Op grond van het aan elkaar geschreven derdewerven, twee regels verder, zijn de woorden verbonden ( Vgl. ook MNW, s.v. 'anderwerf') .
     

    1965anderwerf 'een tweede maal'.
     

    1967derdewerven 'Voor de derde maal'.
     

    1968vortgerecht{lc:PG/ws} Hs. heeft vort gerecht.
     

    1968vortgerecht 'kwam naar voren'. MNW, s.v. 'vortrechten' noemt de intransitieve betekenis 'voortgaan met het proces'. Deze juridische betekenis zou hier wellicht van toepassing kunnen zijn.
     

    1969Her riddere, dine word De gevoelswaarde van het contrast tussen de formele, eerbiedige, aanspreekvorm her riddere (waarom wordt de hertog hier riddere genoemd?) en het tutoyeren erna (dine word) en in de volgende verzen, is moeilijk te bepalen. Wil Walewein de hertog hier beledigen of zijn verachting uiten?
     

    1971wedersecgen Hs. heeft weder secgen.
     

    1972Ic hebbe betere ridderen becant 'ik ken betere ridders'.
     

    1972betere ridderen Walewein vermijdt hier iedere schijn van 'overmodecheit', door te vechten voor de eer van andere ridders, niet voor die van hemzelf.
     

    1974sinen terugslaand op ridderen, vs. 1972. Correct is haren. Mogelijk een slordigheid van auteur of kopiist.
     

    1975maken vor di Deze woorden zijn vlekkerig. Di is behoorlijk vervaagd, maar nog wel leesbaar. De woorden staan m.i. niet op rasuur.
     

    1975waermaken{lc:PG/ws} Hs. heeft waer maken (MNW, s.v. 'waermaken')
     

    1975waermaken 'bewijzen'.
     

    1976gedeilt 'zal aflopen'.
     

    19771977 Rood paragraafteken voor dit vers; representant zichtbaar.
     

    1980Die ... alsoe 'die het erover eens waren'.
     

    1982Ende bat staende 'en een meer onverschrokken houding had'.
     

    1984boet hem den hanscoe Bij een tweekamp was het bieden van de handschoen als pand een symbool voor de getrouwe vervulling van het kenbaar gemaakte voornemen om met iemand een strijd aan te gaan. (Vgl. MNW s.v. 'hantscoe').
     

    1988vorward gaen 'plaats vinden'.
     

    1990Ic wille datmen verborge met eren De koning stelt vast dat beide ridders moeten zorgen voor een borg, een persoon die er met zijn eer garant voor staat dat de ridder op het afgesproken tijdstip aanwezig zal zijn voor het duel. Dit is vooral noodzakelijk als de termijn waarop de ridders dienen te verschijnen wat verder weg ligt.
     

    1992Die hertoge ... fier 'de hertog wees indrukwekkende borgstellers aan'.
     

    1993Alse vele ... doech 'zoveel als hij maar wilde'.
     

    1999Ende ... nu 'en ik weet niet wie ik hier kan aanwijzen'.
     

    2000trouwe Onder de w begint een winkelhaak die loopt tot en met vs. 2013. Aan de rechterkant van het blad is een strookje perkament geplakt om de scheur bijeen te houden. De winkelhaak is na het schrijven van de kolom ontstaan.
     

    2002van desen 'hiervoor', namelijk ter ondersteuning van de gemaakte afspraak.
     

    2006verborgen slecht leesbaar door slijtage. De o is vlekkerig van binnen.
     

    2007margen Het duel vindt al de volgende dag plaats. Wellicht is de dag zelf een (kerkelijke) feestdag, vandaar de mis in de kerk.
     

    2007Ic bringe ... den ridder fijn De jongen gedraagt zich als volwassene. Zijn optreden is zonder meer sympathiek te noemen.
     

    2010ward Stok van de d is vervaagd.
     

    2013 sals{lc:PG} De twee laatste letters, vooral de lange s aan het einde zijn slecht leesbaar door de scheur in het folium.
     

    2013Hi sals ... wale 'hij zal u daarvoor zeker schadeloos stellen', of vrijer: 'hij zal u hierin zeker niet terleurstellen'.
     

    2014ene kinsce tale 'kinderachtig gezwets'.
     

    2015n Verbeterd, waarschijnlijk uit c.
     

    2017souts Verbeterd uit soude.
     

    2018O Grotere kapitaal bij het begin van de kolom.
     

    2018min Waarschijnlijk gecorrigeerd uit met.
     

    2020dat gi mi meer en siet 'dat u mij nooit meer ziet'.
     

    2024al min goet ... nu{lc:PG} Voor deze regels een stipje; geen leesteken.
     

    2024al min goet ... nu 'ik zou liever al mijn bezittingen verliezen'.
     

    2028Dus ... gedaen 'dus heeft hij zich daar borg gesteld'.
     

    2030tenen pande{lc:T} Ook hier gebeurt dit met het rituele/juridische gebaar van het ter hand stellen.
     

    2030tenen pande 'als onderpand'.
     

    2037gescien gescien heeft geen rijmwoord. Is hier bekort of is er iets weggevallen? De passage maakt een rommelige indruk, vanwege de herhaalde frase des/die sander dages. Vermoedelijk is er een vers overgeslagen.
     

    20382038 Rood paragraafteken voor dit vers; representant zichtbaar.
     

    2040ten crite 'bij het strijdperk'.
     

    2045scoutene quite 'ontsloeg hem van zijn verplichting'.
     

    2047gomen 'aanschouwen'.
     

    2048onderlinge 'te zamen'.
     

    2052sinen s heeft een inktvlek aan de bovenkant van de stok.
     

    2053met selker pinen 'met zulk een kracht'.
     

    2055ofte mee 'of meer'.
     

    2060Dat Walewein sire steke ontstoet{lc:PG} Duidelijke overgang in dit vers van donkerbruine naar lichtbruine inkt.
     

    2060Dat Walewein sire steke ontstoet 'dat Walewein zijn steken met de lans weerstond'.
     

    20612061 Ook door de laatste verzen van deze kolom (vs. 2061-74) loopt een grote winkelhaak. Aan de versozijde is net als aan de rectozijde een klein strookje perkament geplakt ter reparatie.
     

    2063. Hs. heeft een punt. De zin eindigt middenin het vers.
     

    2067dorstac{lc:PG/ws} Hs. heeft dor stac (MNW, s.v. 'doresteken').
     

    2067Den halsberch mede oec dor stac 'hij doorstak ook de maliënkolder'. De halsberch bedekte het bovenlichaam vanaf de hals.
     

    2072kinnebacke{lc:PG} De scheur in het perkament loopt midden door het woord heen.
     

    2072kinnebacke 'in de kaak'.
     

    2073toten e is slecht leesbaar. De winkelhaak in het blad loopt dwars door het woord.
     

    2074(...)e hem Deze woorden zijn vrijwel onleesbaar vanwege de scheur die er dwars doorheen loopt en de uitvloeiende inkt. De oplossing stoutelijke hem (van Jonckbloet) is een mogelijkheid, alhoewel de eerste letter een p lijkt te zijn.
     

    2076een drake De draak op het schild van de hertog heeft waarschijnlijk in de eerste plaats een afschrikwekkende functie. Vervolgens kan de afbeelding symbolisch worden opgevat voor het kwaad of de duivel, mede in verband met de leeuw, een mogelijk symbool voor Christus, op het schild van Walewein, vgl. Hogenbirk 2004, p. 69.
     

    2077eens groets viers blake 'de vlam van een groot vuur'.
     

    2079Dus stont hem sijn moet harde hoech{lc:T} De snoeverige hertog is als zodanig een repoussoir voor de bescheiden Walewein.
     

    2079Dus stont hem sijn moet harde hoech 'zo groot (als het vuur) was ook zijn strijdlust'.
     

    2080die milde 'de barmhartige, de goedgeefse '. Bekende lovende omschrijving van Walewein in de Middelnederlandse traditie en ook frequent voorkomend in Walewein ende Keye en in de Walewein (Zie voor voorbeelden in deze roman Uyttersprot 2004, p. 128).
     

    2081scilde Het is vreemd dat van Waleweins schild wordt gesproken zonder dat gezegd wordt dat het reeds gebroken is door de hertog in vs. 2066/ Fol. 183va, 49. De tweede t/m zesde regel van deze kolom zouden een later toevoeging aan het verhaal kunnen zijn.
     

    2082Enen leu die was roet Ook in de bekende miniatuur in het Waleweinhandschrift en op enkele miniaturen uit dertiende eeuwse Franse handschriften heeft Walewein een schild met een rode leeuw erop (Vgl. Meuwese 1996, p. 152).
     

    2083echt 'wederom'.
     

    2084erren moede 'vervuld van woede'.
     

    2088hem tornetde hij [de hertog] maakte zich woedend'.
     

    2090gestoet 'stand hield'.
     

    2093Opt hovet Hs. heeft Opt thovet (dittografie)
     

    2093dat hi ... gereide 'zodat hij (Walewein) voorover in het zadel kwam te hangen', vanwege de harde slag op zijn hoofd.
     

    2094. Hoewel de zin middenin het vers eindigt, heeft het hs. hier geen punt.
     

    2098Hi rechte hem 'hij richtte zich op'.
     

    2101Eer kapitaal E lijkt verbeterd uit J.
     

    2101volindet Hs. heeft vol indet. (MNW, s.v. 'volenden').
     

    2102uwe beromelike onwetenhede 'uw snoevende stupiditeiten' (n.l. het zich herhaaldelijk uitroepen tot beste ridder).
     

    2106den Hs. heeft del. Verschrijving onder invloed van el in helm, of heeft de kopiist oorspronkelijk delm willen schrijven?
     

    2106cofie IJzeren kapje ter bedekking en bescherming van de hersenen gedragen onder de helm.
     

    2108onmacht Oplossing ommacht mogelijk.
     

    2111afslaen Hs. heeft af slaen.
     

    21122112 Blauw paragraafteken voor dit vers; representant zichtbaar.
     

    2113laet staen 'houd op'.
     

    2115WiPluralis majestatis.
     

    2115vor hem 'in ruil voor zijn leven'.
     

    2117borge 'burchten'.
     

    2117in u gewout 'in uw heerschappij, bezit'.
     

    2118desen doene 'van deze handelwijze'.
     

    2119Alse 'evenals'.
     

    2119gichten scone 'mooie geschenken'.
     

    2120Dies en hebbic te done niet 'daaraan heb ik geen behoefte'.
     

    2121. Hs. heeft een punt. De zin eindigt middenin het vers.
     

    2122Wildi nu behouden sijn lijf Hs. heeft Widi nu behouden u lijf. Walewein lijkt zich hier tot de (mogelijk bijgekomen) hertog te richten. Maar tevoren was hij met de koning in gesprek. Er is geen reden waarom de laatste voor zijn leven zou moeten vrezen. Een emendatie van u in sijn dient overwogen te worden. Walewein maakt de koning dan duidelijk dat de hertog, wil hij het er levend vanaf brengen, moet beloven zich als gevangene naar Kardoel te begeven.
     

    2123moetti 'moet hij' (de hertog), zie vs. 2123.
     

    2126Met al sire macht 'met al zijn manschappen'.
     

    2129sage{lc:PG} De e gaat door het penwerk van de initiaal in de laatste kolom heen.
     

    2129sonder sage 'naar waarheid', of 'inderdaad', bevestigingsformule.
     

    2130. In veel gevallen plaatst de kopiist een punt als de zin in een vers eindigt. Op deze plaats is dat niet gedaan.
     

    2130Nu besiet 'bedenk goed'.
     

    2131Anders In deze regel zijn verschillende letters volgelopen en vlekkerig; de s in anders de a in mach en de eerste e in leven.
     

    2136seide s moeilijk leesbaar door inktvlek.
     

    2136Du u waarschijnlijk gecorrigeerd uit de aanzet van een i.
     

    2138dijn De hertog tutoyeert Walewein ook, mogelijk vanwege het rijm, anderszins wellicht als antwoord op Waleweins gebruik van du.
     

    2139Oftic sal dijn gevangen sijn '[en dan bepaal ik] of ik je gevangene zal zijn'. Ook hier weer zo'n moeilijk te verklaren tutoyement.
     

    2142Walewein W verbeterd uit a.
     

    2147Sint 'aangezien'.
     

    2147u Wanneer de hertog weet door wie hij overwonnen is, tutoyeert hij Walewein niet langer.
     

    2149Siet Waarschijnlijk werd de trouw van de hertog bekrachtigd met een handgebaar. In de episode met de twee reuzen, biedt de eerste reus Walewein de handen, vgl. vs. 2572.
     

    215416 : Rood paragraafteken voor dit vers; representant zichtbaar.
     

    2154sekerent 'beloofden zij het plechtig'.
     

    2155groet oppenbaer Tussen deze twee woorden een gat in het perkament, aanwezig voordat de tekst werd geschreven.
     

    2156 dinge Tussen dinge en dus een grote spatie, onder het gat in het perkament. Om het gaat heen staan wat streepjes in zwarte inkt. Een ervan zou gemakkelijk als nasaalstreep bij dinge kunnen worden opgevat.
     

    2156dus waren comen 'zo waren afgelopen'.
     

    2157Men Hs. heeft met.
     

    2157op genomen Wellicht waren de hertog en Walewein te verzwakt door hun verwondingen om zelfstandig naar het kasteel te kunnen lopen.
     

    2160Men ... lof 'men deed zeer zijn best om hem eer te bewijzen'.
     

    2162Beide B lijkt verbeterd.
     

    2167zale Bedoeld is waarschijnlijk het kasteel van de koning.
     

    2170daer Voor de d staat een stipje; dit is geen punt, maar mogelijk de aanzet voor een andere letter.
     

    2174Der eren ... gedaen 'voor de eer die hij hem met zijn optreden had bewezen'.
     

    2180gereden g verbeterd.
     

    VIIIHOE WALEWEIN VACHT JEGEN GORLEMANNE DRIE DAGE. De hoofdstuktitel staat in de ondermarge van kolom c, is geheel (!) omkaderd en gerubriceerd. De punt aan het einde is nog net zichtbaar onder een inktvlek. In potlood staat rechts binnen het kader, de potloodnummering, L.
     

    2184N Rode initiaal, 5 regels hoog, blauw penwerk.
     

    2184aventure De afscheidscène vormt het begin van het nieuwe hoofdstuk. Verhaaltechnisch hoort dit stuk bij Hoofdstuk VII, maar doordat de gravenzoon Walewein een stukje vergezelt op zijn tocht, is het afscheid wellicht bewust aan het begin van hoofdstuk VIII geplaatst door de compilator. Zo krijgt het optreden van de sympathieke jongen andermaal extra aandacht.
     

    2187tier wile 'op dat moment'.
     

    2190Waer dat gijs hebt te doene{lc:PG} Op ijs h een kaarsvetvlek.
     

    2190Waer dat gijs hebt te doene 'waar dat u het maar nodig hebt'.
     

    2191dat gi te mi sijt coene 'dat u op mij vertrouwt', 'dat u op mij kunt rekenen'.
     

    2197Ende en wech Is te lezen als een samengetrokken constructie, behorende bij keerde in het voorafgaande vers. In alle teksten van de Lancelotcompilatie en in verschillende andere teksten is de constructie en wech te vinden in combinatie met werkwoorden die een beweging in een richting aangeven, zoals riden, keren, scieden (alle in Walewein ende Keye) en voeren. Het vaak aan elkaar geschreven heeft de betekenis 'weg, voort'. In het Nederlands is het verdwenen, maar in het Engels is het nog zichtbaar in 'away'. (Zie MNW, s.v 'enwech').
     

    2197sonder gesinde 'zonder gezelschap'.
     

    2198al dorenture 'steeds maar door'.
     

    2201I Grotere kapitaal, begin van de kolom.
     

    2202Enen Hs. heeft En[de].
     

    2209. Hs. heeft een punt, die de overgang in de directe rede markeert. Zonder punt zou minder goed duidelijk worden wie er aan het woord is.
     

    2210gode herberge doen 'een goed logeeradres bieden'.
     

    2211Wisti ... geploen 'Als u wist welk gebruik daar heerst'.
     

    2211W Rechterkant van de W is volgelopen.
     

    2212die borch Mogelijk geschreven op een al aanwezige vlek op het perkament.
     

    2214Daer ... onteert 'waarmee hij zich met schande overlaadt'.
     

    2215Wat riddere Hs. heeft ridderen, een meervoudsvorm. Vanwege de persoonsvormen in enkelvoud in de volgende zinnen is geëmendeerd. De betekenis is dan 'welke ridder dan ook'. De meervoudsvorm is te verklaren als een andere betekenis in overweging wordt genomen, namelijk die van een bedoeld meervoud als 'wat aan ridders'.
     

    22172217 Voor deze regel een inktvlekje.
     

    2218Es oec dat 'als'.
     

    2218den wijch bestaet 'de strijd aandurft'.
     

    2219Enten stride alsoe vergaet 'en het in de strijd zo gaat dat'.
     

    2220sijns machtech werde 'de overhand krijgt'.
     

    2224Guerleman{lc:T} De associatie met de gastheer van Perceval in de Conte du Graal, die dezelfde naam draagt (Gorlemant), dringt zich op. Mogelijk is door de auteur bewust op de associatie met Chrétiens roman of de Vlaamse vertaling ervan aangestuurd. Het personage komt niet voor in de Perchevael in de Lancelotcompilatie.
     

    2224Guerleman De tweede e is 'vetter' dan de rest van het woord en zou verbeterd kunnen zijn uit een o.
     

    2225dan 'toch'.
     

    2227Doe ... bi 'toen naderde Walewein de poort'.
     

    2229portenare 'poortwachter'.
     

    2229een Hs. heeft en.
     

    2229lettelkin Hs. heeft lettel kin.
     

    2232scire c en i zeer dicht opeen geschreven.
     

    2235gerant Stok van de a en linkerpoot van de n zijn gevlekt.
     

    2236wats u gere 'wat wilt u'?
     

    2237Dor wat 'met welk doel'.
     

    224444 : Rood paragraafteken voor dit vers; representant zichtbaar.
     

    2246quamen m is volgelopen.
     

    2248Elc ... saen 'eenieder greep vlug naar zijn zwaard'.
     

    2249vrochtelijc 'op verschrikkelijke wijze'.
     

    2251Dat si ... gesien 'zodat ze niets meer konden zien'.
     

    2257vorense De r is wat vlekkerig, mogelijk wilde de kopiist eerst een e schrijven.
     

    2264cuesch 'eerbaar', 'keurig'.
     

    2265Si sout ... gelaten 'ze zou het niet graag hebben nagelaten'.
     

    2266hiet 'ertoe opdracht gaf'.
     

    2268gingen dwaen De jonkvrouw neemt Walewein bij de hand (ten teken van sympathie of hartelijkheid) en zij 'gingen zich wassen'. Waarschijnlijk assisteert de jonkvrouw Walewein.
     

    2275gebet 'naar zijn slaapplaats gebracht'.
     

    2276ende liets niet 'en liet niets achterwege om het hem naar de zin te maken'.
     

    2279gegaen De eerste g heeft een vreemde vorm en de daaropvolgende e is vervaagd.
     

    2280Staet a vervaagd.
     

    2280edel Eerste e vervaagd.
     

    2281Ende doet vaste uwe wapene an Nu pas blijkt dat het gevecht moet worden voortgezet.
     

    2281vaste 'onmiddellijk'
     

    2282ter plaetsen 'naar het strijdperk'.
     

    2284opgestaen Hs. heeft op gestaen.
     

    2288Ende cussese ... mont Met deze omarming in combinatie met een kus en met de beschrijving van de gevoelens van de jonkvrouw ten opzichte van Walewein (vs. 2288-2290) lijkt er in deze episode verwezen te worden naar Waleweins traditionele reputatie als 'ladies man'.
     

    2291die sijns ontbeet 'die op hem wachtte'.
     

    2296cone c is volgelopen of heeft een inktvlek aan de onderkant.
     

    22982298 Blauw paragraafteken voor dit vers; representant zichtbaar.
     

    2298Gorreman Vreemde m; mogelijk verbeterd uit na.
     

    2298Gorreman In de Torec, (ed. Hogenhout, vs. 3369) komt ook een personage met de naam Gorreman voor.
     

    2301si wi Kan worden opgevat als samentrekking uit sijn wi, maar het is niet onmogelijk dat het om een schrijffout gaat.
     

    2303vercolen 'ons laten afkoelen'.
     

    2305stede De eerste e is niet veel meer dan een inktvlek.
     

    2306Een borne Het gaat om een bron met geneeskrachtig water. Zie bijv. Ferguut (ed. Rombauts e.a., vs. 3038-3073), voor een dergelijke geneeskrachtige bron. Het is opvallend dat dit motief (de opwekkende bron) hier een soort tegenhanger vormt van een bekend Waleweinmotief, zijn zogenaamde 'mytische privilege': Waleweins kracht neemt toe tot de zon op zijn hoogst staat, en daana langzaam af. Het noemen van het tijdstip 'al toter none' is daarbij niet zonder betekenis. Tussen 12.00 en 15.00 was Walewein op zijn sterkst. Het motief was bekend in de Nederlanden, vgl. Hogenbirk 2004, p. 70. Het is veelbetekenend dat Walewein hier op eigen kracht tegen Gorleman vecht.
     

    2306harde bedect 'goed verborgen'.
     

    2311onstal hi hem 'sloop hij (Gorleman) heimelijk bij hem weg'.
     

    2315Maect u op 'maak u gereed'.
     

    2316becorten 'een einde maken aan'.
     

    2320des camps seker 'zeker van een overwinning'.
     

    2321in scijn 'in werkelijkheid'.
     

    2322den stouten degen 'de dappere held'. Vaak voorkomend epitheton, vooral in de Karelepiek.
     

    2323D Grotere kapitaal.
     

    2324gout 'vergold'.
     

    2330dat d is een kapitaal. De kopiist wilde vermoedelijk eerst een w schrijven (volgende woord is wi) en heeft zijn vergissing onmiddellijk gecorrigeerd en de aanzet van de w omgebogen tot een D.
     

    2333Want uwes gelijcs niet en si 'want niemand is uw gelijke'.
     

    2334ute genomen 'voortreffelijk'.
     

    2334genomen Vlekkerige m.
     

    2336wederstaen Hs. heeft weder staen.
     

    2339volhden {lc:PG/em} Hs. heeft volhde.
     

    2339volhden ... straten 'reden toen rechtstreeks'.
     

    2342echt Hs. heeft ech.
     

    2344ware name 'zorgde voor'.
     

    2345wel bequame 'zeer aangenaam'.
     

    2348Waleweine Hs. heeft, zo lijkt het, na de a een ronde s.
     

    2353die scone wel gedane 'de knappe, bevallige'.
     

    2357Hi ... man 'zij vond hem een buitengewoon knappe man'.
     

    2363die sone maecte Hier in de betekenis van 'tot opschorting van de strijd besloot'. Opvallend is de plotselinge overgang in de directe rede (overglijding) binnen het relaas van Walewein en zelfs binnen het vers.
     

    2365vercouden 'afkoelen'.
     

    2366gingewi Hs. heeft ginge wi. Ginge lijkt enkelvoud, maar als de spatie tussen ginge en wi als een schrijffout wordt opgevat, lijkt gingewi een acceptabele meervoudsvorm.
     

    2367vers 'fris', 'krachtig'.
     

    2367vor r mogelijk verbeterd uit e.
     

    2370En ... binnen 'er is niemand ter wereld'.
     

    2374verwinnen Afkortingsteken, er-krul, is vlek met klein staartje.
     

    2375Dat ... wout 'opdat u hem laat leven'.
     

    2378Al ... trouwe 'Ook al zou dit [nl. dat uw broer door mij overwonnen zou worden] niet zo zijn; als u mij erom zou verzoeken [Gorleman te sparen], is hier mijn erewoord.
     

    23802380 Rood paragraafteken voor dit vers; representant zichtbaar.
     

    2381Dat hi der linden nine come an{lc:W} 'dat hij niet in de buurt van de lindeboom kan komen'.
     

    2381Dat hi der linden nine come an De kopiist vergat het woord hi, maar voegde het woord voorafgaand door een kruis, aan het einde van de regel toe. Een verticaal en schuin streepje markeert de plek van invoeging.
     

    2384Die Grotere D aan het begin van de kolom.
     

    2387Ende ... was Vers op rasuur geschreven.
     

    2388Walewein l onregelmatig van vorm; mogelijk verbeterd.
     

    2389houdende 'wachtende'.
     

    2398gelden 'betalen', nl. met slagen.
     

    2399dat 'zoals'.
     

    2401versceden 'uiteengaan' of 'ophouden'.
     

    2404tragen{lc:PG} De bovenkant van de g is volgelopen. Mogelijk een correctie. Achter het vers is heel vaag een liggend inktstreepje te zien.
     

    2404tragen 'te verslappen'.
     

    2405vragen a en g moeilijk leesbaar door vervaging of beschadiging.
     

    2408. Hs. heeft punt. De zin eindigt middenin het vers.
     

    2409Hier ... beide 'er is hier nu geen gelegenheid voor rust of langer uitstel'.
     

    2410corten 'beslissen'.
     

    2413hare ende gens 'her en der'.
     

    2413naer Het penwerk van de initiaal in kolom b loopt door dit woord heen.
     

    2423En diet niet 'het baat niet', 'het heeft geen zin'.
     

    2427geloven plechtig beloven.
     

    2427desen Hs. heeft na desen een donker inktvlekje. Dit is geen leesteken.
     

    2433XIV Hs. heeft xiiij.
     

    2434moetti hs. heeft moet.
     

    2435overdaet Bedoeld is zijn gesnoef.
     

    2435onsede Verwijst naar de kwaadaardige gewoonte iedereen tot een gevecht uit te dagen.
     

    2437Die ... gescouden 'die moet ook worden afgeschaft'.
     

    2441Gine 'tenzij u'.
     

    2441tirsten 'allereerst', 'voor dat alles'.
     

    2444mare 'vermaard'.
     

    2451geonnen 'gegund'.
     

    2452gesien 'getroffen', 'ontmoet'.
     

    2454niet een stroe{lc:W} 'helemaal niets'.
     

    2454niet een stroe Hs. heeft niet en stroe.
     

    2457Daer ... wale 'Waar het hun aan niets ontbrak'.
     

    2459gincmen De jonkvrouw die Walewein zo hoofs diende en het geheim van haar broer verklapte, is helemaal uit het verhaal verdwenen. Mogelijk is dit een signaal voor bekorting in deze episode.
     

    2461opgaet Hs. heeft op gaet (MNW, s.v. 'opgaen').
     

    2463en wech 'heen', 'voort', 'weg'.
     

    2464Nu N slecht leesbaar.
     

    IXIX HOE WALEWEIN TWEE GYGANTE VERWAN. Negende hoofdstuktitel begint onder kolom b in de ondermarge. Het kader is aan de rechterkant open. De titel is gerubriceerd en eindigt met een punt. Rechts van het kader is de potloodnummering zichtbaar (LI).
     

    IXGygante Het is opvallend dat de reuzen alleen in deze hoofdstuktitel en in de slotepisode gygante worden genoemd. In de rest van het hoofdstuk worden ze aangeduid als resen. De hoofdstuktitels zijn van de hand van de compilator, die kennelijk een andere voorkeur had dan de dichter.
     

    2466N Blauwe initiaal van vier regels hoog met rood penwerk. Het penwerk loopt linksboven door het blauw van de initiaal heen. De meeste initialen in Walewein ende Keye zijn 5 regels hoog.
     

    2468harde Voor harde een rood vlekje gemorste inkt.
     

    2472ongewonnen 'braak'.
     

    2474Want Onder de W een inktvlek.
     

    2475No creature die hadde lijf 'noch enig levend wezen'.
     

    2476was leden 'achter zich had gelaten'.
     

    2478borch h lijkt verbeterd uit iets anders (een s?), wat mogelijk te maken heeft met het woord bosch een regel hiervoor.
     

    2479nie De e is niet helemaal goed gelukt en lijkt meer op een t.
     

    2481meeste 'grootste'.
     

    2481daer wi af hebben gelesen Mogelijke verwijzing naar een schriftelijke bron. Zie bijvoorbeeld ook vs. 1594, alse wijt lesen. In deze passage vermoedelijk een stoplap ter completering van het rijm op resen.
     

    2482cone ende stout 'strijdlustig en sterk'.
     

    2485gemeinlike 'gemeenschappelijk', 'gezamenlijk', een versterking van Al die in de volgende regel.
     

    2488die edele vrowen ende joncfrouwen De erbarmelijke omstandigheden waarin de vrouwen en jonkvrouwen verkeren, vertonen grote overeenkomsten met die van de driehonderd zijdewerksters uit het Pesme Aventure in Le Chevalier au Lion van Chrétien de Troyes. Zie de Inleiding, p.
     

    2489int Inktvlekje boven tussen i en n.
     

    2491werken 'weven' of 'borduren'.
     

    2492Pellen 'met figuren doorwerkte linnen stof'.
     

    2492met siden 'met zijde'.
     

    2493Ende alre tiren scoenhede 'en met allerlei mooie geborduurde versieringen'.
     

    2495borne ende broet 'water en brood'.
     

    2501Es dit di duvel oft een man Dit is een karakteristieke uitroep tijdens een gevecht, vgl. vs. 455, waar Walewein Morilagan met een duivel vergelijkt. De uitroep kan ook opgevat worden als verwijzing naar de twee reusachtige zonen van de duivel tegen wie Yvain in de episode van het Pesme aventure in de Chevalier au Lion moet vechten. Yvain overwint en de driehonderd gevangen jonkvrouwen herkrijgen hun vrijheid. (Vgl. Chevalier au Lion, ed. Hult, vs. 5509-5521 voor een beschrijving van de monsters).
     

    2503dijn ongehire leven 'jouw monsterlijke leven' (MNW, s.v. 'ongehire', 4).
     

    2503dijn Walewein tutoyeert de reus.
     

    2506H Grotere kapitaal.
     

    2506lettel lette 'wachtte geen ogenblik'.
     

    2507horte vorward 'gaf de sporen'.
     

    2508rese slecht leesbaar door vervaging of beschadiging van de inkt.
     

    2509Inden buec Goed uitgewerkt detail. Dat Walewein, zittend op zijn strijdros de reus in zijn buik treft, zegt iets over de grootte van de reus. Kennelijk gelden de normale regels niet in een gevecht tegen een reus. Walewein, te paard, steekt hier immers een voetganger in de buik.
     

    2509buec Slecht leesbaar door slijtage.
     

    2509dat 'zodat+t' (spere).
     

    2510te Slecht leesbaar.
     

    2511Die 'de reus' (antecedent den rese). Mogelijk heeft de kopiist na Die het woord rese overgeslagen.
     

    2516daer omme Vlekken over de woorden.
     

    2517tange{lc:T} Het type onhoofs wapen waarvan reuzen zich in de literatuur graag bedienen. De reuzin Pantasale in de Ferguut hanteert bijvoorbeeld een zeis.
     

    2517tange Een ijzeren tang, mogelijk om het vuur aan te maken.
     

    2517. Hs. heeft punt vanwege het enjambement. Leesteken en vervolg van het vers moeilijk leesbaar door een langgerekte vlek.
     

    2517Als Slecht leesbaar door vlek.
     

    2518lach Moeilijk leesbaar door vlek.
     

    2523vervarde 'bang werd'.
     

    2524horte vord 'gaf hem de sporen', 'deed hem vooruit springen'.
     

    2525narre 'naderbij'.
     

    2533Ay Vader, Here, ic bidde U Walewein bidt God om hulp en trekt de vergelijking tussen David en Goliath. David versloeg de reus met Gods hulp. De vraag is welke implicaties dit gebed heeft voor de karakterisering van Walewein. Hij wordt vanaf het begin van het verhaal zeer nadrukkelijk gepresenteerd als Christelijk ridder.
     

    2534nu mere 'vanaf nu'.
     

    2537Godoliase Goliath, een reus, kampvechter van de Filistijnen die door de herdersjongen David werd verslagen. I Samuel, 17.
     

    2538ginc vaste an 'begaf zich snel'.
     

    2541nam cort sijn sward De betekenis is niet helemaal duidelijk. Als het gaat om een vakterm, dan kan het zoiets betekenen als 'kort bij het lichaam', als een steekwapen. Cort kan ook de betekenis hebben van 'spoedig, of 'kort daarna'. (MNW, s.v. 'corte')
     

    2542harde stide, 'zeer stevig'.
     

    2543side 'zijde'. Kan Walewein dan wel daarbij, terwijl hij met zijn paard om de nek van de reus hangt? Of betekent het gewoon zijkant van het lichaam?
     

    2548wonde o mogelijk verbeterd.
     

    2548deden selken pant 'deden zo'n pijn'.
     

    2548selken Afkortingsteken staat scheef, lijkt net een apostrof.
     

    2550tart 'trad', (MNW, s.v. 'treden').
     

    2552Optie Door -tie een (inkt)vlek.
     

    2554Doe ... daer{lc:T} Omdat de reus later zijn land aan Walewein overdraagt, lijkt dit niet alleen een gebaar van overgave, maar tevens een leenovereenkomst, een homagium te bezegelen. De reus blijkt er, ondanks zijn monsterlijke, duivelachtige uiterlijk, ridderlijke manieren op na te houden. Het valt op dat Walewein hier niet zijn naam noemt en niet de voorwaarde stelt dat er naar Kardoel gegaan moet worden.
     

    2554Doe ... daer 'toen bood de reus de handen; als teken van overgave'.
     

    2555opgeven Hs. heeft op geven.
     

    2557Ende ... te hant De reus draagt zijn goederen in leen aan Walewein op met de bedoeling dat hij deze als vazal of man in leen van hem terug zal ontvangen.
     

    2558daer af 'van de burcht en zijn land'.
     

    2560mach m mogelijk verbeterd.
     

    2565oec 'dan ook'.
     

    2566sone Over sone en een deel van geheten een vlek (kaarsvet?).
     

    2567Ay God De reuzen zien er weliswaar monsterlijk uit, maar ze worden in Walewein ende Keye in hun handelen getypeerd als (christen)ridders.
     

    2567Ay Grotere kapitaal A, begin van de kolom.
     

    2571noit 'ooit'.
     

    2572Doe ... dinc Net als de andere tegenstanders onderwerpt de reus zich met een officieel gebaar aan Walewein. De reus is ook in deze fase van de strijd geportretteerd als ridder en wordt dus als zodanig door Walewein gespaard. Het is een bewijs van Waleweins ridderlijkheid dat zelfs een vreselijke reus door hem met egards wordt behandeld, mits hij op beleefde wijze om genade vraagt.
     

    2573manscap 'hulde van een leenman', hier als eed van trouw van leenman aan leenheer.
     

    2576Dat ... ontgaen 'dat ik het er niet levend af zal brengen'.
     

    2577Mar 'tenzij'.
     

    2580salve hier: 'een toverzalf'.
     

    2582kemerkijn{lc:T} Het gebruik van de diminutief (ook legelkijn) versterkt de sprookjesachtige sfeer in de passage.
     

    2582kemerkijn 'kamertje'.
     

    2583legelkijn 'kruikje', 'potje'.
     

    2586dat icse ontbide met u 'dat ik ze (de zalf) door uw tussenkomst laat halen'.
     

    2587Ens{lc:PG/em} Hs. heeft Eens.
     

    2587Ens enclisis en + es, 'er is niet'.
     

    2589alse groet van hare 'zoveel ervan', namelijk van de zalf.
     

    2590ene Was vergeten en vervolgens aan het einde van de zin bijgeschreven. De plaats van invoegen is gemarkeerd door een kruis.
     

    2590plume 'veer'.
     

    2594Canic ... vinden{lc:T} vs. 2512 vermeldt dat de eerste reus dood ter aarde stort. Was hij slechts bewusteloos en dachten zijn broer en Walewein dat hij dood was of is een slordig werkende auteur/compilator verantwoordelijk voor deze onvolkomenheid?
     

    2594Canic ... vinden 'Als hij nog ademt'.
     

    2595Ic ... onderwinden{lc:W} 'dan durf ik het wel op me te nemen'.
     

    2595Ic ... onderwinden Hs. heeft Ic daer.
     

    25982598 Rood paragraafteken voor dit vers; representant zichtbaar.
     

    2600ter porte dore{lc:T} Mogelijk is er bekort in deze episode. De informatie over wat Walewein voor de poort aantreft, wordt achteraf gegeven en dan wel zo beknopt en vaag, dat het niet goed duidelijk is hoe deze hindernissen genomen worden. Het is vreemd dat Walewein bovendien niet gewaarschuwd is. Was dat boos opzet?
     

    2600ter porte dore 'door de poort'. Dore is hier niet als substantief gebruikt. Het MNW geeft evenmin een znw. portedore.
     

    2603libarde{lc:T} Libaert kan zowel 'luipaard' als 'leeuw' betekenen. Hier is het eerste type katachtige bedoeld.
     

    2603libarde 'leeuwen'.
     

    2604Daer vore ... genesen 'daartegen was niets bestand'.
     

    2606een gat Hoe moeten wij ons deze toegangspoort voorstellen? Misschien zoals in de Middelhoogduitse Wigalois uit het eerste kwart van de dertiende eeuw, waar de held voor een toren komt te staan, waar een door water aangedreven rad, een mechaniek met zwaarden hem de toegang verspert. Na Wigalois' gebed zorgt God ervoor dat het water stilstaat. Wigalois vindt een plank, die hij door het rad steekt. Met zijn paard rijdt hij eroverheen en verschaft zich toegang tot het land achter de toren. Vgl. Wigalois (ed. Seelbach und Seelbach, vs. 6770-6905). In Walewein ende Keye gaat het om een gat met aan weerszijden zwaarden. Er is sprake van een beek of rivier die stilstaat doordat Walewein een plank in een sluis steekt. Hoe alles precies werkt is uit de passage niet goed op te maken.
     

    2608di sere sneden 'die alles doorkliefden'.
     

    2613die planke Het is niet duidelijk om wat voor plank het precies gaat. Kennelijk onderbreekt de plank, bij wijze van stuw, de waterstroom, zodat Walewein ongehinderd naar binnen kan. We moeten aannemen dat het publiek zich deze contraptie gemakkelijk kon voorstellen. Is er wellicht aan een watermolen gedacht?
     

    2615na sinen wille 'ongehinderd'.
     

    2619harde Hs. heeft harden; het woord heeft ten onrechte een tilde.
     

    2621Alsic u hier vore dede verstaen. Vertellersinterventie, inderdaad heeft de verteller het publiek ingelicht over de ellendige toestand van de vrouwen.
     

    2622wat hen ware 'wat er met hen aan de hand was'.
     

    2624alle Achter alle lijkt een letter weggeradeerd of vervaagd, hoogstwaarschijnlijk een n.
     

    2625winnen 'met arbeid verdienen'.
     

    2625met ongevallen{lc:W} 'in groot leed'.
     

    2625met ongevallen Nasaalstreep is slecht leesbaar of weggeradeerd (om het rijm op alle in orde te brengen?).
     

    2626Dat 'Datgene wat'.
     

    2628Ic Grotere kapitaal I aan het begin van de kolom.
     

    2628bande {lc:PG/corr} De b lijkt verbeterd uit een k. Dacht de kopiist aan kasteele?
     

    2628ut desen bande 'uit deze gevangenschap', of 'uit dit (vernederende) dienstverband'.
     

    2629Eer ... lande 'voordat ik ooit weer uit dit land vertrek'.
     

    2631baden vor hem{lc:T} Verhaaltechnisch gezien is dit vreemd, omdat Walewein in feite zijn successen al behaald heeft. Mogelijk hebben we hier te maken met een relict uit de vermoedelijke bron van deze passage, het Pesme aventure uit Le Chevalier au Lion, waarin Yvain de reuzen bevecht nadat hij de vrouwen heeft ontmoet.
     

    2631baden vor hem 'baden voor zijn succes'.
     

    2632den drossate Er wordt niet vermeld dat Walewein de hofmaarschalk ontmoet en waar dit gebeurt.
     

    2647hijt 'hij + het'. Hij = de pas gereanimeerde reus.
     

    2649En es ... werdech es. 'en er is ook geen man ter wereld die dat (nl. onze heer zijn) meer verdient'.
     

    2649oec Moeilijk leesbaar, mogelijk door kaarsvetvlek.
     

    26562656 Blauw paragraafteken voor dit vers; representant zichtbaar.
     

    2659Sijns daer Schuin boven de n van sijn is een slordig klein s-je toegevoegd; de d van daer is een kapitaal.
     

    2659te desen male 'ditmaal'.
     

    2662vortcomen Hs. heeft vort comen (MNW, s.v. 'vortcomen').
     

    2667vercleet 'omgekleed'. De jonkvrouwen verwisselden hun werkkleding voor de kostbare kleren die ze droegen toen ze door de reuzen werden ontvoerd, of ze kregen nieuwe kostbare kledingstukken.
     

    2669wel geacht 'zeer aanzienlijke'.
     

    2670CCC{lc:PG/get} Hs. heeft CCC.
     

    2670CCC '300'.
     

    2670warre oec bi getale 'waren er wel'.
     

    2672Men leide di taflen 'men zette de tafels neer'.
     

    2674diende 'bediende'.
     

    2674int gevoech 'op gepaste wijze'.
     

    2679dat hoge was opten dach 'tot ver in de morgen'.
     

    26862686-2688 De buitenonderhoek van dit folium bestaat uit een opgeplakt driehoekig stuk perkament. Dit "lapstuk" heeft na het schrijven van de tekst losgelaten en is daarna weer opgeplakt, maar niet geheel langs dezelfde lijn. Een aantal letters is verminkt door de lijmvoeg. Het gaat om de do van doen; de i van gi en het afkortingsteken in met.
     

    2687Karlioen Walewein stuurt de reuzen naar Karlioen, in plaats van naar Kardoel. Mogelijk is deze vergissing gevolg van het rijm op doen. Het gaat echter om dezelfde residentie als in de voorafgaande episoden.
     

    2694selewi Hs. heeft sele.
     

    2695Ende ... tonberne 'wij mogen ons niet aan onze plicht onttrekken'.
     

    2695tonberne tomberne zou ook mogelijk zijn. De o is volgelopen.
     

    2696ember 'in ieder geval'.
     

    2699gyganden De hoofdstuktitels en overgangsformules in de ingevoegde romans zijn van de hand van de compilator. Net als in hoofdstuktitel IX kiest hij voor het woord gygant, terwijl in de episode het woord rese wordt gebruikt. In de slotepisode vinden we eveneens gygande, gemakkelijk rijmend op lande, bijv. in vs. 3420. Mogelijk is hier eveneens de hand van de compilator zichtbaar.
    Zie: Situering

     

    XX HOE WALEWEIN DEN TORNOY VERWAN ENDE DEN CONINC VINC VAN ARRAGOEN. Tiende hoofdstuktitel staat in de ondermarge onder een deel van kolom b en c. De H van Hoe is opvallend licht van kleur. De horizontale lijnen van het kader lopen tot aan de rand van het blad. Binnen het kader is ruimte opengelaten voor een nummer. De tekst is geschreven in twee regels en is afgebroken na de c van coninc. De rest (waarschijnlijk ō) is bij de besnoeiing van de buitenmarge weggesneden. De titel is gerubriceerd en eindigt de titel met een punt. De potloodnummering (LII) staat onder het kader. Rechts naast de punt staat een tekentje in lichtere inkt en helemaal rechts, tegen de rand van het blad aan lijkt ook iets te staan in diezelfde inktkleur. Dit zou een cijfer kunnen zijn. Fol. 185 is een kimblad; mogelijk hebben de tekentjes hiermee te maken.
     

    Xtornoy Walewein lijkt in deze episode de kampioen in een sportief treffen (tornoy). In werkelijkheid blijkt de vete van de koningen meer te lijken op een voor Arturromans ongebruikelijke strijd, waarin Walewein vele tegenstanders doodt.
     

    2702O Rode initiaal van 5 regels hoog met blauw penwerk.
     

    2704Arragoen Koninkrijk in het noord-oosten van Spanje. Veel voorkomende locatie, m.n. in chansons de geste. Ook in de Riddere metter Mouwen komt een koning van Arragon voor.
     

    2705in dat doen 'op die wijze'.
     

    2708Neven 'bij'.
     

    2708daer hi soude liden 'waar hij door moest'.
     

    2709knapen met harnasce Er is bedoeld dat deze schildknapen harnassen vervoeren.
     

    2714Het es een tornoy genomen 'er is een toernooi vastgesteld'.
     

    2716rike 'machtig'.
     

    2717degelike als adjectief, vgl. MNW, s.v. 'degelijc': 'voortreffelijk'; als adverbium (behorend bij comen ), 'vol zelfvertrouwen'. De eerste betekenis heeft de voorkeur.
     

    2722stoutheit 'brutaliteit', 'arrogantie' (MNW, s.v. 'stoutheit', 2).
     

    2723So 'Want'.
     

    2723onderdoet{lc:PG/ws} Hs. heeft onder doet (MNW, s.v. 'onderdoen', 2).
     

    2723onderdoet 'aan zich onderwerpt'.
     

    2724riden 'een krijgstocht ondernemen' (MNW, s.v. 'riden', 4).
     

    2728sine menege 'zijn groep manschappen'.
     

    2729Jegen 'in vergelijking met'.
     

    2731Oppenbaere De gebruikelijke spelling in Walewein ende Keye is oppenbare, 'openlijk'.
     

    2733gedoen De d heeft een vreemde vorm.
     

    2734hulpen mochte boven 'aan de overwinning kon helpen'.
     

    2735meer loven Inktvlekken onder deze woorden.
     

    2740gersoen 'schildknaap'.
     

    2740van danen 'van daar', nl. uit Portugal.
     

    2744leget 'is gelegerd'.
     

    2745Ende Beschadiging door opgeplakte hoek van het folium. De rand loopt door vs. 2744 en 2745 heen. Daardoor zijn de woorden leget en Ende beschadigd.
     

    2747Dine ... doen{lc:T} Het is opvallend dat de schildknaap niets zegt over het toernooi. De nadruk komt te liggen op het oorlogselement.
     

    2747Dine ... doen 'die hem wil aanvallen/verslaan'.
     

    2748dorriden{lc:W} 'plunderen'.
     

    2748dorriden Hs. heeft dor riden. (MNW, s.v. 'doreriden').
     

    2749brant Schuin streepje aan het einde van het vers, waarschijnlijk in dezelfde kleur inkt. De functie is niet duidelijk. Dit streepje lijkt gezet door kopiist B en is enigszins vergelijkbaar met de lange uithalen die hij in deze kolom aan de krul van de e heeft gemaakt.
     

    27502750 In deze kolom is de liniering voor de hoofdletterkolom goed te zien.
     

    2750die waerheden{lc:PG} De d is gevlekt.
     

    2750die waerheden 'de ware toedracht'. Dit kan mogelijk slaan op het feit dat het hier eigenlijk niet gaat om een toernooi, maar om een provocatie met destructief oogmerk van de hoogmoedige koning van Aragon aan het adres van de veel minder machtige koning van Portugal.
     

    2751Es Onder de E een roodbruine vlek.
     

    2751te hans'onmiddellijk'.
     

    2753stat Dit lijkt in tegenspraak met vs. 2744 waarin vermeld wordt dat de koning in een woud gelegerd is. Een verklaring zou kunnen zijn dat het Portugese leger in het woud was gelegerd, terwijl de koning 's nachts in de naburige stad verblijft.
     

    2753gelogirt Vanwege een vlek is de bovenkant van de t minder goed leesbaar.
     

    2754op die stonde 'toen'.
     

    2758ene herberge harde clene Het blijkt hier om een klein (stads)kasteel te gaan. De kasteelheer is een ridder.
     

    2760Van aventuren Het gaat hier wellicht om free-lancers, niet in dienst van één bepaalde heer.
     

    2761sinen staet 'de mening die hij was toegedaan'.
     

    2761sinen s lijkt verbeterd uit l.
     

    2764Dus 'zodoende'.
     

    2766die riddere 'een van de twee ridders, waarschijnlijk de kasteelheer'.
     

    2767Van ... paer 'een stel goede kleren brengen', een traditioneel gastgeschenk dat Walewein bijv. ook van de gravenzoon ontvangt.
     

    2769merken 'aandachtig opnemen'.
     

    2770so hine ... lach 'hoe langer hij hem bekeek; des te knapper hij hem vond.'
     

    2774figure 'gestalte', 'persoon.'
     

    2777Ten tornoye ... al Nu lijkt het toch weer om een sportief treffen te gaan.
     

    2778Laet ons ... wesen 'laten we ons bij hem aansluiten'.
     

    2784also wale noodrijm, toevoeging met weing betekenis.
     

    2791III M{lc:PG/get} Hs. heeft: iij M.
     

    2791III M '3000'.
     

    2791in ene scare 'in een legerschaar'.
     

    2793XXc {lc:PG/get} Hs. heeft xxc.
     

    2793XXc '2000'.
     

    2794serjante 'infanteristen'.
     

    2797Vm{lc:PG/get} Hs. heeft vm.
     

    2797Vm '5000'.
     

    2797in sijn doen 'in zijn partij'.
     

    2798IV M{lc:PG/get} Hs. heeft iiij m. In dit geval is de m niet superscript geschreven, anders dan in de regel erboven.
     

    2798IV M '4000'.
     

    28022802 Rood paragraafteken voor dit vers; representant zichtbaar.
     

    2803Ic houde te lange 'ik moet hier te lang wachten'.
     

    2804vinde Hs. heeft vinden, het woord heeft ten onrechte een tilde.
     

    2805Van ... gesinde 'uit het gezelschap van de koning van Aragon'.
     

    2806jostiren{lc:T} Een toernooi werd niet zelden voorafgegaan door een serie tweegevechten. Daarna volgt meestal de 'mêlée', de porsse waarin een groot aantal ridders tegelijk gevechten van man tegen man voert.
     

    2806jostiren 'een tweegevecht houden'.
     

    2807Hi nam sijn spere ende sinen scilt Dit vers wordt horizontaal doorsneden door de lijmvoeg van het driehoekig stuk perkament waarmee de buitenhoek van dit folium is gerepareerd.
     

    2808ter plaetsen 'het afgebakende strijdperk'.
     

    2808comen lastig leesbaar door de lijmvoeg die door dit woord loopt. De inkt van de laatste drie regels van de kolom is wat vlekkerig, mogelijk door de lijm.
     

    2810marscalc van alden here 'de bevelhebber van het gehele leger'.
     

    28112811 Aan de bovenrand van het blad tussen kolom a en b zijn wat vlekjes te zien in dezelfde kleur inkt als de tekst. Mogelijk stond hier iets geschreven.
     

    2814Dattie ... becopen 'hetgeen de maarschalk duur zou komen te staan'.
     

    2815Si liten ... lopen 'ze brachten beiden hun paarden in galop'.
     

    2816gere 'strijdlust'.
     

    2820inde '(levens)einde'.
     

    2822geselle De lezing van het hs. is verdedigbaar; bedoeld is dan 'een van zijn twee gezellen'. Emendatie tot gesellen is een alternatieve mogelijkheid.
     

    2824opgestaen Hs. heeft op gestaen.
     

    2827meesterscinke{lc:PG/ws} Hs. heeft meester scinke.
     

    2827meesterscinke{lc:T} Walewein verslaat achtereenvolgens de machtigste mannen van het hof van Arragon. De gevechten worden steeds zwaarder en uiteindelijk delft de koning zelf het onderspit.
     

    2827meesterscinke 'bottelier, opperschenker'.
     

    2828Dat hem ... gesciet 'dat hem [de maarschalk] die schande is aangedaan'.
     

    2837inder dellen 'in het dal'.
     

    28382838 Voor dit vers blauw paragraafteken; representant zichtbaar.
     

    2840Afgesteken Hs. heeft Af gesteken.
     

    2842soutse De kopiist wilde eerst soude schrijven, maar heeft de aanzet van de d veranderd in de t en s.
     

    2848Doe ... here 'toen mengde zich menig ridder in de strijd'.
     

    2849Si VC 'zij, met zijn vijhonderden'.
     

    2849VC{lc: PG/get} Hs. heeft vc.
     

    2849VC 'vijfhonderd'.
     

    2852stoden in staden 'stonden hem bij'. Praet. is meestal stoeden.
     

    2853Daer 'wanneer', 'als'.
     

    2853verladen 'in het nauw gebracht'.
     

    2858in di meeste porsse 'in het midden/drukst van het gedrang'.
     

    2860Tumelen op dien dach al daer Weesrijm. Mogelijk is hier tekst verloren gegaan: het enjambement in vs. 2859-2860 is ongewoon sterk en de herhaling van menegen in 2859 en 2861 valt op.
     

    2861dede ... versagen 'joeg menigeen daar de schrik aan'.
     

    2862manlijc 'ieder'.
     

    2866Daer ... tellen 'over hen moet men grote lof uitspreken'.
     

    2867onder hen drien 'met hun drieën'.
     

    2868. Het hs. heeft een punt ter verduidelijking van de zinsconstructie met sterk enjambement.
     

    2869gesceden 'beëindigd'.
     

    2870Ende Door Ende en sander in de volgende regel loopt de lijmvoeg van het opgeplakte stuk perkament.
     

    2870cryerde 'liet omroepen (door herauten)'.
     

    2872den tornoy weder begomen 'om het toernooi te hervatten'.
     

    2874met gewelde 'snel'.
     

    2878eerlike 'met eerbied'. Nu lijkt het dat hare herberge een kasteel is, waar ook Waleweins beide gezellen te gast zijn.
     

    2880ons Hs. heeft ons. In de leestekst blijft dit gehandhaafd. Walewein zou zo duidelijk maken dat hij zich uitdrukkelijk als een van de groep beschouwt. Een emendatie in u behoort echter ook tot de mogelijkheden (verschrijving o.i.v. ons in de erop volgende regel).
     

    2884al ongespart 'zonder te dralen'.
     

    2885So doet den raet 'volg dan mijn advies en ...'
     

    2885gewinnet 'voor u wint'.
     

    2886L Hoewel het getal aan het begin van de regel staat ontbreekt de punt aan de linkerkant niet.
     

    2888E Kapitaal E is verbeterd uit d.
     

    2888die en hebben genen here 'die niet bij iemand in dienst zijn'.
     

    2894gesellen 'kameraden', 'strijdmakkers'.
     

    2896sinen scilde volgen Walewein draagt een herkenbaar schild (met een rode leeuw?). De uitdrukking kan mogelijk ook in meer algemene zin worden gebruikt en iets betekenen als 'zich onder zijn orders stellen'.
     

    2898blidelike Afwijkende k; verbeterd uit iets anders?
     

    2901ons Walewein bedoelt dat hij en zijn strijdmakkers de buitgemaakte paarden onder elkaar zullen verdelen.
     

    29032903 Rood paragraafteken voor dit vers; representant zichtbaar.
     

    2904Cryerdemen 'riep men op ...'
     

    2909CC{lc:PG/get} Hs. heeft CC.
     

    2909CC 'tweehonderd.'
     

    2910opgeseten{lc:PG/ws} Hs. heeft op geseten. (MNW, s.v. 'opsitten').
     

    2910opgeseten 'op een paard gezeten'.
     

    2910na hare doen 'zoals ze gewoon waren'.
     

    2911dorbreken{lc:PG/ws} Hs. heeft dor breken.
     

    2911dorbreken 'in verwarring brengen', 'in de war sturen door zich een doortocht erdoor te banen'. (MNW, s.v. 'dorebreken').
     

    2912 al 'alles', de gehele slaglinie.
     

    2912dorsteken Hs. heeft dor steken.
     

    2916wederstaen Hs. heeft weder staen.
     

    2917wi Door het gebruik van het pronomen wi betrekt Walewein zijn gezellen bij zijn beslissing. Zij kunnen niet weigeren, vanwege de scande.
     

    2918si s heeft een afwijkende vorm.
     

    2925C Hs. heeft c.
     

    2928sceiden 'afzonderen'.
     

    2929daer binnen 'ondertussen'.
     

    2930dat ... Waren 'dat ze angstig werden'. Mogelijkerwijs moeten we hier (ook) aan de betekenis 'boos' denken.
     

    2931. Hs. heeft een punt. In het huidige Nederlands zouden we een komma plaatsen.
     

    2932Dat si hem ontdolen mochten 'dat ze hem zouden kwijtraken'.
     

    2932ontdolen Eerste n is volgelopen.
     

    29332933 Op dit blad is de liniëring duidelijk te zien. Er is grijze stift gebruikt, en het model lijkt overeen te komen met het tweede patroon dat Klein schetst op blz. 61 van Dl. IV van de reeks Middelnederlandse Lancelotromans. Onder kolom a staat een kruisvormig teken in bruine inkt. Het geeft waarschijnlijk de plek aan waar F. 185 (een kimblad) ingevoegd diende te worden.
     

    2934Portegale, ja Portegale! Strijdkreten als deze zijn ongebruikelijk in Arturromans. In chansons de geste en rijmkronieken komen ze vaker voor. De beroemdste kreet is wel Montjoie (de Saint Denis) die voorkomt in o.a. het Chanson de Roland en in verschillende teksten uit de cyclus van Guillaume d' Orange.
     

    2936Daer wonder werd gewracht 'daar waar grootse daden werden volbracht'.
     

    2937bleven ... staende wale 'bleven ... in de nabijheid van Walewein stand houden'.
     

    2940Daer ic hier te voren af sede{lc:T} Vertellersinterventie.
     

    2940Daer ic hier te voren af sede Hs. heeft Daer hier vore af sede.
     

    2943die andere 'die van Arragon'.
     

    2943quamen onder 'dolven het onderspit'.
     

    2944Walewein De bovenkant van de a is volgelopen.
     

    2946Nu sal bliven 'nu is het afgelopen met'.
     

    2947Arragone 'die van Arragon'.
     

    2947Arragone A ongewoon van vorm, bovenkant gevlekt.
     

    2949gemaet 'klein gekregen'.
     

    29512951 Rood paragraafteken voor dit vers; representant zichtbaar.
     

    2952inder plaetsen 'op het slagveld'.
     

    2958allen gemene 'allen bij elkaar'.
     

    2960onversaechdelike 'onbevreesd'.
     

    2961Dat ... nam 'ging hij vandaag in de aanval'.
     

    2963CCC{lc:PG/get} Hs. heeft ccc .
     

    2963CCC '300'.
     

    2964done 'manier van optreden'.
     

    2966sinden Hs. heeft sinde.
     

    2968hebben{lc:PG} Stuk van de tweede b vervaagd.
     

    2968Wi ... vrome 'wij zullen daar ongetwijfeld voordeel van hebben'.
     

    2974herde Zeer moeilijk leesbaar, vervaagd.
     

    2976gi ende alle di sijt met u 'u en allen die bij u horen'.
     

    2978u Het woord u is schuin boven wilt toegevoegd nadat het was vergeten.
     

    2978vromen 'van dienst zijn'.
     

    2983so ware mi wel gesciet De betekenis is waarschijnlijk iets in de trant van 'dan zou ik er wel goed aan toe zijn!'.
     

    2984Dat ... niet 'dat bestrijd ik, want het is niet waar'.
     

    2984wedersecgic Hs. heeft weder secgic.
     

    2985Ic ben een man van cranker daet{lc:T} Walewein wimpelt hier alle lof af, en stelt zich andermaal uiterst bescheiden op. Hij vraagt vervolgens het advies van zijn gezellen en maakt de band met hen sterker.
     

    2985Ic ben een man van cranker daet 'ik heb weinig gepresteerd'.
     

    2993heften omden hals genomen 'heeft hem omhelsd'.
     

    2993genomen o en m vlekkerig.
     

    2994G G groter, begin van de kolom.
     

    2995Blome van allen ridders ende here{lc:T} De koning kan Waleweins hulp goed gebruiken. Is het daarom dat hij hem zo uitbundig lof toezwaait? De eretitel komt in vergelijkbare vorm ook voor in de Roman van Walewein (ed. Van Es, vs. 2477 en vs. 3009).
     

    2995Blome van allen ridders ende here 'de meest voortreffelijke van alle ridders en heren'.
     

    2998sekerheide ... doen 'plechtig beloven', 'met een eed bekrachtigen'.
     

    3000So 'dan', voegwoord.
     

    3000niet een hoy 'geen zier'.
     

    3001hers cracht 'de grote militaire macht'.
     

    3002de Verschrijving voor die?
     

    3004an sijn getelt 'bij zijn tentenkamp'.
     

    3005met stride dagen 'verschijnen, opdagen om strijd te leveren'.
     

    3006Dat hem ... dach Lastig te vertalen zin. Het woord ons kan als genitief worden opgevat, wat een vertaling als 'dat het hem onzer zou mishagen dat ...' zou opleveren. In gewoner Nederlands: 'dat wij hem onaangenaam zouden zijn, als wij de dag van morgen zullen beleven'.
     

    3010tramer 'van nu af aan'.
     

    3013seidi Hs. heeft seide.
     

    3014Dat hi ... ware 'dat hij Walewein ten dienste zou staan'. (MNW, s.v. 'waernemen', 6).
     

    3014name m ongewoon van vorm, verbeterd uit r?
     

    3015Ende hine in di herberge quite 'een onderkomen voor hem te regelen'.
     

    3015di herberge Lijkt te verwijzen naar Waleweins eerste herberg. De hofmaarschalk zou dan de kosten voor Waleweins logies vergoeden. Een andere, meer voor de hand liggende interpretatie is dat de maarschalk een plek voor Walewein en zijn vrienden vrijmaakt in het tentenkamp van de koning, zodat ze de volgende morgen samen ten strijde kunnen trekken.
     

    3016Ende alle sine gesellen 'Walewein, de twee gezellen en de vijftig andere gezellen.'
     

    3016met vlite 'met grote zorg'.
     

    30173017 Blauw paragraafteken voor dit vers; representant zichtbaar.
     

    3019met enen knape 'door middel van een schildknaap, als bode'.
     

    3020Eest ... betrape 'Mocht hij hem in het strijdperk ontwaren'.
     

    3022afslaen{lc:PG/ws} Hs. heeft af slaen.
     

    3022afslaen 'verslaan', 'ombrengen'.
     

    3023En si ... tfelt 'als hij zich niet terug zou trekken uit het strijdperk'.
     

    3026paulioen 'tent'.
     

    3034staet a ongewoon van vorm.
     

    3036tonder doen 'verslaan'.
     

    3038Hebbic ... jegen u 'heb ik u ooit een weldaad/dienst bewezen'.
     

    3040vrec ende swaer{lc:PG} De s en de w van swaer zijn ongewoon dicht op elkaar geschreven.
     

    3040vrec ende swaer 'gierig en wreed'.
     

    3042staens tuwen wille nu 'en mij daarvoor naar uw wil schikken'.
     

    3044en hebt genen vaer 'maakt u zich niet ongerust'.
     

    3045eer 'liever'.
     

    3046u u verbeterd uit l, wellicht vanwege liten.
     

    3047pinen 'inspannen'.
     

    3054Dat ... ere 'dat hij zich te zijner ere in zou zetten.'
     

    30553055 In dit vers en de drie volgende verzen (de eerste vier regels van F. 183r, kolom a) zijn er verschillende woorden waarin een of meer letters vlekkerig en kriebelig zijn. Het gaat om: segt, vs. 3055; smal, vs. 3056 (vlekkerige m) en vs. 3058, cracht (kriebelige c en r). Het tweede deel van de kolom heeft vrij veel slijtage en de letters zijn wat breder en dikwijls vlekkerig. Dit alles kan liggen aan de pen die gebruikt is (nieuwe pen of de oude bijgesneden), aan de mindere kwaliteit van de inkt of aan die van het perkament.
     

    3055dat hi hem beval 'dat hij (de koning) in zijn (Waleweins) hoede aanbeval'.
     

    3056Sinen lichgame 'zijn persoonlijke veiligheid'.
     

    3056groet ende smal 'volkomen'.
     

    3058Setti ... cracht 'plaatste hij geheel onder Waleweins bevel'.
     

    3059beide b mogelijk verbeterd uit d.
     

    3060bi karitaten 'bij de liefde van God'.
     

    3064scoffire 'zal ten onder brengen'.
     

    3067Des waric u 'daarvoor sta ik in'.
     

    3068Gebenedijt{lc:T} Plechtig, misschien wel koninklijk taalgebruik. Ook de koning in de drakenepisode en Artur in de slotepisode prijzen Walewein op een vergelijkbare, plechtige manier.
     

    3068Gebenedijt 'gezegend'.
     

    3070loech'lachte'. Waarschijnlijk lacht de koning hier van voldoening.
     

    3071scinctemen Hs. heeft scincmen. Omdat scenken meestal zwak is, is de emendatie in de tekst aangebracht.
     

    30733073 Rood paragraafteken voor dit vers; representant zichtbaar.
     

    3076dwinct{lc:PG/corr} Aanvankelijk wilde de kopiist dwincti schrijven, maar hij heeft zijn vergissing op tijd opgemerkt.
     

    3076dwinct 'rust op', 'drukt op'.
     

    3076ene pine 'een zware taak'.
     

    3077bevolen 'opgedragen'.
     

    3078Ende Hoofdletter e is verbeterd uit d.
     

    3078den coninc Hs. heeft die coninc.
     

    3080anliet Hs. heeft an liet, (MNW, s.v. 'aenlaten').
     

    3081"Dat sal hi doen, heeft hi geval". Deze woorden zijn op de vatten als een citaat uit een toespraak van de koning tot zijn ridders. Een sterk geval van verglijding, de plotselinge overgang van de indirecte naar de directe rede. Het kan zijn dat er hier bekort is, want de mededeling staat erg op zichzelf.
     

    3081Ende den coninc ... geval Lastig te vertalen passage, maar een emendatie in vs. 3078 biedt uitkomst. Vertaling: en hij deed de koning nu zijn belofte gestand die hij hem deed toen hij (de koning) hem zijn leger toevertrouwde – dat zal hij (nu) uitvoeren, als het geluk hem terwille zou zijn. Vgl. ook de uitvoerige aantekening van Verdam, MNW, s.v. 'gewis' 2, die een andere emendatie voorstelt.
     

    3081geval De v heeft een vreemde vorm.
     

    3085Die De hoofdletter D is verbeterd uit G. De kopiist vergiste zich en wilde weer Ge schrijven, net als in de regel ervoor. De G vormde hij om tot D, vergat vervolgens de al geschreven e weg te halen en schreef er ie achter. Er staat dus in het hs. Deie.
     

    3088ter wijch stat 'op de plek van het gevecht'.
     

    30893089 Blauw paragraafteken voor dit vers; representant zichtbaar.
     

    3093stout 'dapper', bep. bij varen.
     

    3093banire{lc:T} Het vaandel was tactisch en als symbool van grote betekenis. Met het vaandel werd het sein tot de aanval gegeven; tijdens de strijd konden de ridders zich rondom het vaandel hergroeperen en bovendien wisten de ridders dat de strijd voortduurde zolang het vaandel boven de gelederen uitstak.
     

    3093banire 'banier', 'vaandel'.
     

    3094tornyren y is 'sofort' verbeterd uit een o.
     

    3095dwingen 'tot een nederlaag dwingen'.
     

    3095elke scare{lc:T} Ieder bataillon moet zich inzetten met het doel het hele leger van Arragon een nederlaag te bezorgen. Walewein als opperbevelhebber voert de reserve-eenheid aan. Het opsplitsen van een leger in eenheden is een tactiek die vooral beschreven wordt in chansons de geste (vooral in die uit de dertiende eeuw), historiografische werken en prozaromans als de Lanceloet en Arturs doet. In Walewein ende Keye wordt de tactiek op een realistische manier beschreven. Dit is ongewoon voor Arturromans uit de verstraditie.
     

    3095elke scare 'elk van de vijf legerscharen', subject.
     

    3100datmer 'dat men er'.
     

    3101sal De a heeft een afwijkende vorm en is daardoor niet goed herkenbaar.
     

    3102verqueken 'nieuwe moed geven'.
     

    3103Dat wijs ... boven 'dat we het veld, vs. 3096, zullen behouden'.
     

    3104Dit ... loven 'hieraan wilde de koning graag zijn toestemming geven'.
     

    3105bestaen{lc:W} 'op zich genomen'. Kennelijk is het toch de koning die het uiteindelijke bevel geeft.
     

    3105bestaen Buik van de a vlekkerig.
     

    3107bestonde 'aanvielen'; woord heeft geen tilde.
     

    3108te rechte 'met recht'.
     

    3109pauwelione{lc:T} Het optreden van de eerste schare heeft kennelijk het karakter van een verrassingsaanval, want het treffen vindt niet op het toernooiveld plaats, maar bij de tenten. De koning en zijn mannen trekken net uit, en lijken nog niet opgesteld. Is dit wel zo ridderlijk? In latere chansons de geste worden dergelijke oorlogstactieken soms gebruikt tegen Saracenen, Vgl. Calin 1966, 41-50. Calin gaat hier in op het toegenomen realisme in latere chansons. Daar hoort ook het noemen van aantallen bij. Ook wat dit betreft sluit Walewein ende Keye bij het genre van de Karelepiek aan.
     

    3109pauwelione 'het tentenkamp'.
     

    3112VM{lc:PG/get} Hs. heeft vm.
     

    3112VM '5000'.
     

    3113wederstonden Hs. heeft weder stonden.
     

    3116S Iets grotere kapitaal, begin van de kolom.
     

    3117wale Aanzet van de l heeft een vlek, mogelijk wilde de kopiist eerst een andere letter schrijven.
     

    3118liten [...] scinen 'lieten blijken'.
     

    3120pinen 'zich inspannen' of hier, 'tekeergaan'.
     

    3121Hen Boven de h lijkt iets doorgekrast, het afkortingsteken waarschijnlijk, de kopiist wilde mogelijk eerst her(e) schrijven.
     

    3123battalge {lc:T} 'Het gaat hier om de tweede legereenheid.'
     

    3123battalge 'legereenheid'.
     

    3123geheert Verdam citeert deze plaats, MNW, s.v. 'geëert', en noemt het een vererende toevoeging. Gevoelsmatig lijkt een betekenis in de trant van 'aangestormd' beter passend, maar het MNW biedt geen ondersteuning voor die interpretatie. Wel: 'met een leger verwoesten/platbranden'. Een andere mogelijkheid: MNW, s.v. 'geherden' kan 'tegenstand bieden' betekenen. Hier dan slaand op de legereenheid die zich teweer stelt.
     

    3124geordineert 'bevolen'.
     

    3126toeganc{lc:PG/ws} Hs. heeft toe ganc, (MNW, s.v. 'toeganc', 3).
     

    3126toeganc 'aanval'.
     

    3127spere Mogelijk stond hier eerst sire/sine en heeft de kopiist dit gecorrigeerd.
     

    3128den sinen 'zijn individuele tegenstander'.
     

    3130dorebrac Hs. heeft dore brac.
     

    3131al ... gemoet 'alles wat hij tegenkwam'.
     

    3134die andere 'de achtergebleven Arragonezen'.
     

    3136Si XVC {lc:PG/get} Hs. heeft xvc. Het gaat er in deze passage vooral om grote getallen te suggereren.
     

    3136Si XVC 'met vijftienhonderd man'.
     

    3137die andere 'de Portugezen'.
     

    3137achter gedaen 'teruggedreven'.
     

    3138En ... gedaen 'als Walewein het niet had verhinderd'.
     

    3141daden crachtelike were 'boden krachtig weerstand'.
     

    3143hem d.i. Walewein
     

    3145die derde scare Walewein zet de derde legereenheid in om de Arragonezen te bestrijden en het voordeel dat zij hadden behaald teniet te doen.
     

    3146Die Vlek boven i.
     

    3149sine gesellen sine en g op rasuur geschreven.
     

    3151Ic wane 'ik denk', vertellersinterventie.
     

    3151lettel ieman 'ter nauwernood iemand'.
     

    3156die van Portegale Gezien dede in de volgende regel is dit enkelvoud. Kennelijk wordt de koning van Portugal bedoeld. In dat geval is het rijmwoord gerede, op te vatten als een adverbium. Een andere, mogelijk betere interpretatiemogelijkheid veronderstelt een verschrijving: lees: deden en gereden. De verzen zijn dan beter te interpreteren. Een emendatie gaat echter te ver.
     

    3157Sijn volc 'zijn leger'.
     

    3158gerede 'weldra'.
     

    3166Daer ... raet 'toen kon het niet anders of', 'toen was er geen andere strategie dan ...'.
     

    3167manlijc 'krachtig', 'dapper'.
     

    3171arsone 'verhoging aan de achterkant van het zadel, is schokopvanger tijdens het gevecht'. (MNW, s.v. 'artsoen').
     

    3173bogen 'door hun benen zakten'.
     

    3174Doe De D lijkt verbeterd uit S.
     

    3181geveruwet 'gekleurd'.
     

    3182vore 'tevoren'.
     

    3182grone 'groen'.
     

    3187haer here die coninc 'de koning van Portugal'.
     

    3187coninc Op een ongewone wijze afgekort: coni-c, i.p.v. co-.
     

    3190wel recht na sijn doen 'precies zoals hij wilde'.
     

    3191Dien 'die hem', namelijk de koning van Portugal.
     

    3192verdroech 'ophief'.
     

    3193Opten helm met sire crone Op de helm van de koning is kennelijk een ijzeren kroon gesmeed.
     

    3194Dattie D slecht leesbaar door een vlek.
     

    3194 al sonder hone 'geheel naar waarheid'.
     

    3198hen 'de Aragonezen'.
     

    3198ward te pinen 'kwam ... duur te staan'.
     

    3199vercoverden 'herstelden zich'.
     

    3200den coninc 'de koning van Portugal'.
     

    3202mercte De t heeft een vreemd uitsteeksel naar boven.
     

    3204businen{lc:T} Met dit trompetsignaal verzamelt Walewein zijn gezellen.
     

    3204businen 'bazuinen'.
     

    3208doe soe sijn gemoet 'moet zó aanvallen dat..'
     

    3210siet op 'let op'.
     

    3212enen scart 'een bres'.
     

    3213geloep 'gedrang', maar hier wellicht 'paniek', 'wanorde'.
     

    3220te e is volgelopen.
     

    3221gejach 'strijdgewoel'.
     

    3223jacht 'achtervolging'.
     

    3224VC{lc:PG/get} Hs. heeft vc.
     

    3224VC '500'.
     

    3225Van a is volgelopen.
     

    3225Van Waleweine ende sinen gesellen Walewein en zijn gezellen verslaan samen vijfhonderd ridders. Even later blijken duizend tegenstanders op het 'toernooiveld' ter aarde te zijn gestort. Een dergelijk strijdtoneel waarin een enkele held, of een klein groepje een grote overmacht van duizenden tegenstanders verslaat, vindt men regelmatig in chansons de geste, waarin de Frankische held het opneemt tegen Saracenen. Ook in de Roman van Walewein, in de Endi-episode, is het motief van de held in een massaal gevecht terug te vinden en ook daar doodt de held duizenden tegenstanders. Wellicht hebben de extreem grote aantallen een komisch effect bewerkstelligd. Vgl. Zemel 2005. Het is moeilijk uit te maken of dat in Walewein ende Keye ook zo geweest kan zijn.
     

    3228in vernoye 'in grote moeilijkheden'.
     

    3233Dat ... ere 'dat hij zich inspande om de eer (en niet om de buit)'.
     

    3234M 'duizend'.
     

    3237Gingen si ... here 'vluchtten ze en gingen ze met hun heer mee'.
     

    32413241 Rood paragraafteken voor dit vers; representant zichtbaar.
     

    3244volhden Hs. heeft volden. De oplossing is niet zeker: het meest frequent is volhen, maar ook komt voor volgen en een keer volchen.
     

    3245die porsse 'strijdgewoel'.
     

    3248breidel 'teugel'.
     

    3250krieren 'geschreeuw'.
     

    3252In beiden siden 'zowel aan de kant van de Arragonezen als van Walewein en zijn gezellen'.
     

    3253daer onderlingen 'aan weerskanten'.
     

    3254genen onduidelijke eerste e.
     

    3257hine hi (Walewein) + hem (de koning van Arragon).
     

    3259bestanden Refererend aan de koning, 'aangevallen'.
     

    3265sloech Dit woord was vergeten; aan het einde van de zin is het toegevoegd met kleinere letters, voorafgegaan door een verticale streep. Een zelfde streep tussen hi en te markeert de plek waar het woord hoort. Opvallend is het dat nu geen kruis wordt gebruikt ter markering van een vergeten woord, zoals elders in de tekst.
     

    3267 sere Tweede e vervaagd.
     

    3268haren here 'hun heer', dwz. de koning van Aragon'.
     

    3271sciet int sant 'eindigde (in het strijdperk)'.
     

    3272ginc in hant 'viel in'.
     

    3275meeste 'grootste', 'machtigste'.
     

    3277was s heeft inktvlek, wel leesbaar.
     

    3278In sine tente De koning heeft kennelijk zijn tentenkamp voor het toernooiveld opgeslagen.
     

    3281XL '40'.
     

    3284Gi hebt ... ere 'U hebt mij geholpen mijn eer te bewaren'.
     

    3284geholpen De o is verbeterd uit u.
     

    3286gegaen Tweede e moeilijk leesbaar door inktvlek.
     

    3289etene Tweede e is volgelopen.
     

    3290camere Bovenkant a is volgelopen.
     

    3295die soendinc{lc:T} Het is gebruikelijk dat de overwinnaar de vredesvoorwaarden formuleert. Hier wordt de afwikkeling door de koning van Portugal overgelaten aan Walewein, die de veldslag voor hem gewonnen heeft.
     

    3295die soendinc 'vredesvoorstel'.
     

    3302dit doen 'deze handelwijze'.
     

    3303hebt De kopiist wilde eerst here (met afkortingsteken) schrijven, maar heeft zijn vergissing op tijd gezien en de b en de t toegevoegd.
     

    3309Te blivene ... word 'zich te houden aan wat Waleweins zou vragen.'
     

    3311overmoet 'niets ontziende gewelddadigheid'. Walewein doelt hier waarschijnlijk op de afspraak dat de overwinnaar het land van de verliezer mag leegroven en platbranden, waardoor het toernooi eerder een territoriale oorlog dan een wedstrijd om de eer en persoonlijk gewin is geworden.
     

    3311di wilen was eer 'die u voorheen toonde'.
     

    3313met gestaden sinne 'van onverbrekelijk trouwe gezindheid'.
     

    3315te staden Hs. heeft testaden. Voor een beter begrip zijn de woorden hier los van elkaar geschreven.
     

    3315sta te staden 'bijstaat'.
     

    3316Gaet ... scaden 'gaat het hem goed of gaat het hem slecht'.
     

    3317volga 'ten volle wordt uitgevoerd'.
     

    3317di soene 'de verzoeningsovereenkomst'.
     

    3319gestade vriende 'trouwe vrienden'.
     

    3321Die wile si leefden 'zolang ze leefden'.
     

    3322vrome ende ere 'tot voordeel en tot eer'.
     

    3322ere Deze regel is zo lang, dat de tweede e tegen het paragraafteken in kolom b aankomt.
     

    33233323 Rood paragraafteken; representant zichtbaar.
     

    3326dat gi alsoe Op rasuur geschreven.
     

    3326dat gi ... bede 'Dat u door mijn verzoek tot het besluit komt'.
     

    3327 Beraden a is slecht leesbaar door een beschadiging.
     

    3334visenteren 'bezoeken', maar ook 'onderzoeken'.
     

    3334die vander Tavelronden Het is niet duidelijk of deze wat verachtelijk aandoende aanduiding te maken heeft met de verstoorde verhouding tussen Walewein en zijn collega's of met rijmdwang?
     

    3335daer wilen Opgevat als derwilen heeft dit de betekenis 'terwijl' of 'intussen', wat kan duiden op het verstrijken van de tijd (1 jaar) waarin Walewein heeft laten zien dat hij de meeste avonturen heeft beleefd. Te prefereren valt echter de lezing daer wilen waarbij daer refereert aan de plek waar de Tafelronde huist en wilen de betekenis heeft van 'vroeger', 'in het verleden'.
     

    3335sonder hale 'daar maak ik geen geheim van'.
     

    3336Minen wille gevordert 'mijn wil volvoerd', 'gedaan gekregen wat ik wenste'.
     

    3341was Aanvankelijk stond er es, rijmend op des. Dit is doorgehaald en veranderd in was. De e van des is direct gecorrigeerd in a. Met deze correctie wordt bewust gesuggereerd dat koning Lot op dit moment in de Arturiaanse geschiedenis reeds gestorven is. In de Perchevael in de Lancelotcompilatie wordt vermeld dat dit inderdaad het geval is (vs. 3197-98, ed. Oppenhuis de Jong, p. 418). Het kan zijn dat in de versie van het verhaal die de kopiist afschreef, es en het rijmende des stonden en dat de kopiist zich de passage in de Perchevael herinnerde.
     

    3342seker Door de s loopt een inktvlek, die een uitloper heeft naar min in de volgende regel.
     

    3345beidegader 'alletwee', 'beiden tezamen'.
     

    3350Ende ... te werne 'het past ons niet u dit te weigeren'.
     

    33533353 Blauw paragraafteken; representant zichtbaar.
     

    3359ember 'nu eenmaal'.
     

    3360Bertangen 'Brittannië'. Er blijkt niet uit de tekst dat Walewein op zijn tocht een zee is overgestoken, terwijl hij toch in het land van Arragon en Portugal is beland. Er zou verwarring van Brittannië met Bretagne in het spel kunnen zijn.
     

    3362hermite{lc:T} De kluizenaars in de Lancelotcompilatie bieden regelmatig onderdak aan rondreizende ridders. Ze houden zich vooral bezig met de spirituele instructie van de ridders en propageren de chevalerie celestienne, een ridderschap geïnspireerd door de liefde tot God. Zie ook voor de Lancelot en prose, Smelik 2002, m.n. 220-230. In Walewein ende Keye speelt de kluizenaar geen actieve rol. Zijn woonplaats is een toevluchtsoord.
     

    3362hermite 'kluizenaar'.
     

    3364Daer ... behout 'daar wilde hij zich schuilhouden', of 'daar wilde hij in zijn hoede (nl. van de kluizenaar) verblijven'.
     

    3365Bedectelike 'onopgemerkt'.
     

    3370Die ... sculdech sijn 'die beloofd hadden daar te komen'.
     

    XIHI Walewein wordt hier aangeduid met een pronomen en niet met zijn naam. Iets dergelijks is ook te vinden in de tweede hoofdstuktitel Hoe Walewein sinen broder dwanc.
     

    XIXI HOE SI ALLE QUAMEN TE HOVE DIE HI VERWONNEN HADDE ENDE VAN KEIEN. Elfde hoofdstuktitel staat in de ondermarge onder kolom b en c. Is omkaderd en gerubriceerd. Vanwege het afsnijden van het folium is niet te zien is of het kader aan de rechterzijde open was. Onder de titel is de potloodnummering te zien: LIII. De laatste drie woorden lijken geschreven in een lichtere kleur inkt. Zie ook de Inleiding, p..
     

    3371N Blauwe initiaal met rood penwerk van 5 regels hoog.
     

    3371Nu sal die aventure vertellen Anders dan in andere hoofdstukken gaat hier een aankondiging van het onderwerp vooraf aan de gebeurtenissen. In de vorige hoofdstukken werd alleen in de overgangsformule in de slotregels meegedeeld over welk personage in het vervolg verteld zou worden.
     

    3375dus seget di lesse{lc:T} Referentie aan een werkelijke of gefingeerde bron. Hier mogelijk een stoplap vanwege het lastige rijm op messe.
     

    3375dus seget di lesse 'Zo gaat het verhaal'.
     

    3380VC{lc:W} '500'.
     

    3380VC{lc:T} De tegenstanders geven gehoor aan Waleweins opdracht hun manschappen mee te brengen. De aantallen manschappen worden steeds groter, wat impliceert dat Waleweins tegenstanders gedurende zijn tocht steeds machtiger worden. Een dergelijke opsomming is ongebruikelijk voor episodische Arturromans. Een interessante parallel biedt echter het slot van de Merlijncontinuatie door Velthem waar ook koningen en grote aantallen manschappen zich verzamelen rond koning Artur op het veld van Salisbury (ed. Van Vloten, vs. 32225 e.v.).
     

    3380VC Hs. heeft vc.
     

    3380int gewere 'op de been'.
     

    3381Dese ... getelt 'deze sloegen allemaal hun tenten op'.
     

    33833383 Rood paragraafteken voor dit vers. De opsomming van Waleweins tegenstanders in de tekst wordt ondersteund door paragraaftekens.
     

    3385VIC{lc:PG/get} Hs. heeft vic.
     

    3385VIC '600'.
     

    33913391 Blauw paragraafteken voor dit vers; representant zichtbaar.
     

    3397XXXC{lc:PG/get} Hs. heeft de superscripte c recht boven de derde X.
     

    3397XXXC '3000'.
     

    33993399 Rood paragraafteken voor dit vers; representant zichtbaar.
     

    3405Hebdi hier vore wel gehort Mogelijke verwijzing naar mondelinge voordracht.
     

    3407XLC{lc:PG/get} Hs. heeft xlc.
     

    3407XLC '4000'.
     

    3412sonder scamp 'zonder mankeren'.
     

    34133413 Blauw paragraafteken voor dit vers; representant zichtbaar.
     

    3414VC{lc:PG/get} Hs. heeft vc.
     

    3414VC '500'.
     

    3415di Was aanvankelijk vergeten. De kopiist heeft zijn vergissing hersteld: hij heeft het woord boven de regel bijgeschreven en een streepje gezet naar de plaats waar het hoorde.
     

    34213421 Rood paragraafteken met representant voor dit vers.
     

    3423VIC{lc:PG/get} Hs. heeft VIC.
     

    3423VIC '600'.
     

    3423ridders Hs. heeft ten onrechte een punt na ridders; de zin eindigt niet hier, maar na verstaen in vs. 3426. Het kan zijn dat het de bedoeling was een volwaardige nieuwe zin te maken, maar dat dit niet is gebeurd.
     

    3426Alsic hier vore dede verstaen Vertellersinterventie.
     

    34273427 Blauw paragraafteken met representant voor dit vers.
     

    3430XLC{lc:PG/get} Hs. heeft xlc.
     

    3430XLC{lc:T} Aan het toernooi nam de koning van Portugal met 3000 ridders deel.
     

    3430XLC '4000'.
     

    3430ridders s waarschijnlijk verbeterd uit e.
     

    3430wet e lijkt gecorrigeerd uit ee; w ook mogelijk verbeterd.
     

    3431menegertire 'veelsoortig'.
     

    34333433 Rood paragraafteken voor dit vers; representant zichtbaar.
     

    3434. In de leestekst is een punt toegevoegd om de zinsstructuur te verduidelijken.
     

    3435Brachti Hs. heeft bracht; t is in superscript toegevoegd.
     

    3435VIM{lc:PG/get} Hs. heeft vim.
     

    3435VIM{lc:T} Dit aantal komt overeen met de hoeveelheid manschappen die met hem streed in het toernooi.
     

    3435VIM '6000'.
     

    3437plein Na plein een gat in het perkament. Geen tekstverlies.
     

    3439Hem hadde geleget dach 'hem had bevolen te komen'. (MNW, s.v 'dach', 5, Dach leggen, 'een vergadering beleggen').
     

    3439geleget eg slecht leesbaar i.v.m. vervaging.
     

    3442Daer ... sat 'waar menig mooi teken (herkenningsteken dat ook op het vaandel staat) op geschilderd was'. Mogelijk was er ook een vlag met wapenteken op de nok van de tenten bevestigd.
     

    34433443 Blauw paragraafteken; representant zichtbaar.
     

    3445diden 'betekenen'.
     

    34473447 In de rechtermarge van het blad een gat van vier regels hoog. Rondom het gat zijn gaatjes te zien, misschien van dichtnaaien. F. 187 is een kimblad van slechte kwaliteit: het bevat gaten en het perkament is donker en vlekkerig. Bovendien is de hoek linksonder, aan de binnenmarge, verdwenen.
     

    3450Yweine Ywein en Perchevael fungeren als boodschappers van het hof. Het zijn helden uit de versromans van Chrétien de Troyes die ook een rol spelen in de Lancelot en prose-traditie.
     

    3451Perchevale In de Queeste vanden Grale wordt verteld dat Perchevael sterft. De compilator/kopiist heeft zich dit bij de bewerking van Walewein ende Keye kennelijk niet gerealiseerd. Het optreden van de Graalridder vormt een indicatie voor het bestaan van een eerdere versie van de roman.
     

    3452wale ... Ende wiselike 'op behoedzame wijze'.
     

    3458tsamen In de rechtermarge een kaarsvetvlek en inktvlekje.
     

    3459met sire pine 'met zijn grote krachtsinspanning'.
     

    3460Der coninginnen gevangen te sine Strikt genomen heeft Walewein alleen aan Morilagants broer en aan Gorleman opgedragen zich aan de koningin gevangen te geven.
     

    3464oppenbaer Tussen al en oppenbaer een gat, aanwezig voor het schrijven.
     

    3467Dat hi ... soude Dat Walewein leeft en terug zal keren is hier op de voorgrond geplaatst. De afrekening met Keye is duidelijk minder belangrijk.
     

    3469Dat hem elc gereide 'dat ieder zich klaarmaakte', 'zich uitrustte'. Het is niet duidelijk of de hofbevolking met Artur uitrijdt of dat deze in het kasteel bleef en voorbereidingen moest treffen voor een luisterrijke ontvangst.
     

    3471festeren 'feestelijk ontvangen'.
     

    3474die ... waren Bedoeld zijn de vrienden en tegenstanders van Walewein.
     

    3482si Vreemde conjunctief-vorm, waarschijnlijk ontstaan door rijmdwang.
     

    3484Op dit 'dienovereenkomstig', dus: 'als gevangenen'.
     

    3486hi hem te comene vermat 'hij heeft verzekerd te komen'.
     

    3487XIV Hs. heeft xiiij.
     

    3488wi w verbeterd uit s.
     

    3489Ende binnen deser selver sprake De reactie van de koningin wordt niet vermeld.
     

    3490knape Het rijm is hier assonerend. Dergelijke rijmen zijn in Walewein ende Keye zeldzaam.
     

    3491den coninc Artur.
     

    3493ane geen wout 'bij/door dat woud daar'. Vanwege geen veronderstel ik een overgang naar de directe rede.
     

    34973497 Voor deze en de volgende regel een gat in het perkament.
     

    3498Si voren Hs. heeft Voren. Men zou Si voren verwachten. Waarschijnlijk is hier een vergissing gemaakt o.i.v. van vs. 3498, ook beginnend met Voren.
     

    3503Gode ende mi sijt willecomen! Andermaal een voorbeeld van koninklijk taalgebruik, vgl. ook de woorden van de koning van het door de draak verwoeste land en de koning van Portugal. Artur geeft hier uiting aan zijn liefdevolle gevoelens voor zijn neef. Het is nauwelijks voorstelbaar dat hij in de eerste hofepisode op de hand van de hofmaarschalk leek.
     

    3505Die Kapitaal heeft inktvlekje in iets donkerder inkt. Van een latere gebruiker?
     

    3505Den genen ... hevet mi. De koning noemt Keye niet bij de naam en laat het vervloeken van de hofmaarschalk over aan God. Wellicht is dit een teken van zijn verachting voor de hofmaarschalk.
     

    35063506 In de linkermarge van dit blad zit een groot gat van 5 regels hoog (vs. 3506-3510). Om dit gat gaatjes, misschien vanwege dichtnaaien.
     

    3507loen e direct verbeterd uit n.
     

    3510Doe leidese Walewein met hen 'toen voerden ze Walewein met zich mee'.
     

    35133513 Rood paragraafteken voor dit vers; representant zichtbaar.
     

    3513Die coninc ... geboet 'de koning riep toen zijn hof bijeen (voor een groot hoffeest)'.
     

    3516scone gichte {lc:T} Koning Artur toont hiermee zijn largesce, een van de voornaamste vorstendeugden.
     

    3516scone gichte 'mooie geschenken'.
     

    3520gestadelike 'onafgebroken'.
     

    3521XIV Hs. heeft xviij.
     

    3521nacht Hs. heeft hacht o.i.v. het erop volgende hof.
     

    3523gichte 'begiftigde'.
     

    3525Walewein Tussen de W en al. een gat. Dus aanwezig voor het schrijven. In de versregel erboven heeft de kopiist tussen de woorden na en dien ook al rekening met de bovenrand van het gat gehouden; de ruimte tussen de woorden is groter dan gebruikelijk.
     

    3528Datse ... scouwen{lc:T} De koningin en de vrouwen verblijven in hun eigen vertrekken; zie de eerste hofepisode.
     

    3528Datse ... scouwen 'opdat de gasten hen (in volle glorie, namelijk in feestkledij) konden aanschouwen.'
     

    3530quamen Hs. heeft quam, vergissing o.i.v. het enkelvoud in het voorgaande vers.
     

    3530bi sinen rade 'op zijn voorstel'.
     

    3531Twee ende twee 'twee aan twee'.
     

    3535Morilaganne Hs. heeft Gorlemanne. Vergissing van de kopiist of compilator.
     

    3536ontfaen 'in genade aannemen', 'zich verzoenen met'.
     

    3538Die joncfrouwe van Normendie De jonkvrouw wordt hier voor de eerste maal bij name genoemd. Het kan zijn dat haar naam door bekorting uit de episode waarin zij optrad is verdwenen. Een argument voor deze veronderstelling biedt het gegeven dat de vriendin van Morilagants broer in diezelfde episode wel bij name genoemd wordt. Zij is de koningsdochter van Nortwegen, een naam die een zekere parallellie vertoont. Het is ook mogelijk dat deze naam is verzonnen vanwege rijmdwang.
     

    3540Ende vergevet hare allen toren Dit vers is moeilijk te interpreteren. Als we aannemen dat de compilator zich hier niet vergist heeft, moet Morilagant zijn vriendin vergeven voor het verdriet dat zij hem heeft bezorgd door niet hem, maar Walewein te bewonderen. Maar hiervoor heeft hij haar nota bene wreed gestraft. Het kan zijn dat de compilator in dit laatste hoofdstuk de plot van de roman niet meer in detail in zijn hoofd had. De vergissing in vs. 3534 biedt een argument voor deze veronderstelling.
     

    3542Dus bleef di vrinscap vort gestade 'zo bleven ze trouwe vrienden.'
     

    35433543 Rood paragraafteken; representant zichtbaar.
     

    3543bat 'vroeg'.
     

    3544met eren Tussen met en eren is iets weggekrast, de aanzet van de h?
     

    3545Hoe die sticken quamen toe 'op welke wijze het gebeurd was dat ... '.
     

    3548boden Lastige passage. De overwonnen tegenstanders bieden hun leenhulde aan koning Artur aan. Omdat Walewein in dienst is van de koning valt Artur het materiële gewin van deze tocht ten deel. Zij zijn dus niet leenman van Walewein, al hebben ze wel hun manscap aan hem aangeboden.
     

    3551In ... lande 'met land en al'. De door Walewein overwonnen tegenstanders vragen Artur (en de koningin) hun land in eigendom te aanvaarden, waarna ze het dan in leen terug ontvangen.
     

    3553bekinden 'droegen over'. Met dit gebaar van 'handen bieden' erkennen zij Artur als rechtmatig leenheer.
     

    3556seder 'daarna'.
     

    3558Groet goet ende grote ere 'veel goeds en veel eer'.
     

    35633563 Blauw paragraafteken voor dit vers, representant zichtbaar.
     

    3563sciet 'ging uiteen'.
     

    3564int wederkeren{lc:PG/ws} Hs. heeft weder keren.
     

    3564int wederkeren 'bij het vertrek'.
     

    3566boetscap 'nieuws'.
     

    3568dor scalchede 'met arglistigheid'.
     

    3569confuse te doene 'te schande te maken'.
     

    3577sijn Boven de s een inktvlekje. Het is iets donkerder van kleur dan de inkt van de kolom.
     

    3583VII De koningen van Arragon en Portugal worden hier niet genoemd. De vraag is of het getal 7 hier een bijzondere betekenis heeft of dat de twee koningen bij vergissing weggelaten zijn.
     

    3586hem XX 'met zijn twintigen'. Dit moeten we begrijpen als: Keye met negentien gezellen. Een van Keyes vrienden is immers door Gariët gedood.
     

    3587willen Hs. heeft wille. Met een n erbij krijgt de zin een object (hem, Keye of hen, Keye met zijn vrienden).
     

    3587hemellike bestaen 'onverhoeds aanvallen'.
     

    3589dat bi Kardole steet Hs. heeft bi Kardole steet. Aangezien steet, blijkens het MNW, geen bekende vorm is van stat/stede (wel stee) is gekozen voor de emendatie.
     

    3590bi liden 'door moest'.
     

    3591quam Alleen hier zo sterk afgekort: qū waarschijnlijk door ruimtegebrek.
     

    3595den sinen 'degene die hij op het oog had'.
     

    3599ontstoet Niet uit te maken is of er ontstoet of ontscoet in het hs. staat. Vanwege de datief lijkt ontstoet in de betekenis van 'weerstond' de beste lezing.
     

    3600metter spoet 'met succes'.
     

    3604Hi Iets grotere H, begin van de kolom.
     

    3611Die ... spere 'met een op hem gerichte, gevelde lans'.
     

    3612sonder were 'zonder tegenstand te ondervinden'.
     

    3616wosten e vlekkerig, mogelijk verbeterd.
     

    3618Si ... some 'sommigen van hen'.
     

    3620ontcroep 'sloop weg'.
     

    3625daer ic af seide Vertellersinterventie.
     

    3627lach 'bleef daar'.
     

    3629verstaen 'begrepen'.
     

    3631Dat ... ware 'dat hij daar geen warm onthaal zou vinden'.
     

    3632Om heren Waleweins wille 'om wille van heer Walewein'.
     

    3633die here 'de ridders die Keye hadden aangevallen'.
     

    3636Mar ... haer 'maar het baatte hen in het geheel niet'.
     

    3638si s vervaagd door een vlek.
     

    3639namen Er stond hier eerst namense. De laatste twee letters zijn nog zichtbaar onder rasuur. Veel kaarsvetvlekken in dit stukje van de kolom.
     

    3641hen Zwart inktvlekje over n.
     

    3641lien 'bekennen'.
     

    3643trachte{lc:W} 'had uitgedacht'.
     

    3643trachte Achter trachte is een inktvlek zichtbaar; dit is geen leesteken.
     

    3644Ende ... brachte De gezellen zeggen dat Keye hen onder dwang hun valse getuigenis heeft laten afleggen. Dit is in strijd met de eerste hofepisode, waarin verteld wordt dat er ridders aan het hof zijn, die Walewein benijden vanwege zijn successen. Zij zijn maar al te graag bereid een valse eed af te leggen. Laten zij hier ook weer een staaltje van hun leugenachtigheid zien of is het verhaal op dit punt niet consistent?
     

    3646scalkernien 'bedrog'.
     

    3656Laettene ten duvelvolen gaen!{lc:T} In de Arturtraditie is een dergelijke, grove vloek ongekend voor de koning. In de meeste teksten (en ook in de eerste hofepisode) is hij bovendien zijn hofmaarschalk goed gezind.
     

    3656Laettene ten duvelvolen gaen! 'laat hem naar de duivel lopen, naar de hel gaan!'
     

    3657die verranesse 'de valse aanklacht'.
     

    3661Cardeloet Op dit punt is het verhaal niet consistent: het hof werd gehouden te Kardoel, de naam die in de rest van deze episode ook steeds genoemd wordt. Mogelijk hebben we hier te maken met rijmdwang of met verzen die door de compilator of kopiist zijn vervaardigd om de laatste bladzijde van het katern helemaal te vullen.
     

    3662genoet 'hoge edele'.
     

    3664Nu latic dese tale wesen Begin van de las naar Lanceloet en het hert met de witte voet.
     
    Annotatiecategorieën



    Annotatiecategorieën

    Zoeken



    Ga naar versnummer

    (1 - 3664 / 18603 - 22266)

    Zoekformulier

    Zoeken in alle tekst

    Zoekbereik

    Doorzoek site
    Doorzoek huidige map

    Transcriptie




    I HOE KEYE WALEWEIN VERRIET*. ENDE HOE WALEWEIN DIE JONCFROUWE UTEN BORRE* VERLOESTE *
    D*ie aventure doet ons cont*
    Dattie coninc* nu ter stont**
    Hilt enen groten hof*
    0004 Om te meerre sinen lof**.
    Drie M** ridders, over waer,
    Waren nu ten etene daer
    Ende IIIc** ridders tallen stonden
    0008 Waren daer vander Tavelronden*,
    Die altoes waren met Arture.
    Nu seget ons die aventure
    Dattie coninc Waleweine beval
    0012 Sijn *lant te achterwaerne** al
    Ende al dat hi dade dat ware gedaen*.
    Dit beneet Keyen saen*,
    Dat Walewein aldus scone staet*,
    0016 Dat hi was des conincs raet*
    Ende dlant algader an hem stoet*
    Ende men dor hem* also nine* doet,
    Want* hi drossate was al daer.
    0020 Dor dese dinc al oppenbaer
    Pijndi hem* hoe hi mochte
    Walewein verraden.* Hord* wat hi dochte*:
    Hi ginc saen al daer hi vant
    0024 Ende vergaderde* XX* ridders thant*,
    Die van sinen gesellen waren*
    Ende seide hoet* daer ware gevaren*
    Dat Walewein al *ware here*.
    0028 Ende*: "Wildi mi nu ter ere
    Hulpen
    *.* Ic saels verdinen* wel."
    Dese XX ridders waren fel*
    Ende haetten Walewein om die dinc
    0032 Dat hem dicke* so wel verginc.
    Ende: "Her drossate*, uwen raet*
    Wille wi doen, hoe soet gaet,*
    Ende secgen dat gi wilt ende lien**."
    0036 Doe* ginc Keye met deser partien*
    Vorden coninc Arture staen
    Ende seide: "Here, nu hevet gedaen
    Walewein, u neve*, grote overmodecheit*.
    0040 Hi hevet sulke dinc *geseit
    Dies si hen alle mogen scamen
    Die inden hove sijn te samen."
    "Keye", sprac Artur, die coninc,
    0044 "Wat meindi met deser dinc?
    Wat heeft Walewein, min neve, geseit?"
    "Her coninc, ic segt u wel gereit*,
    Want al dese ridders *horden dat,
    0048 Dat hi hem gisteren margen *vermat*,
    Wildi varen om aventuren,
    D*atter hem soude meer geburen*
    Binnen enen jare, op dat hi woude*,
    0052 Dant* algader den ridders soude
    Die sinen* hove behoren toe."
    Des* was die coninc harde onvroe*
    Ende sloech* thoeft ter eerder neder*.
    0056 Over een stic *hief hijt op weder
    Ende sprac: "Keye, es dit waer?"
    "Here, vrages* den ridderen daer
    Oft sijt iet* horden dat hijt seide."
    0060 Doe vragdes* die coninc.* Sonder beide*
    Seiden sijt allegader daer,
    D*at hijt sprac al over waer.
    * ¶ Walewein ne wiste hier af niet.
    0064 Hi pensde lettel om dit verdriet*.
    Nochtan* haddi verdriets gnoech*,
    Want hi hadde groet ongevoech*
    Des nachs gehad in enen droem*.
    0068 Hord hier na* ende nemet goem*:
    Hem dochte dat een leu quam
    * Ende hem in sine middelt nam
    Ende metter clauwen stac int side
    0072 Ende wilde hem therte breken *tier tide*
    Ende ut trecken also houde.
    Ende alse hem Walewein weren soude*
    Ende hi metten leden* wranc*,
    0076 Also* hi vanden slape ontspranc*,
    Viel hi vanden bedde onsochten*,
    Dat hem di lede breken dochten.
    Ende sijn arm oec van desen**
    0080 Docht hem daer te broken *wesen.
    Doe stont hi op harde saen
    Ende cleetde hem ende es gegaen
    In ene kerke, die stont al daer,
    0084 Ende bat Onsen Here daer naer
    Oetmodelike ende sere*,
    Dat Hine* moeste* hedemere**
    Bescermen* ende alle dage *daer naer
    0088 Van dien drome, die was so swaer*.
    Als hi sine bedinge* heeft gedaen,
    Es Walewein te hove ward gegaen
    Ende vant den coninc, sinen oem,
    0092 Die udeward *sach ende nam goem
    Om Waleweine, waer hi meert*.
    Walewein vant den coninc vereert**.
    Hi groettene* harde hoveschlike.
    0096 Die coninc sprac doe haestelike*
    Ende seide: "Neve, hoe es dit comen*?
    Ene dinc hebbic van u* vernomen
    Dies gi waerd harde ongewone*,
    0100 Want gine plages noit te done*.
    Keye seget, die hier steet,
    Dat gi u vermaet* gereet*.
    Oec sijn hier sulke* dies met hem gien*,
    0104 Dat u souden meer gescien
    In enen jare aventuren
    Dan alden genen* nu ter uren*
    Die behoren ten hove mijn.
    0108 Eest waer *of saelt logene sijn?"
    Walewein seide: "Here, her coninc*,
    Van algader derre dinc*
    Benic onsculdech ende oec der daet*,
    0112 Die Keye op mi seget*, die quaet*.
    Here, ic bekinne* dat harde wale*,
    Dat hier menech es in die zale,
    Die beter es, here, dan ic ben,
    0116 Ende hovescher oec in sinen sen*
    Ende bat volcomen *tallen spele
    Van ridderscepe
    * harde vele.
    Ic ben een onvolcomen man;
    0120 Wies* soudic mi beromen* dan?"
    Keye di wedersprakene* daer
    Vorden coninc al oppenbaer*
    Ende sprac: "Gi seit al dese dinc
    0124 Die u ane tijt die coninc*.
    Ic hordet* u gisteren secgen tere stede*.
    So daden dese ridders mede
    Die hier staen, si hordent wel."
    0128 "Ay Keye*, quaet cleppere ende fel*,
    Dicke hebdi gestaen na min onnere***.
    Bi Gode, her coninc, ende bi mire ere*,
    Des* benic onsculdech, secgic u.
    0132 Maer om dat gi bat* gelovet nu
    Hem* dan gi doet min onscoude*,
    So willic rumen* met gewoude*
    U hof ende scuwen* vordane*."
    0136 Sinen knape sprac hi ane
    * Ende seide: "Bringet mi altemale**
    Mijn harnasch hier in die zale
    Ende min ors bringet mede."
    0140 Die knape ginc ende dede gerede*
    Dat hem sijn here hiet* al daer.
    Hi bracht* algader ende daer* naer
    Ginc hem wapenen Walewein.
    0144 Doe ne was riddere ne gein,
    Hine was drove om dese dinc.
    So was oec selve die coninc
    Ende bat hem dat hi bleve daer.
    0148 Die ridders badens* alle daernaer
    Ende seiden: "Laet sinken uwen moet*!
    En donct ons niet wesen goet*,
    Dat gi dor ene logelike dinc*
    0152 Onsen here den coninc
    Begeven* wilt ende ons daer toe."
    Her Walewein die antwerde* doe
    Ende seide: "Gi bid alle om niet*.
    0156 Mijns gescie dat God gebiet**.
    Met trouwen *ic u dat gelove*:
    Hier en comic meer te hove,
    In ben volcomen **derre daet,
    0160 Die Keye op mi seget*, die quaet."
    Dus nam Walewein orlof* al daer,
    Daer ombe gedreven was mesbaer.
    Die ridders seiden doe allegader:
    0164 "Wi verlisen hier onsen vader*,
    Die ons gaf wapine talre stont*.
    Dat hevet gedaen Keys mont
    Met sinen logenen harde sere.
    0168 Dattene God onse here onnere*,
    Dat hi ons dien* heeft benomen
    Daer ons al ere af soude comen*."
    * ¶ Nu es dese clage ende dese toren *
    0172 Der coninginnen comen te voren*,
    Hoe dat Keye die drossate
    Met sire tale, met sire onmate*,
    Walewein doet rumen thof.
    0176 Si ward so sere drove daer of,
    * Dat si cume* conde gestaen*,
    Si ware in onmacht gevallen saen*.
    Si vloecte Keyen utermaten.
    0180 Ende al die joncfrouwen die daer saten
    Vloectene mede harde sere.
    Doe ginc die coninginne ten here
    Heren* Waleweine na dese dinc*.
    0184 Metten armen sine bevinc*
    Ende bat *hem utermaten sere:
    "Ay, soete* Walewein, live here*,
    Blivet hier ende bedinct u.
    0188 Wi weten wel allegader nu*
    Dat gi onsculdech sijt der word,
    Die Keye van u hier bringet vord*.
    Ay, live Walewein, comet des af*!"
    0192 Walewein doe antwerde gaf
    Der coninginnen, sire vrouwen:
    "Alles goeds ende alre trouwen**
    Moet u, vrouwe, nu lonen God.
    0196 Gerne doe ic u gebot*
    Van allen sticken, *bi karitaten*,
    Mar dese dinge magic niet laten*,
    Ende geeft mi orlof, live vrouwe."
    0200 Si moest doen al had sijs rouwe*.
    Dus nam Walewein daer orlof
    Ende ruemde also des conincs hof*.
    Dies si alle droefden gemene,
    0204 Sonder* die quade Keye allene
    Ende sine gesellen, dies met hem waren*,
    Sine haddens* ne genen rouwe*, twaren*.
    ** ¶ Nu es Walewein ter selver steden*
    0208 Met II knapen van daer gesceden.
    Ende alsi ene dachvard* waren,
    Dedise weder thusward varen
    Ende dede hen groten der* coninginnen*
    0212 Ende alle di daer waren binnen,
    Sonder Keyen ende sine gesellen,
    Daer gi hier vore af horet tellen.
    Die knapen moesten sceden gereet
    0216 Van haren here, al waest hen leet
    Ende daden die boetscap di hi beval.
    * Ende her Walewein reet doe berch ende dal*
    So dat hi in enen woude quam,
    0220 Daer hijt utermatene scone vernam,
    Mar het was daer harde woeste*.
    Nochtan* hi daer bliven moeste
    Dien nacht tot tes* margens vroe.
    0224 Doent dach was reet hi doe
    Vaste henen met snelre vart
    Ende quam gereden op enen aert*
    Buten den woude in enen dale,
    0228 Daer hi sach gescepen wale**
    Enen casteel rikelike.
    Hi reet daer ward dapperlike.
    Doe sach hi vort, *al sonder waen,*
    0232 Ende sach vele hovede op staken staen.
    Ende daer hi vorward soude liden*
    Sach hi staende daer besiden*
    Enen steinen borne *claer,
    0236 Die harde dipe was, vor waer.
    Ende daer in sat een scone wijf,
    Die grote pine gedogede* ant lijf.
    Ende Walewein die sprac tot hare:
    0240 "Scone, wat beligdi dare*?
    Mach enech man gehulpen* u?"
    "Bi Gode, here, ic* segt hier nu,
    Mine can gehulpen geen man
    0244 Die ter werelt ie* lijf gewan*.
    Want die mi wilt in staden staen*,
    Die werd verslagen* harde saen."
    Doe sprac Walewein: "Op uwe trouwe,
    0248 Wi dede u hier in, segt mi*, joncfrouwe?"
    "Here, ic segt, wildijs sijn wijs*?
    Hier so dede mi min amijs*,
    Die here es over al dit lant,
    0252 Dattie Swerte Montanie *es genant.
    Hi ende ic quamen al hire
    Gereden.* Ende hi vrachde mi scire*
    Oftic kinde enegen man
    0256 Ende* oec soe scone mede daer an,*
    Ende oec so goeden riddere ware
    Alse hi ware al oppenbare*?
    Ic seide dat ic selken wiste
    0260 Die betere ware in allen twiste*
    Ende scoenre vele meer dan hi.
    Doen so vragedi wie dat si.
    Ic seide dat Walewein ware
    0264 Vele scoenre al oppenbare
    Ende betere riddere harde vele.
    Want men vint in genen spele*
    Die hem geliket iet een twint*.
    0268 Om dit so ward hi so ontsint*,
    Dat hi mi inden borne stac
    Ende vord* dese worde *sprac,
    Dat ic hier in soude bliven doet,
    0272 Walewein ne verloeste mi vander noet**,
    Daer ic hier inne om ben geset*.
    Nu wetti, here, wat mi let*."
    * ¶ Walewein sprac doe*: "Scone joncfrouwe,
    0276 Ic sal u hulpen ut* desen rouwe,
    Bi mire (trouwe)*, op* dat ic can."
    "Neen," sprac si, "edel man,
    Ic rade u dat gi henen ridet*
    0280 Ende mins amijs niet ontbidet*;
    Hi es so fel ende so starc,
    Dat hi II ridders in een parc*
    Dicke heeft bestaen gereet*
    0284 Ende beide doet sloech, Godweet.
    Gine mocht vor hem gestaen niet*!
    Daer omme* biddic u dat gi vliet*
    Ende laet mi bliven in dese noet.
    0288 In wil niet dat gi blivet doet
    Om minen wille, dat secgic u.
    Dese staken, die hier staen nu
    Om desen borne ende dese hoeft
    0292 Die daer op staen, des geloeft*,
    Die heeft hi alle gedoet daer bi,
    Om dat si wilden verloessen mi."
    Mijn her *Walewein seide: "Joncfrouwe,
    0296 Uwen worden ic wel berouwe*
    Ende mins gescie dat God gebiet:**
    In late u hier* nu langer niet."
    Ende hi hiefse ut ende sette*
    0300 Vor hem saen op Gringalette*
    Ende voer met hare henen saen.
    Onlange daer na heeft hi verstaen
    Waer een* ridder gereden quam,
    0304 Utermatene erre* ende gram.
    Part ende wapine was al wit.
    E*nde hi sprac te Waleweine dit
    Met groter stemmen, harde sere:
    0308 "Hordijt, riddere, sprect here,
    Gi hebt gedaen grote dompheit!
    Ic berope* u van dorperheit*;
    Gi hebt mins oems ban* te broken,
    0312 Dat sal scire sijn gewroken!
    Gi hebt ontfoert hier sijn amie.
    Den vrede ic nu hier vertie*."
    Done* die joncfrouwe comen sach,
    0316 "Ay mi", seitsi, "owi, owach,
    Wat saels nu, edel riddere, sijn*?
    Hier gaet nu ane dleven dijn**!
    Dese riddere es fel ende cone*
    0320 Ende es mins heren suster sone
    Ende es die witte riddere genant.
    Nu set mi neder al te hant
    Ende vastelike* di vlucht nu kiest,
    0324 Dat gi u leven nine verliest."
    Doe sprac te hare Walewein:
    "Ic sal u setten op dit plein*
    Ende sal mi verweren, oftic can,
    0328 Jegen desen vresseliken* man."
    Walewein sprac ten riddere saen:
    "Wat hebbic u te lede gedaen*?
    Hebbic iet gedaen dat qualijc steet,**
    0332 Ic beent u te beterne gereet**."
    Die ander sprac: "En gere sone
    Noch vrede, so nes hier te done
    *.
    Du ne sals mi els* niet geven
    0336 Te beteringen, *dan dijn leven."
    * ¶ Doe keerde her Walewein te hant
    Daer hi den witten riddere vant
    Ende stakene metten spere int lijf
    0340 Ende warpene vor dat scone wijf
    Van sinen orsse doet ter neder.
    Hi vinc dat ors ende keerde* weder
    Ende settere die vrouwe op daer naer
    0344 Ende voretse wech saen van daer.
    Mar eer si iet verre *quamen,
    Echt* si een geruchte* vernamen
    Van enen riddere.* Done sach
    0348 Die vrouwe, riep si: "Owach,
    Wat saels nu, edel ridder, wesen,
    Nu ne mogedi niet genesen*!
    Dits die rode riddere, sijt gewes,
    0352 Die des wits broder es.
    Dese es X werf also goet*
    Ende also stout in sinen moet
    Als dien du* heves doet gesteken.
    0356 Dat sal hi op di willen wreken.
    Oft* gi uwes lives wilt genesen,*
    So keert nu wech ende laet mi wesen."
    Walewein sprac: "Wat mins gesciet,
    0360 Aldus en scedic henen niet."
    Die rode riddere quam ongehire*
    Ende sprac tote Waleweine scire:
    "Die mord die du heves* gedaen,
    0364 Die moet an dijn leven gaen**!
    Weert u, oft gi sijt so cone,
    Want gi hebbets wel te done*."
    H*arre twe tale* was niet lanc.
    0368 Her Walewein Gringalette dwanc*
    Ende dedene lopen metten sporen
    Ende stac den roden riddere voren*
    Met sinen spere alte hant,
    0372 Dat hem dor sine herte want*.
    Ende hi viel vanden orsse neder
    Ter eerden doet.* Walewein keerde weder
    Toter joncfrouwen harde saen.
    0376 Scire daer na* heeft hi verstaen*
    Enen riddere noch comen gereden,
    Die doe riep met haestecheden:
    "Keert u, vasseel*! Gi blivets hier,*
    0380 Al waerdi nu noch alse fier."
    *"Acharme", sprac doe die joncfrouwe,
    "Nu naket *mi alre irst di rouwe*;
    Dits min here*, die starcste man,
    0384 Daer nieman jegen geduren* can.
    Gi blieft nu doet, edel here,
    Gine vliet met haesten harde sere.
    Vliet ende laet mi hier nu,
    0388 Ic moet sterven over u*!"
    Walewein seide*: "En onsiet u niet*,
    In vlie *niet, wat mins gesciet;
    In vloe nie dor genen man*."
    0392 Mettien so quam Morilagan*.
    Sijn harnasch was altesamen
    Pec swerd na sire namen*.
    Ende hi quam in dire gebare*
    0396 Oft algader sijn eygen ware*
    Wat dat was in ertrike*.
    Hi sprac nu harde verbolgelike*:
    "Bi Gode, her riddere, na minen waen,*
    0400 So hebdi dompheit groet gedaen.
    Gi hebt te broken minen ban*,
    Dat* ic gedogen nine can,
    Ende ontvoerd oec min amie.
    0404 Met rechte ic u van morde* betie*.
    Gi hebt vermort hier mine neven,
    Dies suldi mi te soenen* geven
    U lijf* ende el ne genen scat*."
    0408 Alse her Walewein hoerde dat,
    Sprac hi: "Her riddere, ic set ane di*
    Dat ic moeste verweren mi.
    Ic moesse* wederstaen ter noet*,
    0412 Daer si mi wilden slaen te doet."
    "Swijch, en onsculdech di niet,
    Du moets hier bliven, wats gesciet!
    Dijn lijf moet sijn min pant*;
    0416 In namer niet vore* al Grikenlant**."
    * ¶ Alse Walewein dat vernam,
    Scire hi jegen den swerten quam
    Ende die swerte jegen hem weder.
    0420* Elkerlijc stac anderen neder*
    Ende die speren braken daer
    In XX sticken. Wet vor waer,
    Dat si niet lange daer ter stede*
    0424 En lagen, mar elc spranc op gerede
    Ende verhiven* daer enen strijt,
    Die geduerde langen tijt.
    En sach nie man so scone *slage,
    0428 Alsi *slogen in dien dage
    Vor die joncfrouwe inden pleine,
    Die swerte riddere op Waleweine
    *Ende her Walewein op hem weder.
    0432 Si drogen di sweerde op ende neder*
    Met slagen harde anxteliken.
    Haer ne geen wilde anderen* wiken.
    Die swerte riddere sere vacht.
    0436 "Deus*!", penst hi*, "Wat groter cracht
    Heeft dese riddere. Ic blive doet*,
    God en bescerme mi uter noet!
    So* motic die doet ember* kisen
    0440 Ende min amie oec verlisen.
    Dits een die anxtelijcste man,
    Die ter werelt ie lief gewan*."
    Ende her Walewein leet anxt oec groet
    0444 Ende waende oec daer bliven doet
    Van des swerds ridders hant.
    Hi scaemde hem sere ende nam thant
    Sijn sward ende sloech hem enen slach,
    0448 Datmen trode bloet comen sach
    Den swerten* riddere lopen neder.
    Als hi sijn bloet sach, sloech hi weder
    So vresselijc sere op Waleweine,
    0452 Dat hine achter* dreef inden pleine
    Ende brachtene in so groter noet,
    Dat Walewein wel waende bliven doet
    Ende sprac: "Dits die duvel, niet een man*!
    0456 Hoe benic dus comen hier an*?
    Ic vruchte dese riddere sal mi deren;
    In can mi met pinen* verweren*.
    Mochtickene wel geraken nu!*"
    0460 Doe nam hi tsward, dat secgic u,
    Ende sloech den genen ter selver stonde
    Ende geraectene in die selve wonde
    Daer hine te voren in hadde geslegen.
    0464 Doe viel neder die swerte degen*
    Ende Walewein viel op hem* al daer
    Ende trac hem af den helm daer naer
    Ende woudene doe slaen te doet.
    0468 Ende die swerte di hande boet*
    Ende sprac: "Ic wille mi op geven*,
    Dor Gode*, here, laet mi leven!"
    "Ic doe", sprac Walewein, die here.
    0472 "Mar gi moet mi geloven* ere,*
    Dat gi met al uwer cracht* selt varen
    Vore Kardoel licgen**, sonder sparen,
    Omtrent Sente Jans messe*, ende wacht
    0476 Na mine comst XIV*** nacht,
    Want ic sal daer comen tot u."
    "Ic doet gerne.* Segt mi dan nu,
    Here, hoe u name nu es."
    0480 "Vrient, ic saelt u doen gewes*:
    Walewein, so benic genant*.
    Men kent mi in menech lant;
    Artur die coninc es min oem."
    0484 Doe des die swerte riddere nam goem*
    Sprac hi: "Here, des benic vroe,
    Sint dat mi comen es alsoe*,
    Dat ic van u verwonnen bin,
    0488 Dies en achtic meer* no min*,
    Sint* gi min her Walewein nu sijt.
    Mine neven sculdic quite* ter tijt*,
    Die gi mi beide hebt genomen.
    0492 Ic wille herde gerne comen
    Te Kardole, rechte vor di stat.
    In trouwen, so sekeric u dat.
    Al daer so willic uwes ontbeiden*,
    0496 Van danen sone* willic niet sceiden
    Tote datmen harde wale siet
    Oft gi sult comen ofte niet."
    Dus nam Walewein sine sekerheide*
    0500 Ende si scieden daer alle beide.
    Die joncfrouwe voer met Waleweine
    Ende liet haren amijs opten pleine.
    Nu latic vanden swerten bliven
    0504 Ende sal van Waleweine vord scriven.
    II HOE WALEWEIN SINEN BRODER DWANC**
    N*u seget vord die aventure
    Dat Walewein* ter selver ure
    Reet metter joncfrouwen daer
    0508 Tote biden avonde, wet vor waer.
    Doe vonden si ene borch staen
    Scone ende vast* ende wel gedaen
    In ene harde scone stat*.
    0512 Die here die op die borch sat*
    Was een scone gedaechde* man.
    Ende Walewein, die al dien dan*
    Gereden quam met sire joncfrouwen
    0516 Ende gerne den casteel soude scouwen*
    Om te hebbene herberge* daer,
    Reet in die porte saen daer naer,
    Daer hi wel ontfaen nu was.
    0520 Die werd sprac te hem na das:
    "Here, mi donct an u*, in scine*,
    Dat gi gehad hebt grote pine,
    Want het scient* uwen wapinen wel."
    0524 Doe riep hi twee knapen snel,
    Dine ontwapenen souden daer.
    Doe dede di werd bringen daer naer
    Een harde wel gemaect sorcoet*,
    0528 Datmen Walewein ane doet.
    Doe was gereet daer dat eten.
    Die werd ende *Walewein sijn geseten
    Ende oec die joncfrouwe mede.
    0532 Men plach haers wale* daer ter stede.
    Ende alse dat eten was gedaen,
    Esmen daer scire slapen gegaen.
    Men vrachde Waleweine oft hi woude*
    0536* Dattie joncfrouwe met hem slapen soude?
    "Oft wiltmense allene lecgen nu?"
    Walewein seide: "Jaet, dat secgic u."
    Hi wille dat si allene lage.
    0540 Dus slipen si al toten dage.
    Des margens stont op die werd
    Ende ginc hem vermargen *udewerd*.
    Doe hordi ropen lude ende sere:
    0544 "Hulpe, wacharme, live here!*
    Wat wondere* es nu hier gesciet!"
    Die here vrachde: "Mescomt di iet*,
    Dattu dus roeps nu ter stont?"
    0548 "Aymi, here, het es gewont
    U broder sere, ic segt u bloet,*
    E*nde u II neven die sijn doet
    Ende hem es ontfort sine amie,
    0552 Hier omme eest dat ic scrie.
    Dit heeft gedaen al een man
    Dien ic u niet genomen can."
    * ¶ Alse die here des ward gewaren*
    0556 Ende hi vernam dat doet waren
    Sine neven ende sijn broder gewont,
    Doe pensdi* daer ter selver stont,
    Dat* sijn gast hevet gedaen.
    0560 Hi dreichdene* doet te slane saen.
    "Ic moet minen broder wreken."
    Hi ginc sine manne spreken
    Om dese jamberlike daet.
    0564 Doe horde die joncfrouwe den raet*,
    * Die met Waleweine daer quam.
    Ende doen si den raet vernam,
    * Ginc si al daer her Walewein lach:
    0568 "Staet op, here, het es dach!
    Ic hebbe also hier vernomen
    Dat gi hier sijt qualijc comen*;
    Men wilt u hier te doet slaen."
    0572 Doe stont hi op harde saen
    Ende cleetdem ende quam vord.
    Alsene die werd hevet gehord,
    Ginc hi Walewein saen beneven*
    0576 Ende sprac: "Du* heefs doet mine neven
    Ende minen broder sere gewont,
    Dies moetstu kisen nu ter stont
    Die doet van minen handen *hier.
    0580 Al waerdi nu noch alse fier*,
    Ic salse wreken harde saen
    Op u, mine bedrige min waen*.
    Gine selt u thus niet beromen*
    0584 Dat gi hen hebt dlijf genomen."
    Walewein sprac: "Neen, edel here,
    Dat ware u ene cleine ere
    Dat gi mi sloget in deser wise.
    0588 Ic hebbe noch binnen uwe spise*,
    Daer ombe spaert mi nu ter tijt."
    Die werd sprac: "Des seker sijt,
    In spaerde u els in gere manire*,
    0592 In soude u doden. Nu salic scire
    U lecgen in minen kerker gevaen**
    Ende sal u daer verhongeren in."
    Knapen riep hi int begin*
    0596 Ende dede Walewein vaen al daer
    Ende inden kerker lecgen daer naer*.
    Keye, God moet u werden gram*!
    Gi bracht toe dat hi daer quam
    0600 Met uwer valscher tongen quaet.
    Alse Walewein ten kerkere ward gaet,
    Besagen wel des werds vrindinne*.
    Hi bequam haer so in haren sinne,
    0604 Dat si seide, dies geloeft:
    "Here, geeft mi des ridders hoeft,
    Daer mede so quijtti wel nu mi*."
    Die werd sprac: "Bi Gode, dat si."
    0608 Hi waes* blide harde sere.
    Nu hord van derre joncfrouwen mere:
    Si hadde hem lange gebeden te voren,
    Ende hi had haer* oec gesworen
    0612 Eer hi haers lichamen sculdech ware***,
    Dat hi eer soude bringen hare
    Waleweins hoeft. *Ende om dat
    Was hi blide, dat hi ter stat
    0616 Daer quiten* soude sijn belof.
    Ende doe hi Walewein wilde* slaen of*
    Sijn hoeft, sprac die joncfrouwe:
    "Here," seit si, "bi mire trouwe,
    0620 Aldus* en willics niet van u;
    Gi motet op hem winnen nu
    Alse goet ridder sculdech es*
    In enen camp*, des sijt gewes."
    0624 Hi sprac: "Dat willic gerne doen."
    Si daden haer wapinen doen*,
    Die werd ende Walewein te gader.
    Doe sprac der aventuren vader*:
    0628 "Wat mach mi dit gehulpen nu?
    Al eest* dat ic verwinne hier u,
    In mach van hier niet ontgaen,
    Want u man** souden mi verslaen.
    0632 Dus magic niet hier sijn verloest*
    Ende dat es mi een cranc troest*."
    * ¶ Die werd seide: "Bi mire trouwen,
    Ic sweerd u bi derre joncfrouwen
    0636 Ende bi ridderscepe ende bi al,
    Dat u nieman scaden ne sal,
    Eest dat gi verwint hier mi.
    Ic wille dat gi quite ende vri*
    0640 Scedet van hier in allen kere**."
    Dies was Walewein blide sere.
    Dus saten si op haer orsse daer
    Ende reden op een plein* daer naer
    0644 Buten der borch, daert scone was
    Ende wel *gewapent elc dor das,
    Om dat si camp vechten wilden
    Beide* met spere ende met scilden.
    0648 Deen quam daer opten anderen gereden
    Met harde groter nidecheden*,
    So dat haer speren sticken* braken.
    Anderwerf* si hen onderstaken
    0652 Ende staken noch haer speren ontwee,
    Ende derdewerven oec noch* mee
    Staken si ontwe haer scachte.
    Doe pensde her Walewein ende dachte:
    0656 "Dit es wel een ridder coene,
    Dat ic mi were des es te done**.
    Wi hebben drie joesten* gereden
    Ende hi heefse harde firlijc leden*.
    0660 Bi Gode ende bi mire wet*,
    Ic sal nu proven* min Gringalet.
    Ic riden neder te derre steken*,
    Oft min part sal mi gebreken*."
    0664 Dus namen si echt speren in hant,
    Ende min her Walewein quam gerant
    Ende geraecte sinen werd so wel,
    Dat hi neder ter eerden vel
    0668 Ende gaf enen groten plat*.
    Ende her Walewein beette* na dat,
    Ende sijn werd es opgestaen*.
    Doe gingen si hen onderslaen**
    0672 M*enegen slach swaer ende groet.
    Daer hadde nu swaren wederstoet**
    Walewein van sinen werd, Godweet.
    *Si vochten toter nacht* gereet,
    0676 Datmen bekinnen niet en conde
    Wie dbeste hadde optie stonde.
    * ¶ Alse Walewein dat gesach,
    *Dat hem die nacht dus ane lach,
    0680 Sinen werd hi doe ane ran
    Ende sloech den vresseliken man
    Op sijn hoeft metten sweerde,
    Dat hi neder viel ter eerde,
    0684 Want die slach was so groet.
    Hi ware daer seker bleven doet,
    Haddi staende gebleven stief.
    Tsward ginc dipe in sijn lief
    0688 Ende Walewein viel op hem al daer
    Ende trac hem af den helm daer naer
    Ende wildem af slaen dat hoet*.
    Die gene doe di hande boet
    0692 Ende bat oetmodelike genade.
    Walewein sprac: "Het es te spade*;
    * Gi moet u hoeft verlisen saen,
    Want gi haddet mi gedaen
    0696 Haddi mi verwonnen* nu."
    "Neen, edel here, ic bidde u
    Dat gi mins genadech sijt."
    Her Walewein seide: "En geen respijt
    0700 En mogedi hebben, dat secgic di,
    En si alsoe dat* gi nu mi
    Geloven wilt ende sekeren mede*
    Te Kardoel te varne vor di stede
    0704 Omtrent Sent Jansmesse, vor waer,
    Ende XIV* nacht te licgene daer
    Met al uwer macht, verstaet mi nu,
    Tot dat ic comen moge tot u.
    0708 En comic niet daer en binnen*,
    Geeft u gevaen der coninginnen."
    "Ay here, en maget anders niet sijn,
    So latic eer dat leven mijn;
    0712 Die scande ware mi alte groet*."
    "Bi mire trouwen, ic sla u doet
    En wildi des **niet ane gaen."
    Mettien verhief hi tsward daer saen*.
    0716 Doe riep die ander: "Laet mi leven!
    Ic wille u hier min sekerheit geven.
    Mar live her ridder, segt eer mi
    Hoe dat uwe name si."
    0720 Doe sprac hi: "Ic hete Walewein.
    In ward ni so dorper no so vilain**,
    Dat ic mins namen lochende ie**."
    "Ay mi, here, nu ne was nie
    0724 Riddere so blide* alsic ben nu,
    Dat ic verwonnen ben van u.
    Siet hier min trouwe, dat ic van al
    Dat gi begerende sijt doen sal*."
    0728 Doe seide Walewein: "Op uwe trouwe,
    So bevelic u* dese scone joncfrouwe,
    Die hier met mi quam ter stede,
    Dat gise vord te Kardoel mede
    0732 Ende segt der coninginnen dat sise begome*
    T*ote dat ic tot hare come."
    * ¶ Dus sijn si opgestaen*
    Ende ter zalen ward gegaen.
    0736 Daer leide di werd Waleweine te voren**
    Hoe dat sine joncfrouwe hadde gesworen
    Dat si sijn hoeft hebben soude
    In ene scrine* met gewoude*,
    0740 Die si daertoe* hadde doen maken,
    "Eer* ic hare meer mochte genaken*.
    Live here, geraet mi hier toe."
    Her Walewein seide ten riddere doe:
    0744 "Dit salic harde wel begaden*."
    Si quamen in di zale met staden.
    Walewein ginc der joncfrouwen jegen,
    Die sconincs dochter was van Nortwegen*
    0748 Ende grotese ende seide: "Joncfrouwe,
    Ic ben Walewein**. Bi mire trouwe,
    Ic wille doen mins werds belof*:
    Gi hebt ene scrine in u hof**
    0752 Te minen hoefde, verstaic an u.
    Ic wilre min hoeft in lecgen nu,
    Ende daer met sal nu quite wesen
    Mijn werd.*" Doe sprac na desen
    0756 Die joncfrouwe: "Wat mins gesciet,
    Uwe word en wedersecgic** niet."
    Doe stac hi sijn hoeft in di scrine
    Ende tract weder ut sonder pine.
    0760 Doe sprac Walewein: "Nu heeft hier saen*
    Mijn werd sijn gelof gedaen*."
    Dus was daer bliscap ende spel.
    Men plach heren Waleweins daer wel;
    0764 Dien nacht was hi wel tgemake.
    Nu salic laten van hen di sprake,
    Van dien daer in die zale bliven
    Ende sal van Waleweine scriven.
    III HOE WALEWEIN DEN LINTWORM DOET SLOECH***
    0768 D*aventure doet gewach
    Dat Walewein opten anderen dach
    Quam gereden in een wout,
    Daert scone in was menecfout.
    0772 Daer in reet hi alden dach
    Ende den nacht di daer na gelach*.
    Doe vant hi ginder een scone plein,
    Daer wilde hem resten her Walewein.
    0776 Hi beette vanden orsse daer
    Ende dede hem tgereide* af daer naer
    Ende liet weiden optie stat*
    Ende sliep allettel* selve na dat.
    0780 Doe quam daer een vorstere **gegaen
    Ende wilde hemelike dors vaen,
    Mar hine conde, sijt seker das.
    Doe jagede hijt in enen maras*.
    0784 Daer waendijt hebben wel geweert*
    Ende sinen here gepresenteert.
    Hierenbinnen* ward ontwake
    Her Walewein, ende ward sere tongemake*
    0788 Als hi sijn ors nine vant*.
    Ende stont op ende allomme liep
    Ende met luder stemmen hi doe riep:
    "Ay Gringalet, waer sidi nu?
    0792 Dit was ongetrouweheit* van u
    Ende felheit mede alte groet,
    D*at gi *mi in derre noet
    Aldus nu allene laet staen.
    0796 Motic dus te voet nu gaen,
    Dat es mi selden vore gesciet.
    Derre ontrouwen en plaechdi niet*!"
    Dit heeft verhord nu Gringalet
    0800 Ende quam gelopen al ongelet*
    Rechte te sinen here waert*,
    Die om heme was vervaert*.
    Doe hijt sach was hi blide
    0804 Ende leide sijn gereide *ter selver tide.
    Ende op Gringalette hi sat
    Ende keerde danen vander stat
    Ende reet toten avonde met gewelt*.
    0808 Doe quam hi gereden an een velt,
    Daer hi vant een woeste lant,
    Dat algader was verbrant.
    Menege scone stat hi sach,
    0812 Menege scone borch daer lach
    Verwost ende harde te* vallen *dan.
    Des wonderde Walewein, den edelen man.**
    Het was daer al so sere verbrant,
    0816 Dat hi niweren* herberge vant.
    Dus reet hi tot in die nacht.
    Doe quam hi gereden an ene gracht*,
    Daer een clene casteelkin stoet.
    0820 Daer beette min her Walewein te voet
    Ende bat die herberge al daer**.
    Doe sprac die here te hem daer naer:
    "Here, ic ben een arm man,
    0824 Maer mine herberge nochtan,
    Alsulc alsi es, *lenic hier u."
    Walewein seide: "Danc* hebt nu,
    In mach nu niet bat gedoen*."
    0828 Die gode man sloech hem een hoen*,
    Dat Walewein soude eten daren.
    Gersten broet *ende borre*, twaren,
    Moesti eten ende drinken;
    0832 Hine wiste hem wat els scinken.
    Doe vrachde Walewein daer te hant,
    Twi* dat lant so ware verbrant
    Ende wies dat lant oec ware?
    0836 Die man antwerde hem daer nare:
    "Here, dit was een conincrike
    Ende hier levede so weldelike**
    Tfolc datter in was geseten.
    0840 Nu heves God al vergeten*
    Ende hevet hier nu int lant
    Enen lintworm gesant,
    Die es so utermatene groet,
    0844 Hi heeft vele des volcs doet
    Ende dit lant verwoestet sere.
    Nu es gevloen die coninc, onse here,
    In een ander lant hierbi
    0848 Ende hevet doen crieren een gecri*:
    Wie den worm gedoden conde,
    Hi wilde hem geven ter selver stonde
    Sine enege dochter tenen wive
    0852 Ende sijn conincrike na sinen live.
    Nochtan en dar* dit nieman angaen*."
    Doe vrachde Walewein den werd saen
    Waer die worm gelegen ware.
    0856 Die werd seit hem oppenbare.
    * ¶ Des ander dages, smargens vroe,
    Stont Walewein op ende riep doe
    Den man ende seide: "Du moets mi
    0860 Leiden waer die lintworm si."
    Doe ginc hi met hem ter selver wile*
    Ende leiden* wel onderhalve mile
    Tot an enen berch tere stat,
    0864 Daer hi lach in een groet gat.
    Doe seide die man: "Nu merket, here,
    Ginder leget hi min no mere*.
    Nu motic vlien, wats gesciet,
    0868 Want ic dar* hier bliven niet
    Dorden vresseliken worm.
    In dar oec niet ansien den storm*
    Dien gi sult hebben hier ter stont."
    0872 Walewein seide: "Nu gaet gesont.
    Ic vare daer di worm nu si."
    Doe her Walewein daer quam bi,
    Versagene* die worm daer ter stede
    0876 Ende quam ut sinen hole gerede,
    So lanc ende so utermaten groet,
    Dat her Walewein vrochte die doet.
    "Ic moet hier anxtelike *vechten*."
    0880 Die worm began hem op rechten
    Gelijc enen groten maste
    Ende quam op Waleweine daer vaste*.
    Ende her Walewein sijn spere stac
    0884 Op hem, dat te sticken brac.
    Mar dit was een steke om niet*,
    Hine dede den worm geen verdriet.
    Nochtan waest *een groet gemoet*.
    0888 Neder ginc hi vanden peerde te voet
    Ende slogene metten sweerde daer
    Menegen slach, wet vorwaer,
    Mar en wilde niet dore gaen*.
    0892 Die worm heeft Walewein bestaen,*
    So vreesselike ende so sware,
    Dat her Walewein geerne ware
    Gevloen*, haddi geweten waer.
    0896 Idoch* moesti hem weren daer
    Oft hi moeste bliven doet.
    Hi was nu in groter noet,
    Want die worm met sinen clauwen
    0900 Wat dat hi conde gelauwen*
    Trac hi hem af, groet ende smal.
    Hi scorde *Waleweins wapine al
    Ende maecte hem daer menege wonde.
    0904 Doen quam echt di worm ter stonde
    Gapende* vresselike sere
    Oft hi verbiten* soude den here.
    Ende Walewein die jegen hem ginc*
    0908 Ende metten sweerde hine beginc*
    Ende in die kele hine doe stac
    So verre, dat hem therte brac.
    * ¶ Doe viel daer neder die viant*,
    0912 Daer bloet ende vier ute scoet thant*,
    Dat Waleweine* verbernde* na das
    Al dat an sinen live was*.
    Walewein viel neder an sinen danc*,
    0916 Want hi mode *was ende cranc*.
    * Hi lach met blode overgoten**,
    Dat vanden worme quam gevloten.
    Daer in lach die coene man,
    0920 Daer hi te doelne af sere began*;
    Hi was al van hem selven comen.*
    Dus was hem na* dat lijf* genomen*,
    Daer hi dus lach vor dien viande.
    0924 Des heren drossate vanden lande*,
    Die quam nu allene gereden
    Ute na sire ouder seden*
    Te siene* waer die worm was.
    0928 Doe ward hi saen geware das,
    Dat Gringalet na Waleweine
    Sere neyede* in den pleine
    Ende maecte groet mesbaer*.
    0932 Hi verboudem* doe ende ginc naer*
    Ende vant Walewein licgende dare
    Gelijc oft hi doet ware.
    Den worm sach hi bi hem doet,
    0936 Des haddi bliscap harde groet
    E*nde rouwe haddi omden man.
    Droeffelike sprac hi hem an:
    "Owi*, her riddere, live here,
    0940 Mi deert *utermatene sere
    Dat ic u doet licgene sie.
    En ward in eertrike nie
    Dine *gelike nu geboren.
    0944 Dattu dijn lijf heves verloren,
    Dat mote Gode wesen leit*.
    Dit quam di van groter stoutheit*.
    Dattu dorstes hier bestaen*
    0948 Den worm, dat es di vergaen
    Swaerlike ane den live dijn
    *.
    Nu mote di God genadech sijn."
    * ¶ Dus liet hine licgen daer hi lach
    0952 Ende reet daer hi dat ors sach.
    Hi naemt ende wildet wech leiden,
    Mar danen* en wildet niet sceiden:
    Het setter hem jegen dattet mochte*.
    0956 Den drossate het daer gerochte*
    Metten voten ende ontrac*.
    Die drossate ginc af *ende trac
    Enen stoc die daer doe lach.
    0960 Den orsse gaf hi enen slach
    Dattet neyde so harde sere,
    Dattet horde die edel here,
    Die daer* lach alsoe gewont.
    0964 Ende hi sprac ter selver stont:
    "Wie es mi gevolget nu naer,
    Die min Gringalet nemet daer?
    Ic bidde hem dat hijt late staen;
    0968 In mach te voet niet henen gaen*."
    Dies was di drossate harde blide
    Ende liep ten riddere ter selver tide
    Al wenende, ende sprac met sere*:
    0972 "Mogedi becomen*, edel here?"
    "Jaic," sprac hi, "dat seggic u,
    Woudi mi geven drinken nu."
    Die drossate sprac: "Jaic, here."
    0976 Doe liep hi ende haestem harde sere
    * Ende brachte Waleweine drinken na dat,
    Die doe bequam* ter selver stat.
    Doe nam hi Walewein al daer*
    0980 Ende settene op sijn part daer naer
    Ende vordene* met hem saen na das
    Ter stat* daer die coninc in was.
    Daer dedi beten* heren Waleweine
    0984 Onder ene linde** op enen pleine
    Ende seide dat hi daer raste name
    Tot hi daer weder quame.
    "Ic wil niet dat gi dus* comt te hove*,
    0988 Ic sal u* met meerren love*
    Doen halen," sprac hi, "live vrient,
    Want gi hebbes wel verdient;
    Gi sijt volmaect in alre wijs*.
    0992 Gi *hebt vor alle ridderen den prijs,
    Dat scient an uwen live nu*.
    Beit mins en lettel, des biddic u,
    Ic sal hier weder comen te hant."
    0996 Dus es hi vaste henen gerant
    Ter stat ward al dat hi mach**.
    Ende doemenne so dapperlijc* comen sach
    Gingen die liede alle vlien*
    1000 Ende seiden: "Hi heeft den worm gesien!"
    Daer ward een loep doe harde groet*;
    Si waenden alle wesen doet.
    * ¶ Dus quam di drossate saen gerant
    1004 Daer hi den coninc sittende vant
    In een* harde scone palas,
    Daer menech riddere bi hem was,
    Ende seide: "Here, drivet bliscap groet,
    1008 Want die lintworm di es doet!
    Dese niemare bringic sonder waen."
    Die coninc sprac: "Hebdijt* gedaen?"
    "Nenic niet.*" "Wie deet dan?"
    1012 "Het dede een riddere*, een edel man,
    Die coenste die ie ward geboren.
    Hi hadde wel na dlijf verloren."
    "Levet hi oft es hi doet?"
    1016 "Hi levet, here, mar harde groet
    Es sijn ongemac nu ter stont;
    Die worm heften sere gewont."
    "Waer es hi nu, dat secget mi."
    1020 "Here," sprac hi, "hijs hier bi*."
    "Nu secget mi waer icken vinde."
    "Buten der stat, onder die linde,
    Daer leget hi ende hevet raste.
    1024 Sijn ors bandic bi hem vaste
    Ende quam om u gereden, here,
    Dat gi den riddere doen sout ere."
    Doen dede di coninc daer gebieden
    1028 Sinen ridders ende sire maisniden*
    Dat si met hem souden riden.
    Hi wilt den riddere halen tien tiden.
    Si voren metten coninc ter stonden
    1032 Daer si heren Walewein vonden
    Licgende, harde sere gewont.
    Men namene op ter selver stont
    Ende vordene sachte ende wale*
    1036 Met bliscepen in des conincs zale,
    Daer hi harde sciere genas,
    Want hi selve die vroetste was
    Van wonden die men tien tiden vant
    *
    *.
    1040 D*oe hi genesen was quam thant
    Die coninc vor Waleweine al daer
    Ende seide: "Here, hebt genen vaer**!
    Gi hebt verslegen nu ende doet
    1044 Den lintworm, die ons dede noet*.
    Ende daer mede hebdi verdient hier nu
    Mire dochte*r te hebbene u
    Tenen wive ende al min lant
    1048 Na mine doet, si u becant*."
    *¶ Walewein sprac: "God lone u, here,
    Dat gi mi biet dese ere,
    Des en mochtic verdinen** niet.
    1052 Mar, live here, oft gijt gebiet*,
    Soe doet mi tirsten ene bede,
    Dies biddic u op alle genede*."
    "Dat willic doen al ongespaert*."
    1056 "So biddic u, here, dat gi vart
    Met al uwer macht te Kardeloet*.
    Ende den lintworm, di ic sloech doet
    Vort met u, ende mire* joncfrouwen.
    1060 Ende beit mins daer in goder trouwen
    Tes* ic come daer tote u."
    "Gerne. Segt mi uwen name nu."
    "Bi Gode, here, gerne, dat si.
    1064 Walewein soe heetmen mi."
    Die coninc seide: "Edel wigant**,
    Ic sekere u met mire hant**,
    Met mire conincliker trouwen,
    1068 Den worm oec metter joncfrouwen
    Te bringene, als gi hebt geseit,
    Te Kardole, met mire wetentheit*."
    Doe Walewein al genesen was,
    1072 Bat hi den coninc saen na das,
    Dat hi hem wapine soude geven*,
    Want di sine waren bleven
    Vor den* worm al verbrant.
    1076 Doe gaf die coninc Waleweine te hant
    Die beste wapine vander stat.
    Doe nam Walewein orlof na dat
    Ane den coninc ende an die vrouwe*
    1080 Ende oec mede an die joncfrouwe
    Ende an alle die daer waren.
    Dus es hi hoefcelijc *henen gevaren.
    Nu salic u swigen* van desen,
    1084 Ic salre hier namaels mer af lesen*,
    Mar ic moet hier vore nu spreken
    Van Keyen metten quaden treken**.
    IV HOE KEYE MET SINEN RIDDERS VOER AVENTUREN SOEKEN OM WALEWEINE SCANDE TE DONE*
    D*aventure seget hier ter steden,
    1088 Doe Walewein was vanden hove gesceden,
    Dat Keye doe quam gegaen
    Te sinen gesellen, daer ic af dede verstaen*,
    Die met heme Waleweine verriden.
    1092 Si spraken aldus onder hen lieden,
    Over mids theren Keys raet*,
    Dat elc wilde proven, hoe dat gaet*,
    Sine aventure* oec een jaer*.
    1096 "Ende laet sien oft Waleweine daer naer
    Alse menege aventure sal gescien
    Alse ons allen sal binnen dien**."
    Ende om dese sake sijn si daer
    1100 Met Keyen gevaren alle daer naer,
    Om Waleweine te doene tachter *
    Ende te merre sinen lachter*.
    Dus sijn si hemelijc wech gevaren
    1104 Tote hen XX*, sonder sparen.
    Ende daer was Keye meester af,
    Die hen allen goden troest gaf*.
    Hi seide: "Laet ons te gadere varen**
    1108 Ende niemanne die wi vinden sparen**."
    Mettesen worden, metteser tale,
    Quamen si gereden in enen dale,
    Doe si VII dage hadden gereden,
    1112 Daer ene borch stont beneden,
    Die utermaten scone was
    Ende starc mede, alsict las*.
    Ende om dese borch ginc een muer,
    1116 Die te starc was* elken gebuer*
    Ende een water mede so wijt,
    Dat si *niemanne ontsagen* ter tijt.
    Nu es Keye comen met allen
    1120 Met sinen ridders daer vore gevallen*.
    Het was den avonde harde naer,
    Ende souden gerne herbergen daer.
    Ende* die valbrucge was opgetogen*,
    1124 Dat si ter porten niet comen mogen.
    Si ripen sere ter selver ure.
    Doe quam daer een knape *ten mure,
    Die vrachde wat si behilden dare*.
    1128 Doe seide her Keye saen daer nare:
    "Vrient, wi willen herbergen nu*."
    "Uwer es te vele*, dat secgic u,"
    Sprac die knape , "te latene in.
    1132 Want waerdi valsch in uwen sin,
    Gi mocht di borch winnen saen
    Op min here, sonder waen,
    Ende in weet niet wie gi sijt.
    1136 Mar wildi mi uwen name secgen ter tijt,
    Gi moget sijn oec selc man*,
    Mijn here sal u inlaten* dan.
    Ende gi mocht oec selc sijn, twaren,
    1140 Gine quaemter in binnen VII jaren!"
    Keye balh hem *sere tier stont
    Ende seide: "Quade besceten horstront*!
    Hoe sprectstu soe te mi ward.
    1144 Haddic di hier nu vor min pard,*
    Ic soudi anders te sprekene* leren."
    Die knape sprac: "Also mote mi God eren**,
    Wardi allene te d*eser uren
    1148 Ende woudi dan iet lange *duren*
    Daer buten, ic soude daer comen tot u
    Ende soude besien wat gi mi nu
    Te vergeefs doen sout allene.
    *
    1152 Ende willen dandere alle gemene
    Stille houden*. Ic segs u mere,
    Wi comen daer ut, ic ende min here,
    Ende selen jegen u* josteren ter steden
    1156 Welc dat gi wilt van ons beden."
    "Bi Gode," sprac Keye, "dat soude mi
    Onward hebben
    * nu van di,
    Dat ic soude jegen enen knecht
    1160 Speren breken over recht**.
    Mar doch* hier comen dinen here,
    Ic breke jegen hem ene spere."
    * Dus es die knape neder gegaen
    1164 Ende dede dit sinen here verstaen,
    Die hem gereide *saen daer naer.
    Ende sijn knape mede, wet vorwaer,
    Dede hem wapenen wel van prise*,
    1168 Rechte na eens ridders wise*.
    Ende bat sijn here dat hi al dare
    Seide dat hi riddere ware
    Ende oec here van daer binnen,
    1172 Ende hi hem late die joeste beginnen
    *
    Jegen Keyen nu ter stat.
    Die riddere dede dat hi hem bat.
    Doe quamen si saen gereden daer uut
    1176 Ende Keye quam vord al over luut*
    Ende wilde daer die joeste beginnen.
    Doe sprac die riddere van daer binnen:
    "Here, gi hebt hier vele liede,
    1180 Ende ware dat sake dat u mesciede*
    Ende si ons wilden deren,
    Sone conde wi ons niet verweren.
    Mar wildi gi twee jegen* ons tween*
    1184 Hier jostiren al in een*,
    Tot dat wi verwonnen wesen
    Ofte gi twee - *Dat si te desen
    Niet en selen doen, Godweet-
    1188 Ende si dit nemen* op haren eet*,
    Wi selen jostiren jegen u."
    Keye seide: "Dat sweric nu
    Ende alle dese ridders mede."
    1192 Dus sworen sijt daer alle ter stede.
    Die knape die nu was comen hier,
    Die int* herte was cone ende fier,
    Sine wapine scenen so over goet,
    1196 Dat Keye pensde in sinen moet,
    Dat ware di here van daer binnen*.
    Hi sprac te Keyen: "Wildi beginnen
    Te josteerne jegen mi,
    1200 So comets af*, laet sien wat si*!
    Het gaet sere ten avonde ward*."
    Keye begonde te roerre *sijn part
    Ende quam gereden opten knape
    1204 Ende stakene met groten ongemake*
    So dat sijn spere te sticken brac
    Ende sinen scilt oec mede dorstac*.
    Ende die knape staken weder
    1208 Dor scilt, dor halsberch ende dor leder*
    Rechte tuscen arm ende side,
    Dat sijn spere ter selver tide
    Achter utgewaden** *quam;
    1212 Het sceen* dat hi op hem was gram.
    Haddine alsoe opten buc *geraect,
    Hi hadde Keyen ene wonde gemaect
    Soe groet, dat wetic wel van desen,
    1216 Hine ware daer af meer genesen.
    Die knape liet tspere steken alsoe
    Ende trac sijn sward ende ginc doe
    Vresselike op Keyen slaen.
    1220 Ende Keye trac sijn sward oec saen
    Ende ginc hem manlike weren.
    Mar die inden *vanden speren,
    Die utrageden **achter ende voren,
    1224 Daden hem harde groten toren*,
    Want hem dat slaen sere benam*.
    Die knape met enen slage quam
    Ende sloech Keyen oec na das
    1228 Also als hi verwerret was*
    Opten arm met nidecheden,
    Dat hem sijn sward ontviel ter steden.
    Doe werd Keye tachter sere*.
    1232 Ende binnen dien *soe was die here*
    Vander borch vergadert ende in porre*
    Ane Keys geselle Lichaorre*.
    Si quamen te gadere metten speren.
    1236 Elc stac anderen inder weren*,
    So dat beide haer speren braken.
    Ic segt u, dat si die sweerde traken
    Ende gingen houwen ende geven*.
    1240 Elc stont daer na sanders leven.
    Int leste ward Lichanor so mat*,
    Dat hi hem opgaf* *ter stat.
    Doe quam een ander op hem **gereden.
    1244 Ende binnen deser selver steden
    Was Keye tachte*r soe gedaen,
    Dat hi ne mochte *niet gestaen
    Ende viel over sine knien ter neder.
    1248 Ende alsi op waende staen weder
    Slogene die knape metten sweerde,
    Dat hi weder viel ter eerde.
    Doe quamen die andere *daer toe gereden
    1252 Ende bescudden Keyen daer ter steden
    Ende voren den knape op *alsoe.
    Alse dat die knape sach, hi vloe*
    In die porte ter selver stont,
    1256 Want si haddene sere gewont.
    Ende hi sach wel ende heeft vernomen
    Dat sijn here was opgenomen*
    Ende haddene gevaen*, wet vor waer,
    1260 Ende sendene te conincs hove* daer naer,
    Om te secgene daer oppenbare
    Dat hi hare gevangen ware.
    Ende doen die knape dit vernam,
    1264 Was hi utermatene gram
    Ende dede die porte vaste sluten.
    Ende die ridders alle daer buten,
    Die wel waenden, sijt seker das,
    1268 Dat hi die here vanden* torre was,
    Si ripen doe inward ende seiden
    Dat si nembermer van daer sceiden,
    Sine selen den tor winnen ere*.
    1272 Keye, die gequetst was sere,
    Men halp hem daer te rasten saen.
    Die andere sijn te storme *gegaen
    Ende besoeken* in allen sinnen
    1276 Hoe si den casteel mochten winnen,
    Mar daer ne was geen winnen an.
    * Nu es gereden die goede man,
    Die riddere die daer gevangen was,
    1280 Daer ic hier te voren af las,
    Tote Kardole ter selver ure*,
    Daer hi vant den coninc Arture,
    Ende vertelde vorden coninc al bloet
    1284 Hone Keye ende sijn conroet*
    G*esent hevet al daer gevaen
    Ende hoe sine alle hadden bestaen:
    "Niet een man allene, wet mede,
    1288 Want icker twee onder dede.
    Ende doe quamen si XV wale**
    Op mi gesmeten *altemale
    Ende vingen mi ende sinden mi nu,
    1292 Her coninc, here, aldus* tote u."
    * ¶ Doe dit vernamen die grote heren
    Maecten sijs sere haer sceren*.
    Vord seide di riddere daer den heren
    1296 Hoe sijn knape reet uter* weren
    Jegen Keyen, ende hine sloech soe,
    Dat sine* gesellen echt* quamen toe
    Ende Keyen bescudden al daer.
    1300 "Doe ontreet min knape daer naer*
    In minen casteel, daer si voren
    Licgen
    * ende hebben gesworen
    Dat sine winnen* selen ter steden,
    1304 Eer si meer van daer sceden.
    Nu siet, here, her coninc,
    Wat wildi doen van derre dinc*?
    Wildi orlof geven mi nu,
    1308 Dies soudic gerne bidden u,
    Want ic ben hier u gevaen.
    Mar gaefdi mi orlof, sonder waen,
    So waric quite van minen eede*
    1312 Ende so mochtic weder keren gerede
    Ende bescudden minen casteel
    Ende minen knape, die een deel*
    In anxte es, dat wetic wale."
    1316 Die coninc sprac na dese tale:
    "Her riddere, bi mire kerstenhede,
    Ic scelde u quite hier ter stede
    Ende oec so gevic mede orlof.
    1320 Es* enech riddere in min hof
    Die u wille in staden staen,
    Dat hi met u vare, sonder waen."
    Doen dit horde Gariet*
    1324 Ende Lyoneel ende Hestor met
    Ende Acglavael, si seiden daer nare:
    "Her coninc, op dat u lief ware*,
    Wi souden met desen riddere varen
    1328 Ende dien knape ontsetten sonder* sparen,
    Die Keyen also tonder dede."
    Die coninc seide: "Ic weets u mede*
    Danc, ende bids u*, sonder waen,
    1332 Mogedi Keyen al daer gevaen
    Ende sine gesellen daer ter stede,
    So geefse desen riddere gerede
    Ende sinen knape, die Keyen sloech,
    1336 Mede te done haer gevoech**.
    Mar, oft gi cont, so hoet u*
    Dat si u niet en kinnen nu**.
    Ende oec so hoet u, des biddic u mere,
    1340 Dat gise niet en quetst te sere**."
    Dit geloefden si daer den coninc
    Ende scieden en wech na dese dinc
    Metten riddere, ongespaert,
    1344 Rechte te sinen castele waerd.
    Nu sele wi swigen van desen
    Ende van Keyen ende sine gesellen lesen.*
    V HOE KEYE ENDE AL SINE GESELLEN WORDEN* GEVAEN.*
    D*aventure seget ter stont,
    1348 Dat Keye, die sere was gewont,
    Hierenbinnen genesen was
    Ende oec es comen mede na das
    Vorden casteel met sinen gesellen.
    1352 Die knape, daer wi hier vore af tellen*,
    Hadde met hem daer hen drien*.
    Die dedi wapenen oec mettien
    Ende dede elken nemen enen boge,
    1356 Die hem best daertoe doge*.
    Ende gingen aldus staen ten mure
    Ende scoten udeward harde sture*
    Met scarpen quarelen* met snelre vard,
    1360 So dat si* moesten achter ward
    Trecken an haren danc*.
    Doe dit geduert hadde lanc
    Ende hen quarele geborsten*
    1364 Ende si nemmer met arenborsten*
    En conden gescieten, wetet dat,
    Do namen si gode slingeren* ter stat
    Ende worpen met stenen udeward.
    1368 Ende binnen deser selver vard*,
    Soe es die riddere selve *comen
    Met sinen gesellen ende heeft vernomen
    Keyen, die noch lach al daer.
    1372 Doe wilde die riddere ontbiden *daer naer
    Sine vrient*, al sonder waen*,
    Dat si hem in staden staen.
    Doe sprac Gariet, die here:
    1376 "Gine ontbidet nembermere*
    Hulpe jegen also vele liede.
    In wilde niet dat ons gesciede
    Die lachter dat wi dese dinc *daden.
    1380 Ic wilre vive allene begaden*,
    Dat si om te behoudene dleven,
    Hen gerne op selen geven."
    Doe seide saen her Lyoneel:
    1384 "Ic nemer oec vive in min deel*."
    "So* doe ic oec," sprac Hestor.
    "Ic sal hen geven selken por*,
    Si selen wesen harde blide
    1388 Dat si hen opgeven* te tide."
    Acglavael die seide doe:
    "Die andere vive horen mi toe,
    Die salic oec, bi mire trouwen,
    1392 Steken ende so sere blouwen*,
    Dat si blide selen wesen
    Dat si mogen der doet genesen."
    Doe sprac di riddere daer si met quamen:
    1396 "Dus sijn si alle bestaet *te samen*,
    Ende waer jegen salic vechten dan?"
    Doe sprac Hestor: "Bi Sente Jan,
    Alte met *dat wise verwinnen,
    1400 So seldise tuwen* castele binnen
    Voren in gevancnessen, secgic u.
    Dit sal u ambacht *wesen nu,
    Bi mire trouwen". "Dus moet wesen",
    1404 Seiden die andere. Ende binnen desen
    Sijn si Keyen soe na comen,
    Datse Keye hevet vernomen.
    Hi sach na haer teken *ende spiet,
    1408 Mar hine kinde haer wapine niet,
    Want si hadden alle daer
    Hen ontekent*, wet vor waer.
    Mar Keye was cone* dor das,
    1412 Om dat harre mar vive en was.
    Ende doe si dus na sijn comen
    Sprac Acglavael: "Hier heeft genomen*
    Elc van ons hen viven nu
    1416 Onder te doene
    *.* Nu secgic u,
    Dat goet ware dat wi ontbiden*
    Dese niemare tot hen lieden,
    Dat elc hier van ons viren*
    1420 Hen viven wille doen falgiren*
    Deen na dander, wetet dat,
    Ende elc vive houden in ene stat*,
    Oft si sijn soe** coene van desen*."
    1424 "Dit donct ons allen goet wesen,
    Datmen dit Keyen doe verstaen."
    "Wie sal dese boetscap nu anegaen*?"
    Si badens doe alle Acglavale,
    1428 Want hi vonden hadde di tale*,
    Daer ombe soudijt doen te bat*.
    Doe reet Acglavael saen na dat
    Ende seide dit Keyen*, no min no mere
    1432 Dan hi geseit hadde nu ere.
    Dit hadde Keyen onward* tien tiden
    Ende seide: "Wi IV *willen riden
    Jegen u viren, op dat gi dorret**."
    1436 Acglavael seide: "Wi sijn also geporret**
    Ende hebben oec gelovet *dat,
    U XX te makene mat,
    Dats elken V van ons viren*.
    1440 Ende woudi u deilen in deser maniren,
    Soe datter vive hadde elc,
    Ende dorsti* ende *waerdi oec selc*,
    Dat gijt wout dus anegaen,
    1444 Wi dorstent harde wel bestaen.
    Ende en* wildi oec u deilen niet*,
    Nochtan, so wat daer na gesciet*,
    Wi vire selen u, sonder waen,
    1448 Stappans* hier met wige** bestaen.
    Nu hoet u, ic come saen hier weder;
    Gi stect mi, of ic u ter neder."
    Dus reet Acglavael tsinen gesellen
    1452 Dese word van Keyen tellen.
    Oec seidi dat hi geloeft hadde daer
    Te ridene jegen Keyen vor waer.
    * ¶ Dus nam in hant elc sijn spere.
    1456 Ende Keye, die quam jegen ter were *
    Hem vierder*, dat suldi weten,
    Die wel op waren geseten.
    Ende Acglavael die reet op Keyen
    1460 Vore die borch in dire valeien.
    Ende Keye op Acglavale doe stac,
    Dat sijn spere te sticken brac,
    Mar en deerde Acglavale niet.
    1464 Ende Acglavael hadde enen starken spiet*,
    Daer hi Keyen met heeft gesteken,
    Dat hem dat* herte dochte breken
    Ende hi vallen moeste ter eerde
    1468 Harde onsote* van sinen peerde.
    Doe hi dus ter neder lach
    Ende die riddere vanden castele sach
    Dat Acglavael* reet tenen anderen ward,
    1472 Quam hi daer ward metter vard
    Ende nam Keyen op* wel saen
    Ende seide: "Gi moet nu sijn gevaen."
    Keye hadde so grote noet,
    1476 Dat hi ne sprac clein no groet*.
    Ende die riddere leidene doe
    Rechte toter porten toe
    Ende riep: "Laet in", harde sere,
    1480 "Ic beent, Brandesion*, u here!"
    Ende doen Keye dit hadde verstaen,
    Wildi hem ter were setten saen
    Ende trac* achter* metter druest*.
    1484 Doe nam Brandesion* die vuest
    * Ende slogene inden nacke so sere,
    Dat nederstorte* Keye die here
    Optie brucge daer met allen*,
    1488 Soe dat hi wel na* was gevallen
    In die gracht diep ende groet.
    Die knape doe di porte ontsloet,
    Want hi sinen here kinde saen
    1492 Bi sire spraken, sonder waen.
    Ende doen die porte was ontaen,
    Namen si beide doe Keyen saen
    Ende drogene in enen kerker daer
    1496 Ende gingen beide udeward daer naer.
    Ende eer si comen conden opt *velt,
    So waser daer noch drie* gevelt
    Van Lyoneel ende oec Gariet
    1500 Ende Hestor. Dese III, dat wet*,
    Elc hadde daer enen afgesteken*.
    Brandesion quam vord gestreken*
    Ende sijn knape mede, dats waer,
    1504 Ende namen die drie al daer
    Ende leidense bi Keyen gevaen
    Ende quamen weder udeward saen.
    Mar eer si daer conden comen,
    1508 So hadde Acglavael wel na genomen
    Enen riddere daer sijn leven,
    Eer hi hem op wilde geven*.
    Ende Gariet reeter enen doet
    1512 Ende Hestor brachte in groter noet
    Enen anderen optie stede,
    So dat hi hem op gaf gerede.
    Ende so dede oec Lyoneel:
    1516 Hi gaf daer enen so sijn deel,
    Dat hi hem scire genade bat.
    Doe riep Acglavael daer ter stat
    Brandesione ende seide hem nu:
    1520 "Her riddere, waromme en haesti u
    Niet seerre hier te desen tiden?
    Nemt op dese ridders! Al sonder striden
    Mogedise leiden in u gewelt*.
    1524 Haddire noch II, gi had die helt*.
    Haestu ende comt weder saen
    Ende brinct ons speren, dats wel gedaen."
    Des was Brandesions knape vroe
    1528 Ende brachte hen speren gedregen toe
    Daer si mede selen josteren.
    Ende elc namer een vanden heren
    Ende si slogen die ors* met sporen*.
    1532 Ende elc heeft daer enen vercoren,
    Dien hi stac ter eerden saen.
    Ende alse die VIII *hebben verstaen
    Dat die XII dus sijn verwonnen,
    1536 Gingen si vlien wat si connen.
    Ende die andere volgeden naer
    Ende verhaelden* die vire daer,
    Want elc verhaelde enen ter steden.
    1540 * Ende die IV, die ontreden
    Die wile dat si dandere vingen.
    Dese* en wilden niet lange dingen,*
    Noch oec vechten daer ter stede,
    1544 Want si gaven hen op gerede*.
    Doe brachten sise alsoe gevaen
    Ende gavense Brandesione saen,
    Dise inden kerker leide
    1548 Met Keyen, daer ic eer af seide.
    * ¶ Nu was die knape harde blide,
    Dat hi sinen here tien tide
    Hadde aldus quite ende vri
    1552 Ende die ridders gevaen daerbi,
    Die sinen here onrecht *daden
    Ende den casteel wilden verraden*.
    Daer was bliscap in die zale;
    1556 Die heren waren ontfaen wale,
    Die de anderen hadden verwonnen.
    Men soude u niet viseren* connen
    Die grote vroide* die daer was.
    1560 Doe bat Lyoneel na das
    Brandesione, dat hi na gevoech*
    Den gevangenen geve gnoech
    "Want si behoren ter Tavelronde
    1564 Tote dier tijt ende tot tier stonde
    Datse die coninc Artur doet halen.
    Men saelt* harde wel betalen."
    Brandesion gelovet daer doe.
    1568 Des ander dages harde vroe
    Soe reden en wech dese IV heren
    Ende willen weder tote Arture keren
    Ende heme oec selen doen verstaen
    1572 Hoe haer stucken sijn vergaen.
    Ende doese die coninc hadde vernomen,*
    Dedise alle IV vor hem comen
    Ende bat hen dat si hem seiden das
    1576 Hoe die dinc gescepen was*.
    Si liten den coninc doe verstaen
    Dat si *alle waren gevaen
    Sonder IV, die ontreden.
    1580 "Was Keye selve daer ter steden?"
    "Ja hi, ende was oec die irste met,
    Die int gevancnesse was geset."
    Nu latic hier af die tale bliven
    1584 Ende sal u vanden viren* scriven
    Haer aventure, die sijn doen,
    Die den heren daer ontfloen.
    VI HOE KEYE ENDE SINE GESELLEN VERLOEST WORDEN.*
    N*u gewaget die aventure
    1588 Dat dese IV ter selver ure,
    Doen si vander borch ontreden
    Quamen gereden tere steden
    B*i enen watere an een wout,
    1592 Daer een riddere woende, die stout
    Harde cone
    *hadde gewesen,
    Mar hi was nu, alse wijt lesen*,
    So out, dat hi nemmeer ne mach*.
    1596 Nochtan alsi gode ridders sach
    Verblietde hem sijn herte talre stont,
    Ende waer dat hem oec ward cont
    Enech riddere van aventuren,
    1600 Dien herbergede hi wel ter curen*
    Ende dedene te gemake *ter stat.
    Ende dit dede hi algader om dat
    Des
    * hi vernemen soude doch iet,
    1604 Wat hen van ridderscepe ware gesciet.
    Nu hebben dese IV vernomen
    Desen casteel ende sijn comen
    Daer ward gereden met haestecheden
    1608 Om te herbergene daer ter steden.
    Ende doe si vor die porte quamen
    Ende die knapen* dat vernamen,
    Seiden sijt haren here sciere
    1612 Dat daer waren ridders vire,
    Die gerne geherberget souden wesen.
    Ende hi hietse inlaten* na desen.
    Ende doe si in waren comen
    1616 Hebben knapen haer part genomen
    Ende te stalle ward geleet.
    Ende ander knapen ontwapendese gereet
    Ende dadense ten werd comen saen,
    1620 Dise wel heeft ontfaen.
    Hi vrachde hen oec wie si waren
    Ende wanen dat si comen gevaren.
    Si seiden si waren van Arturs maisniden*
    1624 Ende quamen gevaren onder hen lieden*
    Van enen castele, sonder waen,
    Daer si qualike *waren ontfaen.
    "Want wat wi baden, om lief, om leet*,
    1628 Die herberge was ons ongereet*
    Ende men sloet die porte al daer
    Ende toech op die valbrucge daer naer
    Sonder te secgene dit oft dat*.
    1632 Dus moeste wi trecken* van dier stat
    Ende comen hier herbergen dor noet."
    "Bi Gode, dat heeft mi wonder groet*,"
    Sprac die oude man na des,
    1636 "Want hi* een hovesch riddere es,
    Ende een starc ende* een coene
    Ende pleget gerne ere te doene
    Goden ridders, dat wetic wale."
    1640 Doe vrachde daer een* na derre tale
    Hoe hi hite.* Hi seit hen doen
    Dat hi hiete Brandesioen.
    Ende hi hadde enen knape fier,
    1644 Die ware geheten Brandesier*,
    Die harde dapper es ende oec snel*.
    "Mar ic weet des die waerheit wel,
    Datmen u daer niet in ne liet:
    1648 Dat quam daer bi ende anders niet,
    Om dat uwer te vele daer was*,
    Want hi es in veden**, sijt seker das.
    Daer omme en dorsti u niet ontfaen,
    1652 Dat wetic wel, al sonder waen."
    Hier met liten si doe die tale.
    Men ginc daer eten in die zale
    Ende naden etene gincmen slapen,
    1656 Beide die heren ende die knapen,
    Tote des ander dages vroe.
    Doe stonden op die IV alsoe*,
    Die geherberget waren daer
    1660 Ende voren wech also daer naer
    Ene wile met droefheden;
    Sine wisten wat beginnen ter steden.
    Sine dorsten doe oec keren niet
    1664 Die selve strate, wats gesciet*,
    Mar si wilden allomme varen*
    Te Kardole ward al sonder sparen
    Ende den coninc doen verstaen
    1668 Hoet met Keyen es vergaen.
    Sine wisten niet dattie coninc
    Also wel wiste die dinc
    Ende hire raet toe hadde gegeven*
    1672 Dat si daer toe* waren verdreven.
    Ende alsi dus int keren quamen,*
    Sijn si comen daer si vernamen
    Enen casteel, die scone was,
    1676 Die stont in enen starken* maras
    Ende daert wel quaet toe es comen*.
    Daer hebben si ene strate vernomen,
    Daer men daer ward mochte varen.
    1680 Daer in sijn si gereden, twaren.
    Ende doe si quamen der borch so naer
    Dat mense gesien mochte al daer*,
    Doe quam daer een riddere uut,
    1684 Die sere riep over luut:
    "Keert gi heren, dat radic u,
    Oft gi moet josteren nu
    Oft gi moet mi secgen ter tijt
    1688 Wanen* gi* comt ende wie gi sijt!
    Wildi mi dat nu secgen met minnen,
    Daer met mogedi min herberge winnen*.
    Ende wildijs mi oec secgen niet,
    1692 Sone mogedi hier, wats gesciet*,
    Comen in mine herberge binnen,
    Gine moetse tirst op mi winnen."
    Doe seiden die ridders alle vire:
    1696 "Here, wi selen u berechten** scire.
    Wi sijn vander Tavelronden
    Ende varen soeken nu ten stonden
    Aventuren harentare*."
    1700 Doe die riddere* ward geware
    Dat si waren van Arturs lieden
    Ende si behorden tsire maisnieden,
    Heeft hise daer wel ontfaen
    1704 Ende voretse met hem harde saen
    Ten sinen castele in sine zale,
    Daer si waren ontfaen wale
    Ende daer hen gnoech was gegeven.
    1708 Daer was niet achter bleven*
    Datmen eten mochte ende drinken.
    Die werd dede den wijn scinken.
    Daer was menegerhande sprake.
    1712 Doe seide die werd na die sake*:
    "G*i heren, hier lagen* in dese weke*
    IV ridders di waren wel te gereke*,
    Die van Arturs hove waren
    1716 Ende van enen castele quamen gevaren,
    Daer Brandesion here af es.
    Ende si seiden mi, sijt seker des,
    Dat si Keyen hem *gaven gevaen
    1720 Met ander ridderen*, sonder waen,
    Brandesione*, te sinen wille,
    Ende dat hise ne lite lude no stille*
    Uter gevancnesse* te gere ure*,
    1724 Hine hadde boetscap van coninc Arture.
    Ende waerd dattie coninc woude,
    Dat hise dan ute laten soude.
    Doe vrachdic twi *si Keyen vingen.
    1728 Ende si antwerden te desen dingen:
    Die coninc sindese selve daer
    Ende bevaelt hen al oppenbaer
    Ende dat sise Brandesione souden geven
    1732 Behouden* harre alre leven
    Ende altoes tes conincs wille*".
    Die IV ridders swegen harde stille*
    Ende onthilden dese word
    1736 Ende spraken doe om een ander vort*.
    Ende daer en binnen, alse wijt weten,
    So was daer gereet dat *eten
    Ende men ginc daer eten also saen.
    1740 Ende naden etene esmen gegaen
    Daer slapen, dat wetic wel.
    Des ander dages en daden se* niet el,
    Die IV gesellen, dan si gerede
    1744 Opstaen
    *
    *ende namen orlof mede
    Ende keren weder achter ward*.
    Si namen raet *an hare vard*
    Hoe sijt so mochten begaden*,
    1748 Dat si Keyen mochten ontladen*
    Vander gevancnessen nu ter stede
    Ende alle haer gesellen mede.
    Doe seide daer een, hiet Drauwedoen*:
    1752 "Wildi minen raet nu doen,
    Wi selense wel hebben nu*.
    Onser een*, dat secgic u,
    Die sal allene ginder varen
    1756* Oft hi van Arture quame gevaren*
    Ende sal secge dat Artur sint daer
    Om Keyen ende sine gesellen, vor waer,
    Want hi wiltse hebben nu
    1760 Tesen tsinxenen*, dat secgic u,
    Om sijn hof* te houdene mede.
    Ende dlicteken* salmen secgen ter stede,
    Dat hem* bevolen was, vor waer,
    1764 Doe die ridders scieden van daer,
    Die Keyen ende die andere vingen*.
    D*esen lictekene heetse bringen
    Die coninc selve, dat verstaet."
    1768 Dit dochte hen allen een* goet raet,
    Ende daer toe *hi selve gecoren was.
    Hi dede sine wapine ut na das
    Ende voer alse een messelgier
    1772 Te done dese boetscap hier.
    Ende alsi te Brandesions** es comen
    Ende men die boetscap heft vernomen,
    Doe was hi daer wel ontfaen,
    1776 Want Brandesion* waende, sonder waen,
    Dattene die coninc hadde daer gesent,
    Want hi dat licteken wel kent,
    Dat hem Lyoneel* hadde geheten*
    1780 Doent hem die bode dede* weten.
    Hi seide dattie coninc milde
    Sine ridders hebben wilde
    Tesen tsinxenen te hove sijn.
    1784 Dus ward bedrogen Bandelijn*
    Ende liet die ridders sonder sparen
    Sander dages metten genen **varen.
    Ende alsi* gesceden waren van daer
    1788 Ende opten wech quamen daer naer,
    Doe telde die gene Keyen saen
    Hoe hi met liste dit heeft gedaen
    Ende dattie coninc en weet oec niet
    1792 Dattie dinc dus es gesciet.
    Ende doe si quamen ten anderen drien,
    Die int wout lagen mettien
    Ende hadden gedaen alden nacht
    1796 Ende hadden hens* daer gewacht,
    Do sise vernamen te dien tide,
    Waren si utermatene blide.
    * ¶ Doe seide Keye: "Nu vort mere*
    1800 Sele wi hebben grote onnere
    Dat ons dit nu es gesciet.
    Nu merct alle ende besiet*
    Wat wi nu willen anegaen:
    1804 Het naect hier enen sinxen saen,
    Dattie coninc sal houden hof.
    Wat mogewi** doen daerof?
    Hets goet dat wi varen daer bi*
    1808 Ende laet ons vernemen* oft wi
    Iet *mogen comen te hove daer.
    Es ons die coninc selve swaer,*
    Sone staet* ons daer te comen twent*.
    1812 Dus sele wi riden daer omtrent,
    So dat wi vernemen wat daer sal wesen*."
    Dus reden si vort alle mettesen
    Ende quamen gereden op enen dach
    1816 In enen casteel, die daer bi lach
    In VII milen na Cardeloet*.
    Daer lach Keye met sire co*nroet,
    Want hi was daer wel bekint*.
    1820 Doe vernam hi daer omtrent*
    Dattie coninc Waleweins ongeval*
    Keyen sal doen ontgelden al,*
    Want hijt Keyen antijt**, Godweet,
    1824 Dat hi hem es dus ongereet*.
    Dit vernam der* Keye.* Nu siet,
    Nochtan en wildi sceden niet
    Van daer hi lach nu ter stont.
    1828 Hi hoepte alst daer worde cont
    Der coninginnen, dat sine sal
    Verbidden **ende sine gesellen al.
    Dit dedene bliven daer alsoe
    1832 Ende sine gesellen embertoe.
    Nu sele wi swigen van desen
    Ende van Waleweine vort lesen.
    *
    *
    VII HOE WALEWEIN ENEN CAMP VACHT JEGEN ENEN HERTOGE.*
    D*aventure vertellet hier
    1836 Doe Walewein, die riddere fier,
    Daer hi vanden coninc *sciet,
    Daer ic hier vore di tale af liet,
    Quam hi na sire ouder seden*
    1840 In een groet wout gereden
    Lanc ende utermatene breet.
    Twee dage hi daer in reet
    Ende enen langen nacht daer toe.
    1844 Des derdes margens quam hi vroe
    Gereden in een conincrike,
    Dat was gehuset weldelike*
    Met borgen ende met steden* vast.
    1848 Daer ward* reet die vremde gast**
    Tot dattie nacht** den dach besloet.
    Een* regen** starc ende groet,
    Die vanden wolken nederran*,
    1852 Die maecte* den edelen man
    Mode ende *utermatene nat.
    Doe quam hi gereden tere stat
    Daer een coninc binnen was
    1856 Ende groet volc, sijt seker das,
    Was in die stat lancs ende breet*.
    Ende Walewein, die daer allomme reet,
    Van straten te straten*, wats gesciet,
    1860 Hine conste daer geherbergen niet,
    So vele vrems* volx was daer.
    Doe reet min her Walewein daer naer,
    Daer* hi vant ene porte groet,
    1864 Daer hi onder scuelde ter noet.
    Ende dit was vor eens graven hof.
    Onlancs daer na *so quam daer of*
    Des graven sone met gewilt*
    1868 Ende sach waer Walewein daer hilt*
    Al gewapent op sijn part.
    "Wie hout daer?" sprac hi metter vart.
    "Ic beent, een riddere," sprac hi na dat,
    1872 "Ende in can in al dese stat
    Herberge gecrigen niet."
    Doe sprac die jongelinc: "Wats gesciet,
    Ic sal u herbergen desen nacht."
    1876 Dus heft hine in di zale bracht
    Ende ontwapende den riddere daer
    Ende bracht hem enen mantel daer naer,
    Dien hi Walewein dragen dede.
    1880 Hierenbinnen quam uter stede
    Die grave van des conincs rade
    Met sinen gesinde *savons spade.
    Doe sprac die jongelinc Walewein an:
    1884 "Staet*," seit hi, "edel man,
    Mijn vader comt van hove saen,
    Ic sal jegen hem nu gaen."
    Doe ginc hi jegen den vader daer
    1888 Ende IV knapen volhdem naer.
    Ende als hi anden vader quam,
    Saen hine metter *hant daer nam
    Ende seide: "Edel vader mijn,
    1892 En belget u niet** ende latet sijn:
    Ic hebbe enen riddere nu
    Geherberget*, dat secgic u,
    Die gene herberge vinden conde.
    1896 Ontfaet wel* op dese stonde;
    Hi donct mi edel ende hovesch sere.
    Dits mine mesdaet*, live here."
    Di *grave seide: "Sone mijn,
    1900 Gebenedijt* so moetti sijn,
    Gine hebt nu niet mesdaen.
    Ic willen** gerne wel ontfaen."
    Mettien trat hi in die dore
    1904 Ende Walewein gemoettene daer vore.
    Haerlijc begonde anderen groten*
    Met sconen worden ende met soeten.
    So daden oec di met hem quamen*.
    1908 Metten handen si hen ondernamen*
    Ende gingen sitten in dat palas
    Op een bedde dat scone was.
    Die grave mercte* den edelen man,
    1912 Hem dochter vele dogeden an.
    Doe gincmen eten daer na saen
    Ende doe dat eten was gedaen
    Gincmen slapen, wetet dat.
    1916 Ende die jongelinc nine vergat*,
    Hine halp Waleweine te bedde saen,
    Ende heeft hem sine scoen utgedaen*,
    Ende keerde weder danen alsoe.
    1920 Des ander dages harde vroe
    Es die grave opgestaen*
    Ende es te hove ten rade gegaen
    Ende sine ridders alle gemene.
    1924 Ende sijn sone bleef allene
    Met Waleweine, al sonder waen,
    Die oec op nu es gestaen.
    Doe quam vort die jongelinc
    1928 Ende sprac te Waleweine dese dinc:
    "Here, wildi te messen gaen,
    Ic sal u ter kerken leiden saen."
    "Jaic," sprac hi.* Doe gingen si
    1932 In ene kerke*, die stont daer bi,
    Daer M ridders waren ende mere.
    Ene stat coes Walewein die here,
    Daer hi allene buten stoet
    1936 Ende met hem sijn jonchere goet,
    Daer hijt niet en vant bedrongen*,
    Tote dat messe was gesongen.
    * ¶ Doe quam daer gedrongen vort
    1940 Dor* te sprekene sine wort**
    Een hertoge, een machtech man.
    Ende daer toe *was hi nochtan
    Die beste riddere oec becant,*
    1944 Diemen vant ins conincs lant.
    Hi was des conincs suster sone*.
    Dit plach hi alle jare te done:
    Wanneer so di coninc hilt hof,
    1948 Gaf hi hem selven groten lof**.
    Hi sprac aldus: "Ic ben gewes,
    Dat hier nu nieman* en es,
    No riddere, die dar *doen gewach,*
    1952 Dat hi nie* met ogen en sach
    So goden riddere alsic ben,
    No so *hoveschen in sinen sin**,
    N*o so sconen no so vromen**,
    1956 No so conen, no so volcomen
    A*lsic ben, dat wetic wale.
    Ende es hier ieman die dese tale
    Thant wederspreken* wille,
    1960 Ic hore toe ende swige stille."
    Daer ne was no jonc no out,
    No so behagel*, no so stout,
    Die daer wederspreken dorste.
    1964 Die hertoge, die hoge vorste,
    Seide anderwerf **dese wort,
    Die gi hier vore hebt gehort.
    Ende derdewerven *sprac hijt echt.
    1968 Her Walewein quam doe vortgerecht**
    Ende seide: "Her riddere, dine word*,
    Die du nu hier bringes vord,
    Willic wedersecgen* te hant.
    1972 Ic hebbe betere ridderen *becant*
    Ende also sconen ende also vroet
    Ende alse stout in sinen* moet.
    Dit willic waermaken** vor di*,
    1976 Soe hoe dat oec gedeilt* si mi."
    * ¶ Die hertoge die ward harde gram
    Doe hi dese tale vernam.
    Daer quam doe menech riddere toe,
    1980 Die daer over een drogen alsoe*,
    Dat Walewein scoenre ware
    Ende bat staende *al oppenbare.
    Doe ginc die hertoge saen na dat
    1984 Ende boet hem den hanscoe *daer ter stat,
    Dien her Walewein daer ontfinc.
    Ende hi gaf den sinen na di dinc
    Den hertoge weder harde saen.
    1988 Dus moeste di camp vorward gaen*.
    Doe sprac die coninc toten heren:
    "Ic wille datmen verborge met eren*
    Desen camp te vechtene hier."
    1992 Die hertoge sette borgen fier,*
    Alse vele alse hem doech*,
    Want hi vanter ginder gnoech.
    Doe eistemen Waleweine also houde
    1996 Dat hi borge setten soude.
    Walewein seide doe alte hant:
    "Ic ben hier, here, ombecant
    Ende in weet wien hier setten nu*,
    2000 Mar mine trouwe* gevic u."
    "Her riddere, dan mach niet wesen,
    Ic moet borge hebben van desen*
    Oft gi moet hier sijn gevaen."
    2004 Doe quam des graven sone gegaen
    Ende seide: "Her coninc, ic bidde u sere,
    Laet mi verborgen* desen here;
    Ic bringe u margen* den ridder fijn*."
    2008 Die coninc seide: "En mach niet sijn,
    En si dijns vaders wille, Godweet."
    Doe liep hi ten vader ward* gereet
    Ende bat hem dat hi soude verborgen
    2012 Sinen gast al tote morgen:
    "Hi sals u quiten harde wale**."
    "Sone, dits ene kinsce tale*,
    In* weet wie u dese dinge riet.
    2016 In werde hier sijn borge niet,
    Want ic souts* hebben van derre dinc
    O*ndanc van min *here den coninc."
    "Here en werdi sijn borge niet,
    2020 Ic segt u dat gi mi meer en siet*,
    Want ic sal nu henen varen
    Daer mi God moge bewaren."
    Doe die grave dit verstoet,
    2024 "Sone", sprac hi, "al min goet
    Soudic eer verlisen nu
    *
    *!
    Ic werde sijn borge, secgic u,
    Comt met mi ten coninc saen."
    2028 Dus heft hi borchtoch daer gedaen*
    Ende sette daer ins conincs hande
    Al sijn lant tenen pande**,
    Dat hine sander dages bringen soude.
    2032 Dus sciet hi vanden coninc houde
    Met Waleweine thusward.
    Ende die coninc ontboet ter vard
    Alle die heren ende die vrouwen
    2036 Dat si den camp quamen scouwen,
    Die sander dages daer soude gescien*.
    * ¶ Des sander dages harde vro
    Quam Walewein gewapent doe
    2040 Metten grave daer ten crite*.
    Walewein sprac: "Here, nu scelt quite
    Minen borge, dat secgic u,
    Want ic ben hier comen nu
    2044 Den camp te vechtene, sonder vaer."
    Die coninc scoutene quite *al daer.
    Nu es ten crite di hertoge comen.
    Heren ende vrouwen, di wilden gomen*
    2048 Genen camp daer onderlinge*,
    Waren gestaen daer tenen ringe.
    Ende elc van desen heren brachte
    Twee utermatene grote scachte.
    2052 Elc heeft genomen den sinen*;
    Si quamen te gadere met selker pinen*,
    Dattie speren braken ontwee
    In XL sticken ofte mee*.
    2056 Twee ander speren namense daer naer
    Ende elc reet noch op anderen daer
    Ende braken haer speren alse een riet.
    Dit wondert den hertoge als hijt siet,
    2060 Dat Walewein sire steke ontstoet**.
    *Ende Walewein, den riddere goet,
    Wonderts ember alse sere daer
    Dat hi sire steke onstont.* Daer naer
    2064 Keerden si weder ombe ter stat.
    Die hertoge stac Walewein na dat
    Op sinen scilt, dat hi brac,
    Den halsberch mede oec dorstac**
    2068 Ende maecte Waleweine ene wonde,
    Dat hi bloetde ter selver stonde.
    Mar Walewein vergalt hem doe
    Op die stat, ic segt u hoe:
    2072 Hi stakene in die kinnebacke**
    Dor den helm al toten *nacke.
    Nochtan (...)e hem* doe weerde
    Die hertoge doe al metten sweerde.
    2076 An sinen scilt stont een drake*,
    Daer eens groets viers blake*
    Ute sire kelen vloech;
    Dus stont hem sijn moet harde hoech**.
    2080 Ende mijn her Walewein, die milde,*
    Hi voerde oec in sinen scilde*
    Enen leu die was roet*.
    Doe quamen echt *dese helden groet
    2084 Te gadere met enen erren moede*.
    Walewein was wel op sine hoede,
    Want die hertoge grote slage
    Sloech op Waleweine in dien dage.
    2088 Ende hem tornetde *harde sere
    Dat min her Walewein die here
    So lange daer jegen hem gestoet*.
    Hi nam sijn sward, dat was goet,
    2092 Ende gaf Waleweine daer enen slach
    Opt hovet*, dat hi al bugende lach
    Op sijn gereide
    *.* Ende oec ter stat
    Maecti hem een groet gat
    2096 Inden helm metten sweerde.
    Walewein, die dit sere deerde,
    Hi rechte hem *weder ende ran
    Opten hertoge ende sprac hem an:
    2100 "Bi Gode, ic gelde u desen slach
    Eer* heden volindet* dese dach,
    So dat uwe beromelike onwetenhede*
    Daer mede selen inden ter stede."
    2104 Doe nam hi met beiden handen tsward,
    Ende sloech den hertoge metter vard
    Dore den* helm ende die cofie* mede,
    Dat hi viel ter eerden ter stede
    2108 In onmacht *van sine orsse daer.
    Walewein beette te voet daer naer
    Ende trac hem af den helm ter stat
    Ende wilde hem thoeft afslaen* na dat.
    2112* ¶ Doe quam die coninc daer toe gegaen
    Ende seide: "Edel here, laet staen*,
    Laetene leven, des biddic u!
    Wi* selen u vor hem *geven nu
    2116 Selver, lant ende gout
    Ende gode borge* in u gewout*."
    Walewein seide: "Van desen doene*
    Alse *van uwer gichten scone*
    2120 Dies en hebbic te done niet*;
    Ic hebbe alles gnoech. *Mar siet,
    Wildi nu behouden sijn lijf,*
    So moetti *varen sonder blijf
    2124 Tote Kardole al oppenbare
    Ende min gevangene bliven dare
    Met al sire macht,* ende gi mede
    Met uwer macht, ende daer ter stede,
    2128 Her coninc, te blivene XIV dage
    Na Sente Jans messe, sonder sage**,
    Tote dat ic te u come.* Nu besiet*,
    Anders* en mach hi leven niet."
    2132 Die hertoge doe antwerde gaf:
    "Eer litic mi thoeft slaen af
    Eric desen lachter anega."
    Doe hief Walewein tsward daer na
    2136 Ende seide*: "Du* blives doet ter stat."
    Die hertoge doe Waleweine bat:
    "Sech mi doch den name dijn*,
    Oftic sal dijn gevangen sijn*,
    2140 Dat ic mach secgen, sonder waen,
    Wie mi dus tonder heeft gedaen."
    Doe antwerde her Walewein* altehant:
    "Here, ic ben Walewein genant."
    2144 Doe was die hertoge harde blide
    Ende sprac daer ten selven tide:
    "Her Walewein, datmen mi verwonnen siet,
    Sint *dat mi es van u* gesciet,
    2148 Dies en scamic mi niet, Godweet.
    Siet* hier nu mine trouwe gereet,
    Dat ic te Kardole varen sal
    Met al mire macht, groet ende smal.
    2152 Ende die coninc oec, min here,
    Salre varen dor uwe ere."
    * ¶ Dus sekerent *sijt beide daer naer.
    Daer ward bliscap groet oppenbaer*
    2156 Om dat dese dinge* dus waren comen*.
    Men *heeft den hertoge op genomen*
    Ende mijn her Walewein oec mede
    Ende voretse met vrouden in di stede.
    2160 Men pijnde sere om sinen lof*;
    Daer was gehouden groet hof,
    Beide* van ridders ende van knapen.
    Naden etene gincmen slapen
    2164 Tote des anders margens vroe.
    Ende mijn her Walewein stont op doe
    Ende nam orlof scone ende wale
    Ane alle die waren in die zale*
    2168 Ende keerde metten grave neder
    In sine irste herberge weder
    Ende reste hem daer* na enen dach,
    Daer men sijns harde wel plach.
    2172 Doe nam orlof saen die here
    Ende dancte saen den jonchere
    Der eren, die hi hem hadde gedaen*.
    Hi bat den grave daer na saen
    2176 Ende sinen sone den jongelinc,
    Dat hi vare metten coninc
    Alse hi te Kardole ward soude varen.
    Si geloefdent hem al sonder sparen.
    2180 Dus es Walewein henen gereden*.
    Nu latic bliven hier ter steden
    Vanden heren al mine word
    Ende spreke van Waleweine vord.
    VIII HOE WALEWEIN VACHT JEGEN GORLEMANNE DRIE DAGE.*
    2184 N*u seget hier die aventure*:
    Die jongelinc ter selver ure
    Met Waleweine reet ene mile.
    Doe bat hem Walewein tier wile*
    2188 Dat hi weder thusward kere.
    Hi seide: "Scone jongelinc, embermere
    Waer dat gijs hebt te doene,**
    So willic dat gi te mi sijt coene*:
    2192 Ware dat gi ontbodet mi,
    Ic souder comen, waer dat si."
    Mettien custine an sinen mont
    Ende seide: "Vrient, nu vard gesont."
    2196 Dus keerde Walewein vanden kinde
    Ende en wech* sonder gesinde*
    Drie dage al dorenture*
    Sonder te vindene aventure.
    2200 Des virdes dages quam hi gereden
    I*n een wout, daer hi beneden
    Enen* starken casteel sach.
    Daer ward reet hi al dat hi mach.
    2204 Doe quam hem een knape daer naer
    Te gemote, die hem vrachde daer
    Ware hi henen trecken wilde.
    Doe antwerde hem Walewein, die milde:
    2208 "In genen casteel varic hier bi
    Herbergen.*" "Ay here, neen, vart met mi,
    Ic sal u gode herberge doen*.
    W*isti wat men daer heeft geploen,*
    2212 Gi sout die borch *scuwen mede.
    Die here hevet daer enen sede
    Daer hi hem sere mede onteert*:
    Wat riddere* die ter borch keert
    2216 Ende herbergen wilt daer binnen,
    * Hi moetse met stride daer winnen.
    Es oec dat* hi den wijch bestaet*
    Enten stride alsoe vergaet*
    2220 Ende min here sijns machtech werde*,
    Hi slaet hem thoeft af metten swerde;
    Dus heeft hi menegen gedaen."
    "Hoe heet hi? sech mi, knape, saen."
    2224 "Here, hi hetet Guerleman**."
    Walewein seide: "Ic vare daer dan*,
    Hoe overmodech dat hi oec si."
    Doe voer Walewein der porten bi*
    2228 Ende wilde daer in gevaren sijn.
    Die portenare* sprac: "Beit een* lettelkin*,
    Gine moget niet in, dat secgic u.
    Gi moet eer vechten, wetet nu,
    2232 Jegen minen here, di scire* sal comen."
    Mettien heeft hine daer vernomen
    Ende brachte een spere in di hant.
    Ter porten quam hi ute gerant*
    2236 Ende seide: "Riddere, wats u gere*?
    Dor wat *sidi comen, here?
    Wildi nu herbergen met mi,
    So kiset wat u liver si,
    2240 Dat gi daer omme jegen mi stridet
    Oft dat gi weder henen ridet."
    Walewein seide: "Ic wille eer striden,
    In wille dus niet henen riden."
    2244 * ¶ Doe kerden si omme beide daer
    Ende vergaderden saen daer naer
    Ende quamen* so te gadere gerant,
    Dattie speren braken toter hant.
    2248 Elc vinc tsinen sweerde saen*
    Ende gingen vrochtelijc* slage slaen
    Ende vochten toter nacht mettien,
    Dat si niet en conden gesien*.
    2252 Doe sprac daer her Goerlemant:
    "Gi hebt gewonnen metter hant
    Mine herberge met groten eren.
    Wi moten vanden velde keren;
    2256 Ic sal u ontfaen harde wale."
    Doe vorense* te gadere in di zale,
    Daer si waren wel ontfaen.
    Goerleman beval daer saen
    2260 Sire suster, ere joncfrouwen,
    Dat si Waleweins plage met trouwen,
    So dat hijs haer danke ende lone.
    Die joncfrouwe was utermatene scone,
    2264 Hovesch ende cuesch* utermaten:
    Si sout node hebben gelaten*
    Om dat hare haer broder hiet*.
    Si nam Walewein, ende liets niet,
    2268 Metter hant ende gingen dwaen*.
    Ter taflen sitten sijn si gegaen,
    Beide vrouwen ende heren.
    Daer was gedient met groter eren.
    2272 Ende naden etene ginc men slapen,
    Beide heren ende oec knapen.
    Ende vanden hues die scone joncfrouwe
    Hadde Walewein gebet* met trouwen.
    2276 Si diende hem ende liets niet*,
    Gelijc dat haer hare broder hiet.
    Des anders margens harde saen
    Quam si tote Waleweine gegaen*
    2280 Ende seide: "Staet* op, edel* man,
    Ende doet vaste* uwe wapene an*,
    Gi moet ter plaetsen* weder riden
    Ende jegen minen broder striden."
    2284 Her Walewein es opgestaen*
    Ende heeft hem gewapent saen,
    Ende die joncfrouwe halp hem daer.
    Hi namse in sinen arm daer naer
    2288 Ende cussese daer an haren mont*
    Ende nam orlof ende voer ter stont
    Ter plaetse daer hi vant gereet
    Sinen werd, die sijns ontbeet*.
    2292 Doe nam elc sijn spere in hant
    Ende quamen te gadere daer gerant,
    Dattie speren beide braken.
    Haer sward si doe daer na traken
    2296 Ende vochten daer met alse ridders cone*
    Vandes margens al toter none.
    * ¶ Doe sprac te Waleweine her Gorreman**:
    "Her riddere," seit hi, "edel man,
    2300 Onse peerde sijn vermoit sere
    Ende oec si wi *verhit, here.
    Wildi, wi mochten ons resten gaen
    Onder gene linde ende vercolen* saen."
    2304 Walewein seide: "Ic ga daer mede."
    Nu stont besiden der linden tere stede*
    Een borne*, die harde bedect *was.
    Ende dire af dranc, sijt seker das,
    2308 Hi genas van alre moethede
    Die hi hadde in al sine lede.
    Ende die wile dat Walewein al daer
    Hem reste, onstal hi hem *daer naer
    2312 Ende es ten genen borne gegaen
    Ende dranc ende kerde weder saen
    Vaste tote Waleweine ward.
    Ende seide: "Maect u op* ter vard
    2316 Ende laet ons becorten *desen strijt."
    Hi was wel blide nu ter tijt
    Om dat hi genesen was, sonder waen.
    Hi waende Walewein wel verslaen
    2320 Ende oec des camps seker *sijn,
    Mar hine kinde niet in scijn*
    Walewein, den stouten degen*,
    D*ie hem coenlijc ginc jegen
    2324 Ende gout* hem daer algader ter stede
    Al dat hem die ander dede.
    En sach nie man so groten strijt.
    Dus vochten si, des seker sijt,
    2328 Tote in die nacht vorward an.
    Doe sprac te Waleweine her Gorreman:
    "Hets tijt dat* wi van hier nu keren;
    Gi hebt op mi gewonnen met eren
    2332 Dat ic u herberge, riddere vri,
    Want uwes gelijcs niet en si*.
    En was nie man so ute genomen**,
    Ware hi jegen mi te stride comen,
    2336 Die mi hadde mogen wederstaen*
    Alse lange als gi hebt gedaen."
    Op haer ors si daer na saten,
    Ende volhden doe der rechter straten**
    2340 Die ter borch ward doe ginc,
    Daer mense harde wel ontfinc.
    Ende Gorleman echt* beval
    Sire suster, dat si boven al
    2344 Sijns gastes ware name*.
    Dit was hare wel bequame*.
    Men ginc eten ende daer na
    Gincmen slapen, alsict versta.
    2348 Ende Gorleman beval Waleweine*
    Dat hi smargens quame ten pleine
    Te besiene wie sal verwerven
    Den zege of vorden anderen sterven.
    2352 Walewein haeste hem ten slapen gane
    Ende die scone wel gedane*,
    Gorlemans suster, hebbic verstaen,
    Es met heren Waleweine gegaen,
    2356 Dien si sere minnen began.
    Hi dochte hare een over scone man*
    Ende so hovesch ende godertire.
    Si begonste hem te vragen scire
    2360 Hoe die strijt ware vergaen.
    Ende hi vertelde hare harde saen
    Hoe si vochten al toter none
    Ende dat doe haer broder die sone*
    2364 Maecte, "dat wi ons resten souden
    Onder ene linde ende vercouden*.
    Doe gingewi* vechten saen daer naer,
    Doe dochti mi alse vers*, vor *waer,
    2368 Alsi heden margen was."
    "Ay here," sprac si na das,
    "En es man in ertrike binnen*,
    Die minen broder mach verwinnen.
    2372 Mar woudi mi geloven nu
    Bi uwer trouwen, ic soude u
    Wisen hoe gine verwinnen* sout,
    Dat gine te live laten wout,*
    2376 Alsi van u verwonnen ware."
    "Jaic" sprac Walewein daer nare,
    "Al ne ware des niet, badies mi,
    Siet hier min trouwe, joncfrouwe vri
    *."
    2380* ¶ Doe sprac si: "Here, nu wacht u dan
    Dat hi der linden nine come an**,
    Ende hi niet en drinke daer naer
    Van enen borne di staet al daer,
    2384 Die* hem doet scire genesen.
    Hi sal saen verwonnen wesen."
    Walewein dancte hare sere na das
    Ende sander dages alst dach was*
    2388 Reet Walewein* ten pleine ward thant,
    Daer hi Gorleman houdende *vant.
    Ende alse saen alsi daer quam
    Elc daer sijn spere doe nam
    2392 Ende quamen te gadere met selker crachte
    Datte sticken braken di scachte.
    Doe vingen si ten sweerden daer naer
    Ende slogen grote slage daer
    2396 Dor helme, dor halsberch, dor scilde.
    Mijn her Walewein, die riddere milde,
    Wilde sinen werd daer gelden*
    Sine herberge, dat* hem selden
    2400 Daer te voren was gesciet.
    Sine wilden daer versceden *niet;
    Si gingen houwen slach in slach
    Rechte tote opten middach.
    2404 Doe begonste Gorleman tragen**.
    Doe began hi Waleweine vragen*
    Oft si hen vercolen wilden gaen,
    Alsi des ander dages hadden gedaen
    2408 Onder die linde.* Walewein seide:
    "Hier nes reste no langer beide*,
    Wi moten corten* desen strijt
    Tot dat ic oft gi verwonnen sijt."
    2412 Dus ginc hi op hem houwen daer
    Ende drevene hare ende gens *daer naer*
    So lange, dat hine sloech ter neder.
    Ende eer hi op conde comen weder
    2416 Gaf hem Walewein noch enen slach
    Ende trac hem den helm af
    Ende toech sijn sward ende seide saen:
    "Nu es u leven hier gedaen!"
    2420 Doe bat Gorleman saen genade.
    Her Walewein seide: "Het es te spade,
    Dat gi genaden soeket nu;
    En diet niet*, dat secgic u."
    2424 "Ay edel here, hebt mins genade!
    Ic wille u dinen vroech ende spade."
    Walewein sprac: "En mach niet wesen,
    Gine wilt mi geloven* van desen*
    2428 Dat gi te Kardole sult varen
    Ter coninginnen al sonder sparen
    Ende sult sijn gevangen van hare
    Tote dat ic come tot dare,
    2432 Ende daer te blivene met al uwer cracht
    Na Sente Jans dach XIV* nacht.
    Ende oec moetti *lecgen af mede
    Dese overdaet* ende dien onsede*
    2436 Dien gi lange hebt gehouden,
    Die moet oec quite sijn gescouden*."
    Gorleman seide: "Dat ware te groet!
    Ic hadde liver sloechdi mi doet,
    2440 Dan ic mi geven soude gevaen,
    Gine* laet mi tirsten* verstaen
    Hoe dat u name nu si."
    "Vrient, Walewein so heetmen mi.
    2444 Ende Artur, die coninc mare*,
    Es min oem al oppenbare."
    Gorleman sprac: "Des benic blide,
    Dat ic vor u in desen stride
    2448 Behouden hebbe noch min leven.
    Ic wille u gerne min trouwe geven,
    Dat ic te Kardoel gerne sal keren.
    God heeft mi geonnen* der eren
    2452 Dat ic u hebbe hier gesien*.
    So wat mi mach van u gescien,
    Daer omme en gevic niet een stroe**."
    Nu was Gorleman harde vroe
    2456 Ende vorde Walewein te sire zale,
    Daer si te gemake waren wale*
    Van etene ende van drinkene mede.
    Naden etene gincmen* gerede
    2460 Te bedde ward, dat verstaet,
    Tot smargens dattie dach opgaet*.
    Doe nam Walewein orlof saen
    Ende es also en wech* gegaen.
    2464 Nu* latic hier van Gorleman bliven
    Ende sal van Waleweine vord scriven.
    IX HOE WALEWEIN TWEE GYGANTE* VERWAN.*
    N*u seget vord daventure
    Dat Walewein reet tier ure
    2468 In een harde* woeste lant
    Dat hem was harde onbecant.
    Daer waren di lande verwoest al,
    Die huse te broken groet ende smal,
    2472 Die velde al ongewonnen* lagen.
    Walewein en wiste wien vragen,
    Want* hi vant no man no wijf,
    No creature die hadde lijf*.
    2476 Alse Walewein dit al was leden,*
    Quam hi in een bosch gereden
    Al daer ene borch* in lach,
    Die scoenste die hi nie *gesach.
    2480 Die hadden daer gesticht II resen,
    Die meeste* daer wi af hebben gelesen*.
    Si waren cone ende stout*
    Ende hadden verwoest met gewout
    2484 Alt lant ende dat conincrike.
    Si hadden verslegen gemeinlike*
    Al die liede vanden lande
    Entie stede verbernt met brande.
    2488 Ende die edele vrowen ende joncfrouwen*,
    Die scone waren int* anscouwen,
    Die vingen si ende hieldense daer
    Ende dadense werken*, wet vor waer,
    2492 Pellen* ende met siden *mede
    Ende alre tiren scoenhede*.
    Mar si hadden grote noet,
    Want sine aten mar borne ende broet*.
    2496 Doe Walewein dese borch sach,
    Reet hi daer ward al dat hi mach.
    Ende alsi bider borch quam,
    Enen rese hi daer vernam,
    2500 Den meesten die hi nie sach an.
    "Es dit di duvel oft een man*?"
    Sprac Walewein. "God mote geven
    Dattu dijn* ongehire leven*
    2504 Met minen sweerde moets verlisen
    Ende vor min hant di doet kisen."
    H*er Walewein doe lettel lette:*
    Hine horte vorward* Gringalette
    2508 Ende den rese *daer na stac
    Inden buec*, *dat* spere brac
    Recht te* middewege ontwee.
    Die *viel neder min no mee
    2512 Optie eerde ter neder doet,
    Rechte alse een donder groet.
    Dien val hordemen do so verre,
    Dat sijn broder sonder merre
    2516 Udeward daer omme* gelopen quam
    Met ere tange**.* Als* hi vernam
    Dat sijn broder daer lach* doet
    Was sijn rouwe harde groet.
    2520 Hi sprac: "Dit seldi becopen!"
    Ende quam metter tangen gelopen
    Na Waleweine ende sloech so harde
    Dat hem Gringalet vervarde*.
    2524 Ende Walewein horte vord *na dat
    Ende quam den rese narre *ter stat,
    Om dat hine wilde slaen.
    Doe liet hi vallen di tange saen
    2528 Ende nam Walewein ende sijn part
    Op sinen hals met snelre vart
    Ende seide: "Nu moetstu bliven doet,
    Al warstu vifwerf alse groet!
    2532 Mijn broder ward gewroken nu."
    "Ay Vader, Here, ic bidde U*,"
    Sprac Walewein, "bescermt mi nu mere*
    Dor U heilege cruce, Here,
    2536 Gelijc Gi Davite daet vor desen
    Jegen Godoliase* den groten resen."
    Entie rese ginc vaste an*
    Metten orsse ende metten man,
    2540 Vaste te sire borch ward.
    Ende Walewein nam cort sijn sward*
    Metter rechter hant, harde stide*,
    Ende stakene in die rechte side*
    2544 Ene dipe wonde ende groet,
    Daer dat bloet ut ran al roet.
    Doe liet hi hem ontvallen daer
    Man ende ors, wet vor waer,
    2548 Want di wonde* deden selken* pant*,
    Dat hi ter neder viel te hant.
    Walewein tart* hem bat nare
    Ende nam den rese biden hare
    2552 Optie* eerde al daer hi lach
    Ende gaf hem enen groten slach.
    Doe boet di rese di hant al daer**
    Ende wilde hem opgeven* daer naer.
    2556 Ende sine borch ende oec sijn lant
    Wildi hem mede geven te hant*.
    "Ende daer af* werden oec u man,
    Op dat gi sulc ridder sijt dan
    2560 Dat ict met ere nu mach* doen.
    Nu biddic u, edel baroen,
    Dat gi mi uwen name segt nu."
    Walewein seide: "Dat berichtic u
    2564 Harde gerne, wildijt weten.
    Her Walewein benic oec* geheten,
    Des conincs Arturs suster sone*."
    "Ay* God*." sprac doe die gone,
    2568 Des willic te rechte embermere
    Gode danken, Onsen Here,
    Dat mi verwonnen heeft een man,
    Di beste di noit* lijf gewan."
    2572 Doe boet hi di hande na di dinc*
    Ende her Walewein di manscap* ontfinc.
    Doe dede hem die rese cont:
    "Here, ic ben so sere gewont
    2576 Dat ics niet en mach ontgaen*.
    Mar* woudi om minen wille gaen
    Ende te mire borch nu riden
    Ende halet nu ten selven tiden
    2580 Ene salve*, die ic u sal wisen,
    Diemen niet en mach volprisen,
    Die daer staet in een kemerkijn**
    In een gulden legelkijn*.
    2584 Doet minen drossate cont
    Dat ic aldus ben gewont
    Ende segt dat icse ontbide met u*.
    Ens** geen man die levet nu,
    2588 Die so sere gequetst ware,
    Mar mochti hebben alse groet van hare*
    Alse ene* plume* wegen soude,
    Hine soude genesen alse houde
    2592 Alse hise dade ane die wonde.
    Ende min broder ter selver stonde
    -Canic den adem an hem vinden**-
    Ic dar mi des wel onderwinden**,
    2596 Dat ickene genesen sal ter stat.
    Live here, haest u dore dat!"
    * ¶ Dus es Walewein henen gereden
    Met harde groter haestecheden.
    2600 Ende alsi quam ter porte dore**,
    Nu hord wat hire vant vore:
    Twee leuwe lagen in dene side
    Ende II libarde** banderside.
    2604 Daer vore en mochte niet genesen*.
    Ende dattie porte soude wesen,
    Dat was een gat *groet ende wide
    Ende was beset in elke side
    2608 Met scarpen sweerden, di sere sneden*,
    Die en geen dinc vermeden.
    Daer dreef een water vresselijc onder,
    Daer af te secgene ware een wonder.
    2612 Her Walewein es ter slusen gegaen
    Ende stac die planke *in daer saen
    Ende dede dat water staen al stille
    Ende ginc doe in na sinen wille*.
    2616 Ende alsi in die zale quam,
    Vant hi daer doe ende vernam
    Menege scone edele joncfrouwe,
    Die dreven harde* groten rouwe,
    2620 Die daer waren alle gevaen,
    Alsic u hier vore dede verstaen.*
    Ende Walewein vrachde hen wat hen ware*.
    Ende si seident hem al oppenbare,
    2624 Hoe si gevangen waren alle*,
    Ende winnen* moesten met ongevallen**
    Dat* si drinken souden ende eten.
    Doe seide Walewein: "Ic doet u weten,
    2628 Ic* sal u verloessen ut desen bande**
    Eer ic meer scede uten lande*."
    Dies waren si allegader blide
    Ende baden vor hem** ten selven tide.
    2632 Doe maecte Walewein den drossate* cont,
    Dat sijn here ware gewont
    Ende hi di salve ontbode al dare,
    Die int gulden legel ware.
    2636 Hi gaf Waleweine di salve dire
    Ende Walewein keerde weder scire
    Ende salvede den rese sine wonde,
    Die genas ter selver stonde,
    2640 Gelijc hi noit gewont ne ware.
    Doe ginc hi tsinen broder daer nare,
    Die den adem hadde nochtoe
    Ende bestrekem sine wonde alsoe,
    2644 Ende hi stont op daer al gesont.
    Doe seide hem sijn broder ter stont,
    Hoe hi Waleweins man nu ware
    Ende hijt *moeste werden oec al dare,
    2648 "Want hi heeft ons beiden verwonnen.
    En es oec *man onder der sonnen
    Dies nu bat werdech es.
    *"
    "Broder," seit hi, "des sijt gewes,
    2652 Ic werde sijn man al sonder rouwe."
    Doe ontfinc Walewein sine trouwe,
    Dat si doen souden gereet
    Al dat hi wilde, eest lief, eest leet.
    2656* ¶ Dus sijn di resen daer genesen
    Ende vorden Walewein saen mettesen
    Te harre borch, daer men wale
    Sijns daer *plach te desen male*.
    2660 Her Walewein bat doe met trouwen
    Datmen die vrowen entie joncfrouwen
    Wel dade cleden ende vortcomen*,
    Die si in gevanckenesse hebben genomen:
    2664 "Ende laetse eten nu ten tiden
    Met ons tavont ende hen verbliden."
    Dit was daer harde scire gedaen.
    Si waren vercleet* doe harde saen
    2668 Ende vor Waleweine daer vord bracht.
    Daer was menege scone ende wel geacht*.
    CCC** warre oec bi getale*,
    Conincs kindere ende graven wale.
    2672 Men leide di taflen* ende ginc eten.
    Walewein es onder hen geseten
    Ende diende* den joncfrouwen int gevoech*;
    Daer was ten etene alles gnoech.
    2676 Ende naden etene gingen slapen
    Heren, vrouwen ende knapen.
    Walewein daer soete ende sachte lach
    Ende sliep dat hoge was opten dach*.
    2680 Ende doe hi op was gestaen
    Gafmen water ende ginc saen
    Daer ontbiten wel gerede.
    Doen daer geten was ter stede
    2684 Bat Walewein den resen daer:
    "Gi heren," seit hi, "wet vor waer,
    * Gi moet mi ene bede doen,
    Ende dat es dat gi te Karlioen*
    2688 Varen sult met al uwer macht,
    Ende daer beiden mins XIV nacht
    Na Sente Jans dach met trouwen.
    Ende vort met u dese joncfrouwen
    2692 Ende dese vrouwen, des biddic u."
    Si seiden: "Here, al dat gi begeert nu
    Dat selewi *doen harde gerne.
    Ende dies en staet ons niet tonberne**;
    2696 Wi selen daer dan ember* comen."
    Dus heeft Walewein orlof genomen
    Ende voer henen in anderen landen.
    Nu salic swigen vanden gyganden*
    2700 Ende van Waleweine vord lesen,
    Wat hem gescien sal na desen.
    X HOE WALEWEIN DEN TORNOY* VERWAN ENDE DEN CONINC VINC VAN ARRAGOEN.*
    O*ns doet die aventure nu cont
    Dat Walewein reet tier stont
    2704 In dat lant van Arragoen*.
    X dage reet hi in dat doen*,
    Dat hi vant gene aventure.
    Daer na quam hi tere ure
    2708 Neven* een bosch, daer hi soude liden*.
    Daer sach hi knapen met harnasce* riden,
    Dien hi daer doen vragen begonde
    Waer si henen trocken ter stonde.
    2712 Doen seide daer een knape saen:
    "Here, ic segt u, sonder waen,
    Het es een tornoy genomen*
    Daer twee coninge selen comen:
    2716 Van Arragoen die coninc rike*
    Met menegen riddere degelike*
    Ende die coninc van Portegale
    Comt jegen hem, wet dat wale,
    2720 Mar hine es so machtech niet.
    Dese tornoy es genomen, nu siet,
    Dore stoutheit *ende dor overmoet,
    So* wie den anderen onderdoet**,
    2724 Die sal daer na riden* in sijn lant
    Ende stichten daer in roef ende brant.
    Mar wi wanen weten van dien
    Dattie coninc van Portegale sal vlien,
    2728 Want sine menege* di es clene
    Jegen *ons heren macht gemene."
    Walewein sciet van hen al dare
    Ende pensde hi soude oppenbaere*
    2732 Hulpen den coninc van Portegale.
    Constijt daer gedoen* so wale
    Dat hine hulpen mochte boven*,
    Men soudene dan te meer loven*.
    2736 Twee dage Walewein doe reet
    Ende sochte ende vrachde wel gereet
    Naden coninc van Portegale.
    Doe sach hi comen in enen dale
    2740 Enen gersoen* die van danen* was.
    Ende Walewein vragede hem na das
    Naden coninc ter selver stont.
    Die knape seide: "Ic doet u cont,
    2744 Die coninc leget* daer in dat wout
    Ende* hevet sorge menechfout
    Omden coninc van Arragoen,
    Dine wilt nu tonder doen**
    2748 Ende dorriden** al sijn lant,
    Ende daer in stichten roef ende brant*."
    * Doe Walewein wiste die waerheden,**
    Es* hi te hans* daer ward gereden.
    2752 Ende die coninc was te dien male
    In ene sine stat *gelogirt *wale,
    So dat Walewein op die stonde*
    Gene herberge vinden ne conde;
    2756 Lange reet hi harentaren.
    Daer na quam hi doe gevaren
    Vore ene herberge harde clene*,
    Daer II ridders in waren allene
    2760 Van aventuren*, hoe soet gaet.
    Daer verteldi sinen* staet*
    Ende hoe hi quame om di dinc
    Inden tornoy te hulpen den coninc.
    2764 Dus* was hi daer wel ontfaen:
    Men dedene daer ontwapen saen
    Ende die riddere* dede hem daer naer
    Van goden clederen bringen een paer*.
    2768 Doe sceen hi een scone man.
    Die riddere Walewein merken* began
    Ende so hine meer besach,
    So daer meer scoenheit an lach
    *.
    2772 Doe ginc hi tsinen geselle mettien
    Ende seide: "Na dat ic can gesien
    Sone sagic nie scoenre figure*
    Danic hebbe geherberget ter ure.
    2776 Ic weet wel dat hi margen sal
    Ten tornoye den prijs hebben al*;
    Laet ons sijn geselle wesen*."
    Dat eten was gereet mettesen
    2780 Ende men ginc daer eten saen.
    Ende doen dat eten was gedaen,
    Ginc men slapen harde scire
    Op een bedde dat was dire.
    2784 Des ander dages also wale*
    So es die coninc van Portegale
    Te velde getrocken met sinen gesellen.
    Ende her Walewein, daer wi af tellen,
    2788 Ende die twee ridders oec gerede
    Sijn te velde getrocken mede.
    Die coninc hadde daer oppenbare
    III M **ridderen in ene scare*,
    2792 Die tors waren gewapent wale.
    Ende XXc **oec bi getale
    Haddi daer serjante* wel,
    Di dapper waren ende snel.
    2796 Ende die coninc van Arragoen
    Brachte Vm** ridders in sijn doen*
    Ende IV M** knapen mede.
    Dus es hi comen oec ter stede
    2800 Daer die tornoy soude wesen.
    Daer hilden si stille lange na desen.
    * ¶ Te sinen gesellen sprac Walewein:
    "Ic houde te lange* op dit plein!
    2804 Ic wille sien oftic ieman vinde*
    Van Arragoen des conincs gesinde*,
    Oft daer ieman jostiren** wilt."
    Hi nam sijn spere ende sinen scilt*
    2808 Ende es also ter plaetsen* comen*.
    Daer heeft hi van Arragoen vernomen
    Den marscalc van alden here*,
    * Die oec genomen hadde een spere
    2812 Om ene joeste te doene daer.
    Dus sijn si beide vergadert daer naer,
    Dattie marscalc sal becopen*.
    Si liten beide te gadere lopen*
    2816 Ende staken beide met groten gere*.
    Die marscalc stac ontwe sijn spere,
    Ende Walewein die stakene weder
    Ende warpen vanden orsse neder,
    2820 Dat hem dochte sijn inde* wesen.
    Her Walewein nam dat ors mettesen
    Ende gavet sinen geselle* daer
    Ende keerde omme weder daer naer.
    2824 Ende die marscalc es opgestaen*
    Ende es ten coninc, sinen here, gegaen
    Ende telde hoe sijn ors es verloren.
    Dies hadde die meesterscinke*** toren
    2828 Dat hem di lachter es gesciet*.
    Hine wilde langer beiden niet.
    Met nide reet hi op Waleweine,
    Die daer doe hilt inden pleine.
    2832 Ende her Walewein reet op hem weder
    Ende stakene doe so sere ter neder,
    Dat hi ne horde noch ne sach,
    Achter den orsse daer hi lach.
    2836 Dat ors gaf hi sinen gesellen
    Ende bleef houdende inder dellen*.
    * ¶ In dander side quam niemare
    Dattie meester scinke ware
    2840 Afgesteken* ende sijn ors verloren.
    Dies hadde di drossate groten toren
    Ende seide, hi soutse* beide wreken.
    Hi heeft op Waleweine gesteken
    2844 Ende her Walewein op hem weder,
    Dattie orsse bogen neder
    Ende die speren te sticken braken.
    Beide si haer sward doe traken.
    2848 Doe quam daer toe menech here*.
    Si VC*** ofte mere
    Begonden dien tornoy al daer.
    Waleweins gesellen volhden hem naer
    2852 Ende holpen hem ende stoden in staden,*
    Daer* hi was te sere verladen*.
    Hi quam den drossate nu oec jegen
    Ende heften vanden peerde geslegen.
    2856 Sinen gesellen dat ors beval
    Ende keerde weder in dat dal
    Ende reet in di meeste porsse*.
    Hi dede menegen vanden orsse
    2860 Tumelen op dien dach al daer*;
    Hi dede den menegen daer versagen*.
    Doe began daer manlijc* vragen
    Ofte ieman wiste wie hi ware,
    2864 Die den prijs hadde al dare.
    Ende na hem die twee gesellen,
    Daer machmen doget groet af tellen*.
    Si verwonnen onder hen drien*
    2868 Alden tornoi.* Ende mettien
    Es die tornoy gesceden* daer
    Ende* men cryerde* saen daer naer
    Datmen sanderdages soude comen
    2872 Ende den tornoy weder begomen*.
    Dus scieden si alle vanden velde
    In hare herberge met gewelde*.
    Ende min her Walewein keerde na dat
    2876 Met sinen gesellen oec ter stat
    In hare herberge haestelike,
    Daer si ontfaen waren eerlike*.
    Walewein seide te sinen gesellen:
    2880 "Ic soude ons *ene dinc tellen,
    Die ons wesen soude goet,
    Ware dat sake dat gise doet."
    Si seiden: "Here, dat gi begaert
    2884 Sele wi doen al ongespart*."
    "So doet den raet* dat gi gewinnet*
    L* ridders, die gi nu kinnet
    Over die beste min no mere
    2888 E*nde die en hebben genen here*,
    Ende segt ic sal haer here wesen."
    Dus gingense in di stat na desen
    Ende brachten L ridders tien stonden,
    2892 Die beste die si vinden conden,
    Die her Walewein wel ontfinc.
    Si worden gesellen* na die dinc
    Ende seiden dat si tornyren wouden
    2896 Ende sinen scilde volgen *souden.
    Doe gingen si eten daer ende drinken.
    Walewein dede daer blidelike* scinken
    Sinen gesellen den goeden wijn.
    2900 "Die orsse die hier gewonnen sijn
    Gevic ons* allen te voren nu."
    Doe was daer vroude, dat secgic u.
    * ¶ Des ander dages vroech daer naer
    2904 Cryerdemen* echt ten wapenen daer.
    Die coninge quamen beide te velde
    Met groter macht, met groter gewelde,
    Ende die tornoy ter selver stonde
    2908 In beiden siden al daer begonde.
    CC** ridders van Arragoen
    Waren opgeseten** na haer doen*
    Ende wilden den tornoy dorbreken**
    2912 Ende met speren al *dorsteken*.
    Des ward her Walewein geware
    Ende seit sine gesellen daer nare:
    "Nu siet wat u donct goet gedaen;
    2916 Ic moet gene scare wederstaen*
    Oft wi* vallen in scande daer bi."
    "Wi volgen u alle," seiden si*.
    Doe sloech hi in met groten gere
    2920 Ende opten marscalc vanden here,
    Dien reet hi echt vanden orsse
    Vor alle die gene in die porsse.
    Doe trac hi tsward ende ginc slaen.
    2924 Ende sine gesellen volhden hem saen
    Ende hebbenre C* daer opt velt
    Vanden orssen daer gevelt.
    Waleweins gesellen gingen leiden
    2928 Die orsse ende uten anderen sceiden*.
    Ende daer binnen* was so verre
    Walewein gereden, dat sijs erre
    Waren
    *.* Want si dochten
    2932 Dat si hem ontdolen* mochten*.
    * Doe horden si ropen inden dale:
    "Portegale, ja Portegale!*"
    Doe quamen sine gesellen daer,
    2936 Daer wonder ward gewracht vor waer*.
    Daer bleven die van Portegale
    Bi Waleweine staende wale
    *.
    Walewein ende sine gesellen bede,
    2940 Daer ic hier te voren af sede,**
    Hadden den prijs op dien dach.
    Daer was geslegen menech slach
    Eer die andere *quamen onder*.
    2944 Her Walewein* wrachte daer wonder;
    Hi gincse hier ende ginder driven.
    Doe seide daer menech: "Nu sal bliven*
    Die overmoet van Arragone**,
    2948 Die te voren waren so cone.
    Dese riddere heefse gemaet* wale."
    Dit seiden die van Portegale.
    * ¶ Die coninc van Portegale wel siet
    2952 Wat Walewein inder plaetsen* gesciet,
    Ende oec mede al sinen gesellen,
    Hoe sise gingen ter neder vellen.
    Die coninc vrachde doe oppenbare
    2956 Ofte ieman wiste wie hi ware,
    Die den prijs daer hadde allene.
    "Hi es di beste van allen gemene.*
    Ay, here God van hemelrike,
    2960 Hoe scone ende ho onversaechdelike*
    Dat hi sijn pongijs heden nam*!
    Doe hi met cleinen volke quam
    Jegen CCC** Arragone,
    2964 Doe sagic wel an sinen done*
    Dat nieman levet sine gelike.
    Ic wille sinden *haestelike
    Ende doen bidden dat hi te mi come;
    2968 Wi selens ember hebben vrome**."
    Nieman was daer dine kinde.
    Die coninc sinen marscalc sinde
    Daer Walewein hilt met sinen gesellen.
    2972 Die marscalc begonste hem tellen
    Di boetscap van sinen here:
    "U bid di coninc", seithi, "herde* sere,
    Min here, harde vrindelike nu,
    2976 Dat gi ende alle di sijt met u*
    Te sire tenten willet comen.
    Hi wilt u* eren ende vromen*
    In allen dingen daer hi mach.
    2980 Want wi nie op genen dach
    Beteren ne sagen dan gi sijt,
    Noch nie gewapent quam in strijt".
    "Ay, riddere, so ware mi wel gesciet*,
    2984 Dat wedersecgic*, want ens niet*;
    Ic ben een man van cranker daet.**"
    "Gi heren", seit hi, "wats u raet?
    Willewi toten coninc riden?"
    2988 "Jawi", seiden si tien tiden.
    Doe reet min her Walewein te hant
    Daer hi den coninc houdende vant.
    Ende doe hi Walewein ward geware,
    2992 Quam hi hem jegen oppenbare
    Ende heften omden hals genomen**.
    "G*ode ende mi sijt willecomen,
    Blome van allen ridders ende here**!
    2996 Nu so biddic u harde sere,
    Dat gi bliven wilt met mi
    Ende sekerheide oec doen* daer bi
    Mi te hulpene in desen tornoy,
    3000 So* ne gavic niet een hoy*
    Om die grote hers cracht*
    Die de* coninc nu hevet bracht
    Van Arragoen hier ant velt.
    3004 Wi souden hier an sijn getelt*
    So na hem met stride dagen*,
    Dat hem ons soude meshagen,
    Gelevede wi morgen den dach
    *."
    3008 Her Walewein seide: "Al dat ic mach
    U dinen metten live mijn,
    Dies mogedi tramer* seker sijn,
    Sijt in tornoye, oft in stride."
    3012 Dies was die coninc harde blide.
    Doe seidi* ten marscalc daer nare
    Dat hi te Waleweine name* ware*
    Ende hine in di herberge* quite*
    3016 Ende alle sine gesellen *met vlite*.
    * ¶ Nu ontboet na dese dinc
    Van Arragoen den coninc
    Van Portegale met enen knape*.
    3020 Eest dat hine opt velt betrape*
    Sander dages, hi salne vaen
    Ende sine liede hem al afslaen**,
    En si dat hi hem rume tfelt*.
    3024 Die coninc sprac nu: "Ganc ende telt
    Dinen here van Arragoen,
    Dat icken margen in sijn paulioen*
    Jagen sal met groten scanden
    3028 Met alden ridders van sinen landen."
    Doe voer di knape weder saen
    Ende dede dit sinen here verstaen.
    Ende die coninc van Portegale
    3032 Ontboet sine ridders altemale
    Ende seide: "Gi heren, nu biddic u
    Dat gi mi staet* in staden nu,
    Want di coninc van Arragoen
    3036 Wilt ons margen tonder doen*.
    Nu salic sien wie mi es vrient.
    Hebbic noit iet goets verdient*
    Jegen u, dat loent mi daer.
    3040 Ende hebbic geweest vrec ende swaer**,
    Dat willic beteren jegen u
    Ende staens tuwen wille nu*."
    Doe seiden die heren alle daer:
    3044 "Her coninc, en hebt genen vaer*;
    Wi souden daer alle eer* bliven doet,
    Eer wi u* liten in enege noet.
    Wi selen ons alle daer omme so pinen*,
    3048 Dat opt velt wel sal scinen."
    Dies was die coninc harde vroe
    Ende si sciden daer alsoe.
    Mar Walewein moeste bliven daer
    3052 Ende sinen gesellen, wet vor waer.
    Die coninc bat Waleweine doe sere,
    Dat hi stode na sine ere*.
    *Ic segt u, dat hi hem beval*
    3056 Sinen lichgame* groet ende smal*
    Ende sinen tornoy ende al sine macht
    Setti al in Waleweins cracht*
    Ende beide *doen ende oec laten.
    3060 Walewein sprac: "Here, bi karitaten*,
    Gi hebt so menegen ridder cone,
    Settise minen wille te done
    Ende willen si mi margen volgen dan,
    3064 Ic scoffire* alle die man
    Die de coninc gebringen can
    Van Arragoen, bi Sente Jan,
    Des waric u*, blivic gesont."
    3068 "Gebenedijt** so si die mont
    Ende therte die tgedachte droech."
    Dit seide die coninc ende loech*.
    Doe scinctemen *daer den goden wijn
    3072 Ende elc ginc doe ter rasten sijn.
    * ¶ Nu hevet di nacht inde genomen
    Entie dach es vort comen
    Met enen claren sonnescine.
    3076 Nu dwinct** Waleweine ene pine*,
    Ene dinc di hem bevolen* es.
    Ende* den coninc* dede nu gewes
    Der worde die hi hem behiet
    3080 Doe hi sijn here an hem anliet*.
    Dat sal hi doen, heeft hi geval**.
    *
    Dat ridderscap es comen al
    Vroech gewapent toten dale.
    3084 Gewapent was van Portegale
    Die *coninc ende op een ors geseten.
    Walewein en hadde niet vergeten
    Dat hem die coninc selve bat
    3088 Ende es comen ter wijch stat*.
    * ¶ Doe seide Walewein: "Verstaet mi, here,
    Wat gi sult doen met uwen here:
    Gi selet deilen in viven nu
    3092 Ende die selen varen, dat secgic u,
    Elc stout* onder sine banire**
    Ende tornyren* in dire manire
    Oft dwingen* woude elke scare**
    3096 Alle die opten velde waren.
    Ende hevet enege scare te quaet
    Ende sie ic dat si tonder gaet,
    Die salic dan met minen gesellen
    3100 So bescudden, datmer* af tellen
    Wonder sal *ende oec spreken.
    Ic sal onse scaren so verqueken*
    Dat wijs bliven selen te boven*."
    3104 Dit wilde wel di coninc loven*.
    Dus heeft di coninc dit bestaen**
    Ende dede sine irste scare vord gaen,
    Die de andere bestonde *so sere,
    3108 Dat sijs te rechte *hadden ere.
    Si reden toten pauwelione**
    Daer lach die coninc van Arragone,
    Die ute trac daerward wel
    3112 Met VM** ridders snel,
    Die de andere wederstonden*,
    Die hem weerden so si best conden.
    Daer warre lettel opten velde,
    3116 S*i braken haer scilde met gewelde.
    Die Arragone dadent daer wale*.
    Daer liten oec die van Portegale
    In des tornoys velde scinen
    *
    3120 Hoe si met sweerden conden pinen*;
    Hen* ne mochte nieman geliken.
    Ten lesten moesten si doch wiken.
    Doe quam di ander battalge **geheert*,
    3124 Alst Walewein hadde geordineert*.
    Si slogen midden int bedranc.
    So starc was daer die toeganc**,
    Dat elc daer sijn spere* brac
    3128 Ende den sinen *ter neder stac.
    Walewein es mede in gevaren
    Ende dorebrac* alle die scaren.
    Ende al dat quam in sijn gemoet,*
    3132 Dat moeste licgen daer te voet.
    Doe moeste di Arragone vlien,
    Ende alse dit die andere *sien,
    Die daer noch stille hebben gelegen,
    3136 Si XVc **quamen daer jegen
    Ende hebben die andere* achter gedaen*.
    En had min her Walewein gedaen*
    Ende sine gesellen daer ter stede,
    3140 Si waren alle gescoffirt mede.
    Si daden crachtelike were*
    Beide met scilde ende met spere.
    Vor hem* lach menech man ter neder,
    3144 Doch moesti keren omme weder.
    Ende dede die derde scare *comen,
    Die* hevet den Arragonen benomen
    Dat vordeel dat si hadden te voren:
    3148 Dese scare dede hen groten toren.
    Ende her Walewein ende sine gesellen*
    Gingen daer die ridders vellen.
    Ic wane* daer lettel ieman* was,
    3152 Die van sire joesten nu genas.
    Dus moesten di Arragone vlien.
    Dit heeft haer coninc daer gesien
    Ende scaemdem sere, wetic wale,
    3156 Dat hem die van Portegale*
    Sijn volc *aldus achter dede.
    Met sire scaren quam hi gerede*
    Daer hem in volgeden so vele gesellen,
    3160 Dat ict niet en conde getellen.
    Hi was erre ende oec gram.
    Ende alse dit van Portegale vernam
    Die coninc ende Walewein oec mede,
    3164 Quamen si jegen hen ter stede
    Met groter macht, dat verstaet.
    Daer ne was doe geen ander raet*
    Dan dat manlijc* op anderen reet
    3168 Van beide den coningen, alsict weet.
    Deen stac den anderen so onsote
    Daer si quamen te gemote,
    Dat haer arsone* beide craken
    3172 Ende haer speren te sticken braken
    Ende haer orsse bogen* mede.
    Doe* trocken si die sweerde bede
    Daer si crachtelike met striden.
    3176 Doe quamen toe in beiden siden
    Derre twee coninge gesellen.
    Nieman en leeft di can vertellen
    Hoe vresselike datmen daer stac
    3180 Ende vanden speren dat gecrac.
    Daer ward geveruwet* doe dat gras
    Met blode, dat vore* grone* was.
    Si vochten daer met groten nide
    3184 Van beiden siden inden stride.
    Daer weerden die van Portegale
    Die Arragone inden dale.
    Ende haer here die coninc* *mede,
    3188 Die nu quam ter selver stede
    Ende gemoette van Arragoen
    Den coninc wel recht na sijn doen*,
    Dien *met groten nide sloech
    3192 Metten sweerde dat hi verdroech*
    Opten helm met sire crone,*
    Dattie* coninc al sonder hone*
    Ter eerden moeste vallen neder.
    3196 Mar hi was scire op weder,
    Daer gehulpen vanden sinen,
    Dat hen* sere ward te pinen*.
    Mar si vercoverden* soe daer naer,
    3200 Dat si daden den coninc *vaer
    Ende dat hi in groter sorgen was.
    Ende her Walewein mercte* wel das,
    Dat hi was in groter pinen.
    3204 Ende hi dede blasen die businen**
    Ende sprac te sinen gesellen al bloet:
    "Die coninc heeft nu hulpen noet;
    Nieman en spare lijf no goet,
    3208 Mar elc doe soe sijn gemoet,*
    Datmer embermer af spreke.
    Nu volcht mi ende siet op* minen steke!"
    Doe voer Walewein in ter vart
    3212 Ende heeft gemaect enen scart*
    Inden tornoy ende sulc geloep*.
    Hi stakere XX over hoep,
    Die alle vielen vanden orsse.
    3216 Hi reet in die meeste porsse.
    Sine gesellen volhden hem mede
    Ende alsi sagen wat Walewein dede,
    Waren si alle vercoent daer bi.
    3220 Daer ward te* hant een groet gecri
    Ende een vreesselike gejach*.
    Daer was geslegen menech slach.
    Daer worden in dese jacht* gevelt
    3224 VC** ridders met gewelt
    Van* Waleweine ende sinen gesellen*.
    In mochte u dwonder niet vertellen
    Dat hi dede te dien tornoye.
    3228 Hi brachte den coninc in vernoye*
    Van Arragoen te desen tiden.
    Men sach nie so vresselijc striden.
    Sine gesellen volhden hem nare.
    3232 Men ward ane hem wel geware
    Dat hi pijnde om die ere*.
    Daer warre M* ende mere
    Die vore hem ter eerden lagen.
    3236 Alse die Arragone dit sagen
    Gingen si vlien ende met haer here.*
    Doe ward daer geropen lude ende sere
    Ende gecryert oec inden dale:
    3240 "Portegale, Portegale!"
    * ¶ Her Walewein sach den coninc vlien
    Met sinen volke, ende mettien
    Es hi hem vaste na gevaren
    3244 Ende sine gesellen volhden* hem naren.
    Daer moesti dore die porsse *riden
    Ende oec vreesselike striden,
    Daer hi anden coninc quam.
    3248 In sinen breidel* hine nam
    Ende keerde ombe met gewout.
    Dat krieren* was menechfout
    Ende vanden sweerden dat geclanc.
    3252 In beiden siden* dat bedranc
    Was so groet daer onderlingen,*
    Dat Walewein in genen* dingen
    Den coninc en conde gebringen niet
    3256 Uten bedrange, wats gesciet.
    Doe gaf hine* sinen tween gesellen,
    Die menegen riddere consten vellen.
    Hi was met groter cracht bestanden*.
    3260 Walewein nam tsward met beiden handen
    Ende ginc daer slaen onder hoep.
    Daer ward te hans een groet geloep,
    Want al dat hi conde geraken
    3264 Moeste daer die doet smaken.
    Hi sloech* te doet man ende part.
    Dus ward dat here soe vervart
    Dat si vloen doe alle sere*
    3268 Ende liten daer doen haren here*
    Ende wel XL ridders mede,
    Die daer gevaen waren ter stede.
    Ende die tornoy sciet int sant*,
    3272 Want die nacht ginc in hant*.
    Ende Walewein brachte van Arragone
    Den coninc gevaen ende sine barone,
    Die meeste* entie rijcste, twaren.
    3276 Met hen quam hi ten coninc gevaren
    Van Portegale al daer hi was*
    In sine tente*, ende seide na das:
    "Her coninc, ic bringe gevangen u
    3280 Van Arragoen den coninc nu
    Met XL* sire ridders daer toe."
    Doe was die coninc harde vroe
    Ende seide: "Her riddere, bi onsen here,
    3284 Gi hebt mi geholpen* mire ere*.
    En haddi geweest, sonder waen,
    Ic ware hier nu tachter gegaen*."
    Men ontwapende Walewein al daer
    3288 Ende men ginc eten saen daer naer.
    Ende naden etene* esmen gegaen
    In ene camere* te rade saen,
    Watmen daer nu vort sal doen
    3292 Metten coninc van Arragoen.
    Doe seide die coninc van Portegale,
    Datment soude laten altemale
    Vanden coninc die soendinc**
    3296 Anden riddere dine vinc.
    Doe seidi tote Waleweine saen:
    "Here, dit moet al ane u staen
    Wat u selven donket goet,
    3300 Willic dat gi hier met doet."
    Ende die coninc van Arragoen,
    Die lovede mede oec dit doen*.
    Walewein sprac: "Gi hebt* mi gecoren,
    3304 Nu moetti mi beide sekeren te voren
    Te doene dat ic sal secgen dan
    Vore algader uwe man."
    Dit ward ginder algader gedaen:
    3308 Si verbonden hen beide saen
    Te blivene an Waleweins word*.
    Doe seide Walewein: "So secgic vord:
    Dien overmoet*, di wilen was eer*,
    3312 Dat gi dien laet vallen embermeer
    Ende gevriende sijt met gestaden sinne*.
    Soe wat dattie een beginne,
    Dat hem di ander sta te staden*,*
    3316 Gaet hem te vromen ofte scaden.*
    Dus willic dat volga* di soene*."
    Dit waren si gereet te doene.
    Si worden daer gestade vriende*
    3320 Ende elc den anderen gerne diende
    Die wile si leefden* embermere;
    Dat was hen beiden vrome ende ere*.*
    * ¶ Doe seide Walewein metteser dinc:
    3324 "Soe es gemaect die soendinc
    Ende met dat ickere noch secge toe.
    Ic bidde u heren dat gi alsoe*
    Beraden* ward dor mine bede
    *,
    3328 Dat gi met al uwer macht mede
    Te Kardoel vard ende beidet daer
    Omtrent Sint Jans dach, vor waer,
    Ende mins ontbeit XIV nacht
    3332 Met algadere uwer cracht.
    Ic sal daer comen te dien stonden
    Ende visenteren* die vander Tavelronden.*
    Ic hebbe daer wilen*, sonder hale,*
    3336 Minen wille gevordert* wale."
    Doe vrachden die coninge beide al dare
    Hoe dat sijn name ware.
    Hi seide: "Minen name mogedi weten:
    3340 Walewein so benic geheten.
    Die coninc Lot min vader was,*
    Die coninc Artur, sijt seker* das,
    Es min oem, no min no mere."
    3344 "God si geloeft der groter ere",
    Seiden die coninge beidegader*.
    "Dat ons Walewein, der aventuren vader,
    Versoent heeft al hier ter stede!"
    3348 "Her Walewein", secgen si, "uwe bede,
    Die sele wi doen harde gerne.
    Ende ons en staets u niet te werne;*
    Wi selen daer comen met al onser macht
    3352 Recht op Sente Jans nacht."
    * ¶ Walewein dancte doe den heren
    Ende nam orlof daer met eren
    Ane die coninge daer ter stede
    3356 Ende ane alle sine gesellen mede.
    Dies si drove alle waren,
    Dat hi hen dus wilde ontfaren,
    Mar het moeste ember* wesen.
    3360 Te Bertangen* ward reet hi mettesen
    Tote bi Kardole, sijt seker das,
    Daer een hermite** wonende was
    Op enen berch in een wout.
    3364 Daer wildi sijn in sijn behout*
    Bedectelike*, wet dat twaren,
    Tot dat si alle vergadert waren,
    Die hem gelof hadden gedaen.
    3368 Hier latict van Waleweine staen
    Ende spreke vanden ridders fijn,
    Die daer te comene sculdech sijn*.
    XI HOE SI ALLE QUAMEN TE HOVE DIE HI* VERWONNEN HADDE ENDE VAN KEIEN.*
    N*u sal die aventure vertellen*
    3372 Van algader dien gesellen
    Die verwonnen heeft Walewein,
    Hoe si comen op dat plein
    Vor Kardole, dus seget di lesse**,
    3376 Rechte te Sente Jans messe.
    Morilegant, sijt seker das,
    Die irst van hem verwonnen was,
    Hi brachte met hem een scone here,
    3380 VC*** ridders int gewere*.
    Dese slogen alle haer getelt*
    Vor Kardole op een scone velt.
    * ¶ Daer na quam sijn broder gereet,
    3384 Die met heme brachte, Godweet,
    VIC** ridders, wet dat wel,
    Die dapper waren ende snel.
    Hi brachte oec met die joncfrouwe,
    3388 Die hem Walewein beval op trouwe,
    Die her Walewein verloeste vor das
    Uten borne daer si in was.
    * ¶ Daer na quam geweldelike
    3392 Die coninc vanden verwoesten rike
    Ende brachte mede dat serpent,
    Dat sijn lant hadde gescent
    Ende sijn dochter brachti mede.
    3396 Hi sloech sine tenten vor di stede,
    Daer XXXC** ridders toe horen,
    Die rike waren ende wel geboren.
    * ¶ Daer na quam mede die coninc,
    3400 Des hertogen neve, die om die dinc
    Vacht enen camp vor desen,
    Om dat hi wilde di scoenste wesen
    Entie beste van kerstenhede.
    3404 Ende hone Walewein onder dede
    Hebdi hier vore wel gehort.*
    Hi ende sijn oem brachten vort
    XLC** ridders, wet vor waer.
    3408 Ende Waleweins werd quam mede daer
    Ende sijn sone, die jonchere,
    Die Waleweine dede die grote ere,
    Daer hi vechten moeste den camp
    3412 Jegen den hertoge sonder scamp*.
    * ¶ Daer na quam doe Gorlemant.
    VC** ridders brachti int lant.
    Dit was die gene di *altoes vacht
    3416 Jegen die gene die over nacht
    In sijn hues herbergen wilden.
    Si moestent met sweerden ende met scilden
    Winnen, souden si bliven daer
    3420 Oft doet bliven, wet vor waer.
    * ¶ Daer na quamen die II gygande
    Ende brachten met hen daer te lande
    VIC** ridders* ende die joncfrouwen
    3424 Die her Walewein verloeste van rouwen,
    Die die gygande hadden gevaen,
    Alsic hier vore dede verstaen*.
    * ¶ Daer na quam oec, wetet wale,
    3428 Die coninc van Portegale
    Ende brachte met hem oec al dare
    XLC*** ridders*, wet *oppenbare.
    Dese slogen haer tenten menegertire*
    3432 Bi Kardoel op ene scone rivire.
    * ¶ Daer na quam die coninc
    Van Arragoen.* Om dese dinc
    Brachti* VIM*** ridders wel,
    3436 Die dapper waren ende snel.
    Hi quam gevaren op dat plein*
    Vor Kardole, daer min her Walewein
    Hem hadde geleget* dach*,
    3440 Daer menech edel prinse lach.
    Hi sloech sine tenten bider stat,
    Daer menech scone teken an sat*.
    * ¶ Doen Artur, die coninc, dit vernam,
    3444 Dat ginder soe groet volc quam,
    Hine wiste wat dat mochte diden*.
    Hi beriet hem met sinen lieden,
    * Want hi waende dat viande waren.
    3448 Doe seiden si: " Here, men sal daer varen
    Ende ondervinden wat mach wesen.
    Men nam Yweine* ut te desen
    Ende den here Perchevale*.
    3452 Die coninc bat hen dat si wale
    Ende wiselike
    * daer souden vragen
    Bi wat saken si daer lagen.
    Dese II gingen daer ward saen
    3456 Ende hebben die waerheit wel verstaen,
    Bi wat saken si daer quamen
    Ende datse Walewein alle tsamen*
    Gedwongen heeft met sire pine*
    3460 Der coninginnen gevangen te sine*.
    Dies waren di heren harde blide
    Ende gingen toten coninc tier tide
    Ende seiden hem dese boetscap daer.
    3464 Doe ward men blide al oppenbaer.*
    Al dat hof te gadere quam
    Doemen van Waleweine vernam
    Dat hi levetde ende comen soude*.
    3468 Die coninc geboet also houde
    Dat hem elc gereide*, twaren,
    Want hi wilt daer buten varen
    Metter coninginnen ende festeren*
    3472 Ende willecome heten di lansheren.
    Dus es die coninc ute gevaren,
    Ende die andere die daer buten waren*
    Quamen jegen hem te gemote.
    3476 Met scoenre talen, met scoenre grote
    Sijn si daer vergadert nu.
    Si spraken alle, dat secgic u,
    Ter coninginnen ende seiden: "Vrouwe,
    3480 Ons heeft bevolen, bi onser trouwe,
    Her Walewein, die riddere vri,
    Dat wi al u gevangene si*
    Ende met ons te done uwen wille.
    3484 Op dit *licge wi hier lude ende stille
    Ende beiden sijns hier ter stat,
    Want hi hem te comene vermat*
    Binnen desen XIV* nachten.
    3488 Dus mote wi* sijns nu licgen wachten.
    Ende binnen deser selver sprake*
    So es ginder comen een knape*
    Ende seget den coninc* daer ter steden
    3492 Dat her Walewein comt gereden
    "Ginder buten ane geen wout*".
    Doe was daer bliscap menechfout.
    Die coninc entie coninginne
    3496 Voren daer ward met bliden sinne.
    * So daden oec alle die heren,
    Si voren* hem jegen dor sine eren
    Sonder enege lange beide.
    3500 Nu hort wat Artur di coninc seide:
    "Troest ende bliscap mins lives,
    Mire eren ende oec mins wives,
    Gode ende mi sijt willecomen!*
    3504 Den genen mote God verdomen,
    Die* u benomen hevet mi!"
    *
    * Doe sprac Walewein, die riddere vri:
    "God loen* u, here, derre eren."
    3508 Doe quamen vort alle die heren
    Ende hebben Walewein wel ontfaen.
    Doe leidese Walewein met hen *saen
    Tote Kardole in dat palas,
    3512 Daer menech edel riddere was.
    * ¶ Die coninc doe sijn hof geboet,*
    Want hi hadde di bliscap groet
    Dor die comste sijns neven.
    3516 Hi wilt nu scone gichte **geven.
    Al sine man te hove quamen
    Doe si die niemare vernamen.
    Daer quam te hove arme ende rike.
    3520 Die coninc hilt gestadelike*
    XIV* nacht* hof ende droech crone
    Ende gaf menege gichte scone.
    Hi gichte* elken here dor das
    3524 Na dien dat hi waerd was.
    Walewein* bat oec der coninginnen
    Dat si wilde dor sire minnen
    Te hove comen metten vrouwen,
    3528 Datse die heren mogen scouwen**.
    Si seide dat sijt gerne dade.
    Dus quamen* si daer bi sinen rade*
    Twee ende twee *te hove gegaen,
    3532 Daer si waren wel ontfaen.
    Doe nam her Walewein metter hant
    Die joncfrouwe, die hi inden borre vant
    Ende quam te Morilaganne* gegaen
    3536 Ende bat hem dat hi wilde ontfaen*
    Sine vrindinne, sine amie,
    Die joncfrouwe van Normendie*,
    Die scone ende edel es geboren
    3540 "Ende vergevet hare allen toren*."
    Hi seide dat hijt gerne dade;
    Dus bleef di vrinscap vort gestade.*
    * ¶ Doe bat* die coninc alden heren
    3544 Die Walewein verwan met eren*,
    Hoe die sticken quamen toe*,
    Daer hise mede verwan alsoe.
    Doe seiden sijt algader daer
    3548 Ende boden* den coninc oec daer naer,
    Dat hise ontfinge daer met minnen
    Ende oec mede der coninginnen
    In eygendome van haren lande*.
    3552 Daer na boden si die hande,
    Dat si den coninc bekinden* tehant
    Beide borge, stede ende lant,
    Ende si ontfingent te lene weder.
    3556 Mijn her Walewein dede oec seder*
    Des graven sone, den jonchere,
    Groet goet ende grote ere*,
    Enten grave sinen vader,
    3560 Want si haddens beidegader
    Met groter doget wel verdient
    Dat hi was haer goede vrient.
    * ¶ Dit hof sciet* met groten eren.
    3564 Ende rechte daer int wederkeren**,
    Alse die heren namen orlof,
    Quam boetscap* van Keyen daer int hof
    Ende van sinen gesellen mede,
    3568 Die waren gevaren dor scalchede*
    Om Waleweine confuse te doene*.
    Doe die boetscap onder die barone
    Te Kardoel quam, dat verstaet,
    3572 Ende si vernamen dat grote quaet
    Ende die valscheit di Keye seide,
    Dat wilden wreken sonder beide
    Die heren die Walewein verwan.
    3576 Doe spranc op Morilegan
    Ende sijn *broder mede, Godweet,
    Ende die coninc oec gereet
    Vanden verwoesten lande nu
    3580 Ende die hertoge, dat secgic u,
    Ende Gorleman spranc op te hande
    Ende oec mede di II gygande.
    Dit waren si VII *bi getale.
    3584 Dese willen varen inden dale
    Jegen Keyen nu ter steden,
    Die hem XX* quam gereden.
    Si willen *hemellike bestaen*.
    3588 Dese VII voren harde saen
    In een bosch dat bi Kardole steet*,
    Daer Keye bi liden *soude gereet.
    Ende doe Keye met sinen gesellen quam*,
    3592 Elc van desen een spere nam
    Ende quamen gereden daer ward
    Ende ripen dat si hen weerden ter vard.
    Ende elc daer den sinen *nam.
    3596 Die hertoge daer op Keyen quam
    Ende Keye quam op hem gerant
    Ende brac sijn spere toter hant.
    Mar die hertoge der steken ontstoet *
    3600 Ende stac Keyen weder metter spoet*
    Soe vresselike ende so sere,
    Dat hi quetste daer den here
    Harde sere, wet vor waer.
    3604 Hi* stakene dorden halsberch daer
    In die side ene grote wonde,
    Dat Keye viel ter selver stonde
    XX vote wel achter ward.
    3608 Entie hertoge liet lopen sijn part
    Over Keyen al daer hi lach,
    Want hi enen anderen sach
    Die gerecht hadde een spere*.
    3612 Dien stac hi oec sonder were*,
    Dat hi quam ter eerden gevallen.
    Doe ginc daer steken elc van hen allen.
    Gorleman, Morilegan entie gygande
    3616 Entie coninc vanden wosten* lande:
    Elc staker twee ter neder.
    Si rechten hen some *op weder
    Ende begonsten metten sweerde te slane.
    3620 Ende Keye ontcroep* hemelijc dane.
    Die wile dat si vochten daer,
    Ontginc hi int wout daer naer
    Ende ginc met pinen ende met sere
    3624 Ten hermite, daer Walewein, die here,
    Hier vore lach, daer ic af seide*.
    Her Keye quam daer met groten leide
    Ende lach* daer hemelijc, sijt seker das,
    3628 Tote dat hi genesen was.
    Want hi hadde doe wel verstaen*,
    Haddi doe te hove gegaen,
    Dat hi daer qualike comen ware*
    3632 Om heren Waleweins wille *oppenbare.
    Dus es Keye ontslopen, die here.*
    Ende sine gesellen vochten sere
    Jegen die VII ridders daer.
    3636 Mar en bescoet hen niet een haer*,
    Want die gygande slogense soe
    Dat si* hen op moesten geven doe.
    Daer namen* sise, dat secgic u,
    3640 Ende vordense met hen te hove nu
    Ende daden hen *lien* daer oppenbare
    Dat altemale logene ware,
    Dat Keye over Waleweine trachte,**
    3644 Ende dat hise oec daer toe brachte*,
    Dat sijt met hem souden lien,
    Daer toe dwanc hise met scalkernien*.
    Doe vrachde die coninc waer Keye es.
    3648 Si seiden: "Here wine weten niet des,
    Mar hi quam met ons gereden,
    Daer ons dese heren bestonden heden
    Ende daer ward hi gesteken ende gewont,
    3652 Dat hi ter eerden lach ter stont,
    Ende wine weten waer hi ontginc."
    Doe sprac daer toe Artur di coninc:
    "Hi heeft menege quaetheit gedaen,
    3656 Laettene ten duvelvolen gaen!**"
    Dus wistmen die verranesse *wel.
    Daer was bliscap ende spel
    Ende Walewein dancte den heren sere
    3660 Dat si hadden gedaen hem dese ere.
    Dus sciet dat hof te Cardeloet*.
    Elc here ende elc genoet*
    Voer te sinen lande mettesen.
    3664 Nu latic dese tale wesen*
    [text]
    [text]
    [text]