De Franse traditie
De Middelnederlandse traditie
De taal van Walewein ende Keye
De Franse traditie
Aan het einde van deze inleiding zijn enkele belangrijke vragen nog niet beantwoord. Welke positie neemt Walewein ende Keye in ten opzichte van andere Middelnederlandse Arturromans? En zijn er mogelijkheden om de roman te lokaliseren en te dateren?
Walewein ende Keye heeft buiten de Lancelotcompilatie geen sporen achtergelaten; er zijn geen aanwijzingen dat andere auteurs de tekst gekend hebben. De dichter van de roman was echter wel goed thuis in de Arturtraditie en de teksten waaraan hij ontleende kunnen mogelijk houvast bieden bij een bij een nadere situering van Walewein ende Keye. Waarschijnlijk was de auteur bekend met de Conte du Graal van Chrétien de Troyes, die ook in het Middelnederlands was vertaald. Verder bevat de roman vooral motieven die voorkomen in (Franse) versromans met een hoofdrol voor Arturs neef. 1 Zo komt het motief van de jaloerse ridder, die zijn vriendin in een put gevangen zet in verschillende dertiende-eeuwse Franse Arturromans voor, bijvoorbeeld in een van de handschriften van de dertiende-eeuwse Gauvainroman l’Atre périlleux en in de Continuatie op de Conte du Graal van Gerbert. De laatste roman is vooral gewijd aan de avonturen van Perceval, maar bevat ook een (ironisch getint) avontuur van Gauvain. Deze vierde en laatste Continuatie wordt gedateerd in de periode 1226-1230.2 Andere bekende motieven zijn de variant op de schoonheidskamp, de hoofden op staken (ook in de Vengeance Raguidel en de Wrake) en het geschonden gastrecht dat voorkomt in de Continuatie van Gerbert en in de Roman van Walewein. In de Franse romans wordt Arturs neef beschreven met een zekere ironische distantie. Die betreft vooral zijn relatie tot vrouwen. Gauvain laat zich dikwijls van het doel van zijn queeste afleiden door een knappe jonkvrouw. Gezien zijn reputatie als beste ridder van koning Artur zijn veel jonkvrouwen er ook specifiek op uit om met hem in contact te komen.3 De auteur van Walewein ende Keye lijkt deze traditie zeker te kennen, maar wijkt er bewust van af: Walewein lijkt jonkvrouwen eerder uit de weg te gaan. Zo slaapt hij niet met de jonkvrouwe van Normendie, die met hem meereist en haar vriend Morilagant achterlaat. Evenmin accepteert hij de koningsdochter als beloning, en gaat hij in op de avances van de zuster van Gorlemant, die Waleweine sere minnen began (vs. 2357).
Omdat veel episoden in Walewein ende Keye in sneltreinvaart beschreven worden, is het moeilijk uit te maken of de auteur een intertekstuele bedoeling had met het gebruik van bekende motieven en dus aanstuurde op herkenning door een publiek van kenners van de Franse traditie. Een dergelijk publiek zou de verschillen tussen Walewein en Gauvain opgemerkt kunnen hebben. Omdat de overeenkomsten met de Franse romans in de meeste gevallen niet specifiek genoeg zijn, is het onmogelijk hierover vergaande conclusies te trekken.
In een enkel geval ontleent de auteur wel zichtbaar aan bekende teksten uit de Franse traditie. Zo vertoont het avontuur waarin Walewein de twee reuzen verslaat invloed van de Yvain ou Le Chevalier au Lion van Chrétien de Troyes, die, anders dan de Conte du Graal, niet in het Middelnederlands is overgeleverd.4 In de episode wordt gerefereerd aan het beroemde Pesme-aventure, Yvains laatste en belangrijkste avontuur, waarin hij twee reusachtige duivelszonen verslaat en driehonderd zijdewerksters bevrijdt uit gevangenschap. Het avontuur bevat ook elementen die ontleend zijn aan andere episoden uit Chrétiens roman, zoals het motief van de toverzalf en het gevecht met de reus Harpin.5 Van de gebeurtenissen uit het Pesme-aventure zijn alleen de hoofdlijnen opgenomen en het avontuur in Walewein ende Keye is in vergelijking met Yvains belevenissen sterk vereenvoudigd. Uit een analyse van de parallellen en verschillen tussen de twee romans blijkt dat Walewein in Walewein ende Keye positiever wordt afgeschilderd dan Yvain. Hij trekt zich bijvoorbeeld het lot van de gevangen jonkvrouwen werkelijk aan, terwijl Chrétiens held de jonkvrouwen vergeet als hij een genoeglijke avond bij de kasteelheer doorbrengt. Bovendien spaart Walewein de reuzen (die zich, anders dan de monsters bij Chrétien, ridderlijke tegenstanders betonen) en behandelt hij hun verwondingen. Mogelijkerwijs stuurde de auteur van Walewein ende Keye hier aan op herkenning door het publiek. Dat zou betekenen dat kenners van Chrétiens roman zouden kunnen concluderen dat Walewein beter is dan Yvain. Daarnaast is het mogelijk dat in Walewein ende Keye stelling werd genomen tegen de kritische houding ten opzichte van Arturs neef die Chrétien, niet alleen in de Conte du Graal, maar ook eerder, in de Chevalier au Lion verwerkte.6
Een andere episode die bekende elementen bevat is Waleweins derde avontuur, waarin hij de draak verslaat. Dit avontuur bevat een variatie op het sprookje van de Drakendoder zoals dat in de Tristan in de versie van Thomas is verwerkt.7 In het Middelnederlands is er geen Tristanroman overgeleverd, maar het verhaal over de liefde van Tristan en Yseut moet bekend en wijd verbreid zijn geweest in de Nederlanden. In de Oudfranse versie van het verhaal door Thomas doodt Tristan het monster, maar wordt hij bedrogen door een kwaadaardige hofmaarschalk, die met de kop van de draak de konigsdochter Yseut wil opeisen. Walewein in Walewein ende Keye verslaat eveneens een draak, maar hij wordt gered door de hofmaarschalk van de koning van het door de draak geteisterde land. Deze hofmaarschalk vertelt aan het hof eerlijk dat niet hij, maar de beste ridder ter wereld de draak heeft verslagen. Walewein wordt dan met het grootst mogelijke eerbetoon door de koning zelf naar het hof gehaald, geneest daar snel en slaat zijn beloning (de koningsdochter) af. Vergelijken we de passages, dan ligt het grootste verschil in de veranderde, positieve rol van de hofmaarschalk, die Walewein niet bedriegt, maar ervoor zorgt dat hij met alle égards als grote held naar het hof wordt gebracht. Wanneer het publiek het avontuur van Tristan kende, dan zou de doorbreking van het verwachtingspatroon een idealiserende functie gehad kunnen hebben.8
Op grond van deze parallellen is het niet mogelijk Walewein ende Keye preciezer te situeren. Wat we kunnen zeggen is dat de auteur ontleende aan verschillende Franstalige romans die niet in het Middelnederlands zijn overgeleverd en dus mogelijk schreef voor een publiek van kenners van de Franse traditie, die misschien hebben opgemerkt dat Walewein er in vergelijking tot de bronnen zeer goed vanaf komt..
De Middelnederlandse traditie
Een laatste overeenkomst biedt meer concrete aanknopingspunten voor de situering van Walewein ende Keye. Aan het begin van het hertogavontuur vinden we een ontlening aan de Ferguut.9 Voor het eerst zijn er woordelijke overeenkomsten met een andere, Middelnederlandse tekst, waardoor het minder waarschijnlijk is dat de auteur zich heeft gebaseerd op een Oudfrans voorbeeld.
In een stad waar een koning met zijn manschappen verblijft kan Walewein geen onderdak vinden. Als het hard begint te regenen, schuilt hij onder een poort bij het grafelijk hof. De zoon van de graaf ziet hem daar staan en merkt zijn edele voorkomen op. De jongen biedt Walewein onderdak aan. Hij benadrukt daarbij dat het zijn vader is die zal beslissen of Walewein ook daadwerkelijk kan blijven. Walewein wordt goed ontvangen en krijgt een nieuwe mantel. Thuisgekomen ziet de graaf direct dat Walewein een nobel ridder is en prijst zijn zoon vanwege diens initiatief. De episode is ontleend aan de Ferguut. Daar schuilt de held onder een boom voor de regen, omdat hij geen onderdak kan vinden in Kardoel, waar koning Artur resideert. De dochter van Arturs kamerling ziet hem, biedt hem onderdak en ontvangt hem goed. Het meisje maakt wel duidelijk dat haar vader, die niet aanwezig is vanwege bezigheden aan het hof uiteindelijk zal moeten beslissen of de gast kan blijven. Het meisje merkt op dat Ferguut een knappe jongeman is, hoewel hij boerse kleding draagt. Hij krijgt van haar een nieuwe mantel. De kamerling beslist dat Ferguut mag blijven en hij complimenteert zijn dochter vanwege de goede beslissing die zij genomen heeft. De overeenkomsten met de passage in Walewein ende Keye zijn groot, tot op woordniveau. Doe viel een herde groet regen,/ Ende maecten nat al toter huut. (Ferguut, vs. 728-729) en Walewein ende Keye: Een regen starc ende groet,/ Die vanden wolken nederran,/ Die maecte den edelen man/ Mode ende utermatene nat. (vs. 1850-1853). De verzen 752 in de Ferguut, en 20487 in Walewein ende Keye zijn ook bijna gelijk, respectievelijk Hi [de kamerling] sal van hove comen saen en Mijn vader comt van hove saen (vs. 1885). In Walewein ende Keye is opvallend genoeg gekozen voor een masculiene variant op de passage uit de Ferguut. De dochter van de kamerling is te vergelijken met de zoon van de graaf. Deze aanpassing gaf de dichter de mogelijkheid om de ridderlijke vriendschap Walewein en de sympathieke jongen uitgebreid te belichten. Een andere, niet minder belangrijke bijkomstigheid is dat de aanpassing het publiek iedere bijgedachte ontneemt als het om de relatie tussen Arturs neef en jonkvrouwen gaat. Mogelijk was het de bedoeling van de auteur dat het publiek de verandering zou opmerken, maar ook in dit geval blijft het moeilijk de precieze functie van de parallel te bepalen.
De Ferguut wordt gedateerd in het tweede kwart van de dertiende eeuw, waarschijnlijk na 1235 en is daarmee wellicht de oudste Arturtekst in het Middelnederlands. Walewein ende Keye is, voorzover bekend, de enige dertiende-eeuwse Middelnederlandse Arturroman die kennis verraadt van de Ferguut. In het verleden is steeds verondersteld dat deze roman tot een heel ander circuit behoorde dan de andere Vlaamse Arturromans en dat er dus sprake is van een verbrokkeld literair landschap.10 Mogelijk kwam de Ferguut in meer Frans georiënteerde kringen tot stand dan bijvoorbeeld de Walewein.11 Zo wordt Arturs neef aangeduid als Gawein. Willem Kuiper situeert de Ferguut in Zuidoost-Vlaanderen in de streek rond Oudenaarde en Geraardsbergen. Mogelijk is de roman geschreven voor Arnulf IV van Oudenaerde.12 Walewein ende Keye zou op grond van de parallellie met de Ferguut ook in deze omgeving kunnen thuishoren.
Walewein ende Keye heeft echter ook zeer veel raakvlakken met de Roman van Walewein en de Moriaen. Belangrijke overeenkomsten met deze twee teksten zijn het drakengevecht in de Walewein, Waleweins rol als mentor, de vriendschapsband met Gringolet en het voorkomen van het epitheton der avonturen vader. Besamusca toonde aan dat de Walewein, de Moriaen en de Ridder metter Mouwen intertekstueel met elkaar in verband staan.13 De Walewein is op grond van taal en spelling gedateerd tussen 1230-1260.14 De Moriaen en de Ridder metter Mouwen moeten dan later ontstaan zijn, maar in ieder geval voor ca. 1320-1325, toen de Lancelotcompilatie tot stand kwam. Verschillende onderzoekers hebben het ontstaan van Walewein ende Keye binnen de invloedssfeer van dit netwerk van Vlaamse, Middelnederlandse Arturromans geplaatst. Van den Berg situeert dit netwerk rond Gent.15 Op grond van het dialect wordt de Moriaen door Gysseling in noord West-Vlaanderen gelokaliseerd.16 Hoewel Walewein ende Keye duidelijk verwantschap met deze teksten vertoont, is er geen enkele directe invloed van de drie romans in de roman te vinden. Omgekeerd: geen van de drie romans verraadt kennis van Walewein ende Keye. Het is daarom maar de vraag of de teksten in elkaars buurt zijn afgeschreven. Mogelijk is Walewein ende Keye ouder dan de andere romans of moet de roman toch meer naar het oosten gesitueerd worden.
De taal van Walewein ende Keye
De taal van Walewein ende Keye is een laatste middel om de roman nader te situeren. Probleem is echter dat de enige versie van de roman overgeleverd is in de Lancelotcompilatie en geschreven is door kopiist B. Zijn dialect, evenals dat van de andere kopiisten wijst op een Brabantse origine.17 Uit de vergelijking tussen de Vlaamse grondtekst en de bewerking van de Perchevael door de compilator blijkt dat Vlaamse dialectische eigenaardigheden zorgvuldig weggewerkt zijn in de compilatietekst. De eventuele Vlaamse herkomst van Walewein ende Keye zal daarom ook moeilijk te detecteren zijn. De tekst in de Lancelotcompilatie blijkt inderdaad geen opvallende, exclusief Vlaamse vormen te hebben. Te denken valt dan aan: ic bem (i.p.v. het Brabantse ic ben), soe (voor haar/zij) of de aan- of afwezigheid van de h in de anlaut. 18 Als die verschijnselen al tot een oorspronkelijke laag behoorden, dan kunnen ze zijn weggepoetst door de Brabantse compilator.
Toch valt er bij nadere bestudering wel iets te zeggen over de taal van de roman. Walewein ende Keye bevat wel degelijk Vlaamse kenmerken. De taal is, zowel binnen als buiten het rijm, een vreemde mengelmoes van oostelijke en westelijke vormen.19 Hoewel we erop bedacht moeten zijn dat er ter wille van het rijm dikwijls vormen geleend worden bij het naburige dialect en er dus een vermenging kan optreden, zijn er in Walewein ende Keye erg veel opvallende opposities Vlaams-Brabants te vinden. Voorbeelden zijn: sullen-selen, wilde-woude, sulc-selc, bede-beide, sticken-stucken, kennen-kinnen, sceden-sceiden, hem-heme (3e pers. ev.), wel-wale, staet-steet, af-of, die gone-die gene, en rijmen als das-was/des-wes. Het dooreenlopen van deze verschillende vormen wijst erop dat de tekst verschillende lagen bevat. Deze observatie ondersteunt de hypothese dat Walewein ende Keye net als de meeste andere compilatieteksten een Brabantse bewerking van een oudere Vlaamse roman geweest kan zijn. Waar we dat origineel dan zouden moeten lokaliseren is een vraag die op grond van de overgebleven Vlaamse vormen helaas niet te beantwoorden is.
De compilator heeft de vermoedelijk Vlaamse Walewein ende Keye bewerkt en een plek gegeven in de grote geschiedenis van Arturs rijk. Het valt niet meer te achterhalen welke vorm de oorspronkelijke Walewein ende Keye heeft gehad, noch met welke bedoelingen de roman is geschreven en in welke literaire context de tekst gefunctioneerd heeft. Wat we echter wel kunnen concluderen is dat deze originele Middelnederlandse Arturroman dankzij de voorliefde van de compilator voor Arturs hoofse neef Walewein en zijn preoccupatie met de kwaadaardige Keye voor de Nederlandse literatuur bewaard is gebleven.