eLaborate
::: eLaborate options :::
    Zoeken



    Ga naar versnummer

    (1 - 3664 / 18603 - 22266)

    Zoekformulier

    Zoeken in alle tekst

    Zoekbereik

    Doorzoek site
    Doorzoek huidige map

    Tekst



    Inleiding

    De tekst
    Onderzoek naar Walewein ende Keye
    Samenvatting

    De tekst

    Walewein ende Keye is een Middelnederlandse Arturroman waarvan de enige tekst is overgeleverd in de beroemde Lancelotcompilatie, een handschrift dat bewaard wordt in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag onder signatuur 129 A 10. De compilatie is waarschijnlijk vervaardigd in Brabant, mogelijk in Antwerpen en wordt gedateerd omstreeks 1320-13251.
                De codex bevat tien van de in totaal vijftien overgeleverde Middelnederlandse Arturromans.2 De kern van het werk wordt gevormd door een bewerking in verzen van de Oudfranse proza-trilogie Lancelot en prose-Queste del Saint Graal en Mort le roi Artu, waarin het verhaal van de bloeiperiode en de ondergang van koning Arturs rijk wordt verteld. De Middelnederlandse vertaling is niet volledig; het eerste deel, de Lanceloet, opent met het derde part van de Franse Lancelot en prose. Het voorafgaande deel moet gestaan hebben in een ander handschrift dat helaas verloren is gegaan.3 De twee andere kerndelen van de cyclus, de Queeste vanden Grale en Arturs doet, zijn wel in hun geheel overgeleverd, al is in de laatste tekst een stuk uit de Franse bron vervangen door een gedeelte uit de Spiegel historiael van Jacob van Maerlant. Tussen de drie kerndelen zijn zeven kortere Arturromans ingevoegd, waaronder Walewein ende Keye. Na de Lanceloet en voor de Queeste zijn opgenomen de Perchevael, een bewerking van een gedeelte van de Perceval ou Le Conte du Graal van Chrétien de Troyes en de Moriaen. Tussen de Queeste en Arturs doet zijn ingevoegd: de Wrake van Ragisel (een bewerking van de Oudfranse Vengeance Raguidel), de Ridder metter mouwen, Walewein ende Keye, Lanceloet en het hert met de witte voet en de Torec.
                De drie lange kerndelen van de Lancelotcompilatie zijn gestructureerd volgens de verteltechniek van het zogenaamde entrelacement, waarmee diverse avonturen van verschillende (groepen) ridders afwisselend konden worden gepresenteerd in een complex vlechtwerk van verhaaldraden.4 De ingevoegde romans zijn korter en zijn opgebouwd volgens een lineair queestemodel waarin specifieke gebeurtenissen uit het leven van slechts één of twee hoofdpersonen worden beschreven. Ze behoren tot de verstraditie en volgen het model van de eerste Arturromans die tussen ca. 1160-1190 werden geschreven door Chrétien de Troyes. In de Lancelotcompilatie zijn deze kortere romans opgenomen in de grote afwisseling van verhaaldraden in de kerndelen, zodat er een grote cyclus is ontstaan.5 Degene die verantwoordelijk geweest moet zijn voor de samenstelling van de compilatie wordt in het onderzoek aangeduid als de ‘compilator’.
                Van verschillende in de Lancelotcompilatie geïnterpoleerde romans zijn fragmenten overgeleverd van eerdere Middelnederlandse versies. Vergelijken we die fragmenten met de compilatieteksten, dan blijkt dat de romans in de Lancelotcompilatie door de compilator zijn aangepast om ze inhoudelijk en qua vorm beter te laten aansluiten bij de entrelacement-structuur van de driedelige kern. De romans zijn over het geheel genomen bekort, maar hier en daar ook uitgebreid met nieuwe episoden en worden door middel van overgangsformules en soms door vooruit- en terugverwijzingen verbonden met de andere teksten.
                Van Walewein ende Keye is geen Franse bron bekend en het verhaal in de Lancelotcompilatie is de enige versie van de tekst. Het is dus niet met zekerheid vast te stellen of de tekst ook buiten de compilatie bestaan heeft en of hij door de compilator is bewerkt. De roman is overgeleverd zonder proloog of epiloog. Wij missen daardoor mogelijke gegevens over auteur en opdrachtgever. Ook is niet bekend of de auteur aan zijn verhaal een titel meegaf.

    Het onderzoek naar Walewein ende Keye

    Walewein ende Keye is in het onderzoek lange tijd stiefmoederlijk behandeld. Omdat een middeleeuwse titel ontbreekt, duidt W.J.A. Jonckbloet de roman in zijn editie van de hele Lancelotcompilatie aan als ‘Een nieuwe roman van Walewein.’6 Hij legt daarbij nadrukkelijk de relatie met de langere en meer bekende Roman van Walewein, geschreven door Penninc en Pieter Vostaert, waarvan hij in de jaren 1846-1848 eveneens een editie bezorgde. Jonckbloet geeft een inhoudsopgave van Walewein ende Keye en van de Wrake van Ragisel. Verder besteedt hij geen aandacht aan deze twee aan de ‘heldenfeiten van Walewein’ gewijde gedichten.7 In de Geschiedenis der Middennederlandsche dichtkunst van enkele jaren later worden wat meer bijzonderheden gegeven, maar ook hier gaat Jonckbloet niet diep op de inhoud van de roman in. 8 Hij was namelijk niet gecharmeerd van deze Waleweinromans. Walewein ende Keye karakteriseert hij als een oninteressante tekst, ‘zonder eenige diepte’ en van een gering artistiek gehalte: ‘[...] daar ook de vorm dezer rhapsodie zonder poëzie, zonder verheffing, ons geene aanleiding geeft er langer bij stil te staan, zullen wij in geen dieper onderzoek treden, [...]’.9 In de koptekst bij de betreffende bladzijden verschijnt echter wel een meer specifieke titel voor het verhaal: Walewein en Keye. Van Mierlo koos later in zijn literatuurgeschiedenis voor de aanduiding Walewein ende Keye.10 Deze titel is door latere onderzoekers overgenomen en is tot op de dag van vandaag de gangbare aanduiding voor de tekst.
                Jonckbloets negatieve visie op de roman is lang blijven voortleven, zowel in de Nederlandse literatuurgeschiedenissen als in internationale overzichtswerken. Een voorbeeld biedt het door Loomis geredigeerde, invloedrijke Arthurian Literature in the Middle Ages uit 1954. Walewein ende Keye wordt daarin besproken door Sparnaay. De roman wordt voor het eerst als een oorspronkelijk Middelnederlands werk beschouwd en Sparnaay concludeert dat de auteur goed bekend geweest moet zijn met de Arturtraditie. Helaas had Sparnaay geen oog voor de onderzoeksmogelijkheden die juist de context van het genre te bieden zou kunnen hebben: ‘any poet reasonably familiar with the Arthurian material could have constructed a short work of this kind.’11
                Halverwege de jaren tachtig wordt de roman voor het eerst met een positieve waardering voor het voetlicht gebracht door Jef Janssens. Hij concludeerde dat de tekst samen met de Walewein en de Ferguut tot onze beste Arturromans behoort, vanwege de creatieve manier waarop gebruik is gemaakt van de conventies van het genre.12 In de jaren daarna is het aantal studies en edities van Middelnederlandse Arturromans exponentieel toegenomen, en ook Walewein ende Keye kreeg meer bekendheid.13 Voor een internationaal publiek werd de roman door middel van een editie met Engelse vertaling toegankelijk gemaakt in de serie Dutch Romances.14 In 2004 verscheen de eerste monografie over de roman: Avontuur en Anti-avontuur van de hand van Marjolein Hogenbirk. Het proefschrift bevat een analyse van de tekst in de context van het genre en van de Lancelotcompilatie.15
                Hoewel er een monografie en verschillende artikelen over Walewein ende Keye geschreven zijn, blijft de officiële literatuurgeschiedenis achter. In 2006 verscheen, honderdvijfenvijftig jaar na het baanbrekende werk van Jonckbloet, Stemmen op schrift. Frits van Oostrom beperkt zich in dit ook voor een breder publiek toegankelijke standaardwerk helaas tot een nogal oppervlakkige beschrijving van Walewein ende Keye: Hij noemt de oppositie van Walewein, ‘die steevast het goede in de mens wil zien’ en ‘Keye [die] altijd negatief is’, een aardig idee, maar net als Jonckbloet gaat ook hij niet dieper op de roman in.16
                Met deze digitale editie wordt Walewein ende Keye toegankelijk voor een groter publiek. De gedrukte editie van Walewein ende Keye, die een uitgebreidere inleiding en aangepast commentaar bevat, alsmede een register is verschenen bij Uitgeverij Verloren te Hilversum. (Zie tabblad Introductie)

    Samenvatting van het verhaal

    I. Keye belastert Walewein en Walewein verlost een jonkvrouw uit een put (1-504)
    Tijdens een schitterende hofdag benoemt koning Artur zijn neef Walewein tot landvoogd; voortaan moet iedereen zijn bevelen gehoorzamen. Keye, de hofmaarschalk, voelt zich hierdoor in zijn eer aangetast. Vergezeld door twintig ridders begeeft hij zich naar de koning en beschuldigt Walewein van hoogmoed: hij zou verklaard hebben dat hij in één jaar meer avonturen op zijn naam zou kunnen brengen dan al Arturs ridders bij elkaar. De twintig ridders bevestigen dat Walewein dit gezegd heeft.
                Op het moment dat Keye hem beschuldigt, bevindt Walewein zich in de kerk, waar hij om bescherming bidt vanwege een boze droom waarin een leeuw hem het hart uit zijn borst dreigde te scheuren. Toen hij zich van het ondier wilde bevrijden werd hij hard op de grond geworpen. Aan het hof verklaart Walewein onschuldig te zijn. Desondanks besluit hij te vertrekken en niet eerder terug te keren dan wanneer hij waargemaakt heeft waarvan Keye hem heeft beschuldigd. Hij vraagt de koningin toestemming om te vertrekken. Met uitzondering van de samenzweerders treurt het hof als hij wegrijdt. (1-206)  Na een dagreis stuurt Walewein zijn twee schildknapen terug met de opdracht de koningin en alle anderen te groeten, met uitzondering van Keye en de zijnen.
                Na de nacht in het woud te hebben doorgebracht, komt Walewein bij een kasteel, waarvoor hij staken ziet met hoofden van ridders erop gespietst. In de nabijheid ontdekt hij een waterput waarin een jonkvrouw is gevangengezet. Als Walewein haar zijn hulp aanbiedt, waarschuwt zij hem dat dit hem zijn leven zal kosten. Haar minnaar, Morilagant, heer van de Swerte Montanie, heeft haar in de put geworpen toen zij Walewein een knappere en betere ridder had genoemd. Vanaf dat moment heeft Morilagant, in de hoop eens met Walewein geconfronteerd te worden, iedere ridder aangevallen die probeerde de jonkvrouw te redden. Het zijn hun hoofden die Walewein op de staken heeft gezien. Walewein bevrijdt de jonkvrouw en verslaat eerst een ridder in witte wapenrusting en daarna een ridder in het rood. Het zijn neven van Morilagant. Als zij weigeren genade te vragen, worden zij door Walewein gedood. Hierna valt Morilagant, gehuld in een zwarte wapenrusting, Walewein aan. Hij is de sterkste van de drie ridders, maar ook hij wordt na een hevig gevecht op de knieën gedwongen. Walewein schenkt hem genade op voorwaarde dat hij belooft zich omstreeks Sint-Jansdag in Kardoel te melden en gedurende veertien dagen op Walewein te wachten. Op het vernemen van Waleweins naam, vergeeft Morilagant hem de dood van zijn neven. Walewein rijdt verder, vergezeld door de jonkvrouw.
    II. Walewein overwint de broer van de zwarte ridder (vs. 505-767)
    Walewein en de jonkvrouw overnachten bij een oudere kasteelheer. Na de maaltijd vraagt men Walewein of hij alleen wil slapen of samen met de jonkvrouw. Walewein kiest voor het eerste. De volgende ochtend ontvangt de kasteelheer bericht over de gebeurtenissen bij het kasteel van zijn broer Morilagant. Begrijpend dat zijn gast verantwoordelijk is voor de dood van zijn broer en zijn twee neven en voor de ontvoering van zijn broers geliefde, beschuldigt hij Walewein en dreigt hem te doden. Maar Walewein doet hem inzien dat het gastrecht dit verbiedt zolang hij het voedsel van de gastheer in zijn maag heeft. Daarop wordt hij in de kerker geworpen. (505-600)
                De vriendin van de kasteelheer, een dochter van de koning van Noorwegen, verzint een list om de gevangene vrij te krijgen. Zij vraagt haar minnaar om het hoofd van hun gast, dat hij in een tweegevecht zal moeten buitmaken. Ooit heeft zij gezworen dat zij hem niet eerder in haar bed zou toelaten dan nadat hij haar het hoofd zou hebben aangeboden; nu zegt zij genoegen te willen nemen met het hoofd van de gast, mits haar vriend dit in een tweegevecht buit weet te maken. In het tweegevecht overwint Walewein de kasteelheer, schenkt hem genade en draagt hem op zich in Kardoel gevangen te geven. Pas nadat de kasteelheer Waleweins naam heeft vernomen, belooft hij dit te doen. De uit de put bevrijde jonkvrouw moet hij met zich meenemen. De koningin zal haar onder haar hoede nemen tot Walewein terugkomt.
                Terug in het kasteel vraagt de kasteelheer Walewein advies over zijn relatieprobleem: zijn vriendin heeft immers gezworen dat hij haar Waleweins hoofd in een schrijn zou moeten aanbieden alvorens zij bereid zou zijn met hem gemeenschap te hebben. Walewein lost dit probleem tot algemene tevredenheid op door zijn hoofd een ogenblik in de schrijn te steken en dan weer terug te trekken.

    III. Walewein doodt een draak (vs. 768-1086)
    Walewein vertrekt ’s morgens vroeg, rijdt een dag en een nacht onafgebroken door en legt zich dan, nadat hij Gringalet van zadel en tuig heeft ontdaan, op een open plek in het woud te ruste. Terwijl Walewein slaapt wekt het  paard de begeerte van een voorbijkomende boswachter op, die het als geschenk aan zijn heer wil aanbieden. Om het dier te kunnen vangen, jaagt hij het in een poel. Intussen is Walewein ontwaakt. Als hij Gringalet mist, neemt hij aan dat het dier hem in de steek heeft gelaten en beschuldigt het op luide toon van trouweloosheid. Als Gringalet de stem van zijn meester hoort, slaagt hij erin aan de boswachter te ontsnappen en keert bij Walewein terug. Verheugd zadelt Walewein zijn rijdier en vervolgt zijn weg door een verwoest en verlaten land.
                Bij het vallen van de nacht arriveert hij bij een klein kasteeltje en krijgt daar onderdak bij een armlastige kasteelheer, die hem vertelt dat iedereen, zelfs de koning, het eertijds welvarende land ontvlucht is vanwege een verschrikkelijke draak. De koning heeft afgekondigd dat degene die het monster doodt, zijn dochter tot vrouw zal krijgen en na zijn dood het rijk zal erven. Niemand is echter zo moedig geweest de onderneming te wagen. Walewein aanvaardt de uitdaging en slaagt er na een hevig gevecht uiteindelijk in om zijn zwaard door de opengesperde muil tot in het hart van het monster te stoten. Bloed en vuur spuwend stort de draak ter aarde en ook Walewein valt neer, zwaar gewond en geheel besmeurd met drakenbloed.
                De hofmaarschalk van de gevluchte koning, die zich iedere dag op de hoogte stelt van de verblijfplaats van de draak, ziet Walewein bewusteloos liggen. Hij probeert Gringalet bij de teugel te nemen om het dier weg te voeren, omdat hij denkt dat Walewein dood is. Het paard verzet zich echter zo hevig dat Walewein bijkomt en hardop vraagt wie zijn trouwe paard daar meevoert. De hofmaarschalk is verheugd dat Walewein het er levend heeft afgebracht en verzorgt hem. Terwijl Walewein rust onder een linde, haalt hij de koning, die Walewein verwelkomt en meeneemt naar zijn kasteel. Walewein geneest hier zeer snel vanwege zijn grote kennis van het verzorgen van wonden. Hij weigert de hand van de koningsdochter, maar verzoekt zijn gastheer zich naar Kardoel te begeven. Zijn manschappen, zijn dochter en de dode draak moet hij meenemen. Wanneer de koning verneemt dat de drakendoder Walewein is, toont hij grote blijdschap. Hij schenkt Walewein een nieuwe wapenrusting.

    IV. Keye trekt er met zijn ridders op uit om Walewein te schande te maken (vs. 1087-1345).
    Keye en zijn gezellen hebben kort na Waleweins vertrek heimelijk het hof verlaten om gedurende een jaar hun geluk te beproeven bij het volbrengen van zoveel mogelijk avonturen. Nadat ze zeven dagen gereden hebben zonder ook maar één avontuur te beleven, arriveren ze bij een sterke burcht waar ze onderdak willen vragen. De ophaalbrug is opgetrokken en een schildknaap op de tinnen roept hun toe dat hij niet bereid is hen toe te laten, tenzij ze zich bekend maken, in welk geval de burchtheer zal overwegen de poort voor hen te openen. Keye reageert woedend en daagt de burchtheer in grove bewoordingen uit tot een gevecht - de schildknaap is hem daarvoor te min. De schildknaap, die, zo blijkt later uit het verhaal, Brandesier blijkt te heten, brengt verslag uit aan zijn heer, die de naam Brandesioen draagt. Deze staat de schildknaap toe in een ridderlijke wapenrusting het gevecht met Keye aan te gaan en zich daarbij voor te doen als de heer van het kasteel. Beiden maken zich klaar voor de strijd buiten het kasteel. In zijn rol van burchtheer richt Brandesier zich tot Keye en daagt hem uit tot een tweegevecht; zijn metgezel (de burchtheer) zal met een van Keyes vrienden vechten. Brandesioen bedingt dat de overige leden van Keyes gezelschap zich afzijdig zullen houden, ongeacht de uitslag van de tweegevechten. Het duel met Keye eindigt al snel als de schildknaap hem zijn zwaard uit de hand slaat; Keyes bondgenoot Lichanor moet het afleggen tegen de burchtheer. De gemaakte afspraak negerend schieten de overige Keye-aanhangers hun leider te hulp. De schildknaap weet te ontkomen en slaagt erin zich in het kasteel te verschansen. Brandesioen wordt gevangen genomen en naar Arturs hof gezonden. Keye en zijn trawanten slaan het beleg voor het kasteel. 
                Aan het hof  krijgt de burchtheer van koning Artur toestemming naar zijn kasteel terug te keren om de schildknaap te ontzetten. Artur staat vier van zijn ridders (Gariët, Lyoneel, Hestor en Acglavael) toe de burchtheer bij te staan, maar dringt erop aan dat zij zullen trachten hun identiteit te verbergen en Keye en de zijnen niet te hard aan te pakken.

    V. Keye en zijn ridders worden gevangen genomen (vs. 1346-1568)
    De schildknaap en zijn helpers weten Keye en zijn trawanten met pijlschoten op een afstand van de burcht te houden. Vergezeld van de vier Arturridders, keert de burchtheer terug om de strijd tegen de belegeraars aan te gaan. Er wordt besloten dat elk van de Arturridders vijf gezellen van Keye zal bevechten. De kasteelheer zal de overwonnenen naar het kasteel voeren. Acglovael verslaat Keye in een kort gevecht. Brandesioen voert hem mee en maakt zich met zijn gevangene aan de poort bekend. Groot is Keyes machteloze woede als hij begrijpt dat hij tevoren door een onervaren schildknaap is verslagen.Vergeefs probeert hij te ontsnappen, maar na een kort handgemeen wordt hij in de kerker geworpen. Weldra krijgt hij gezelschap van twaalf van zijn gezellen. Van de resterende acht worden er nog vier tijdens hun vlucht achterhaald; de anderen ontkomen.
                De Arturridders verblijven die nacht op de burcht en vertrekken de volgende dag weer naar het Arturhof, nadat Brandesioen heeft beloofd goed voor de gevangenen te zorgen, totdat de koning ze laat halen. Terug aan het hof brengen de Arturridders verslag uit en vertellen dat Keye de eerste was die in de gevangenis terechtkwam.

    VI. Keye en zijn gezellen worden bevrijd (vs. 1587-1834)
    Na een dag rijden vinden de vier gevluchte gezellen van Keye gastvrij onderdak op het kasteel van een oudere ridder. Zij beklagen zich erover dat Brandesioen heeft geweigerd hun gastvrijheid te verlenen. De kasteelheer verbaast zich hierover, maar meent dat Brandesioens beweerde gedrag voortkomt uit het feit dat hij in een vete is verwikkeld. De ridders besluiten hierop terug te keren naar het hof, en worden op weg daarheen ontvangen op een kasteel, nadat ze hun naam hebben bekendgemaakt. De kasteelheer verklaart dat in diezelfde week vier andere Arturridders op zijn kasteel hebben overnacht. Ze waren op weg naar het hof en hadden met Arturs instemming assistentie verleend aan Brandesioen. Hij weet ook te vertellen dat Brandesioen zijn gevangenen pas zal vrijlaten als Artur ze terug laat roepen naar het hof.
                Op grond van deze informatie besluiten de vier ridders naar Brandesioens kasteel terug te keren om hun vrienden te bevrijden. Bij het kasteel aangekomen, doet Drauwedoen, een van de vier, zich voor als bode van de koning (hij draagt immers Arturs wapenteken) en verklaart dat Artur zijn ridders voor de hofdag met Pinksteren aan het hof wil hebben. De list gelukt; Brandesioen gelooft het verhaal en schenkt zijn gevangenen de vrijheid. Keye beseft dat het niet verstandig is naar het hof terug te keren en besluit zich daarom met zijn gezellen voorlopig terug te trekken bij een bevriende kasteelheer in de buurt van de residentie. Hij hoopt intussen dat de koningin bij Artur zal bepleiten dat hij niet gestraft wordt.

    VII. Walewein overwint een hertog in een tweegevecht (vs. 1835-2183)
    Na drie dagen door vreemde landen gereden te hebben, komt Walewein in een stad waar het zo druk is dat hij nergens onderdak kan vinden. Hij schuilt voor de regen onder de poort van een grafelijk kasteel. De zoon van de graaf laat hen binnen, op voorwaarde dat zijn vader, raadsheer aan het hof van de koning, hiermee zal instemmen. Als de graaf thuiskomt en de gast ziet, keurt hij het initiatief van zijn zoon onmiddellijk goed. De graaf en zijn zoon bereiden Walewein een hartelijke ontvangst.
                De volgende morgen roepen bezigheden de graaf al vroeg naar het hof. Walewein en de gravenzoon gaan ter kerke. Na de mis dringt een hertog, een neef van de koning, zich naar voren en beroemt zich er tot drie keer toe op dat niemand zo dapper en zo hoofs is als hij. Niemand durft hem tegen te spreken, behalve Walewein, die verklaart dat hij wel degelijk een betere ridder kent. Woedend werpt de hertog hem zijn handschoen toe. Walewein neemt de uitdaging aan. De koning eist van de beide kampvechters een borg. Zelf zal hij voor zijn neef instaan. De gravenzoon biedt zich als borg voor Walewein aan, maar de koning eist dat diens vader hiermee instemt. Aanvankelijk weigert de graaf, maar als de jongen dreigt weg te zullen lopen, is zijn vader bereid er met zijn land voor in te staan dat Walewein zich niet aan het gevecht zal onttrekken.
                De volgende dag bevecht Walewein de hertog, die een vuurspuwende draak op zijn schild voert; Waleweins schildteken is een rode leeuw. Walewein is de winnaar van het gevecht. De koning vraagt hem zijn neef te sparen in ruil voor zilver, goud en landgoederen. Walewein wijst dit van de hand, maar verlangt dat de hertog en de koning zich omstreeks Sint-Jan naar Kardoel zullen begeven. Pas als hij heeft gehoord door wie hij verslagen is, stemt de hertog hiermee in. Waleweins overwinning wordt luisterrijk gevierd. De volgende dag logeert Walewein bij de graaf en diens zoon. Ook zij beloven naar het hof van Artur te zullen reizen.

    VIII. Walewein strijdt drie dagen tegen Gorleman (vs. 2184-2465)
    De gravenzoon doet Walewein uitgeleide, waarna ze als vrienden afscheid nemen. De vierde dag na het afscheid komt Walewein bij een kasteel, waar hij onderdak wil vragen. Een hem tegemoet komende schildknaap raadt hem dit af, omdat de kasteelheer, Gorleman, de gewoonte heeft elke ridder die hem om onderdak vraagt tot een gevecht uit te dagen. Talrijke bezoekers heeft hij op deze wijze overwonnen, waarna hij hun het hoofd heeft afgeslagen.
                Walewein laat zich door deze waarschuwing niet weerhouden en strijdt urenlang met Gorleman. Als het donker invalt, nodigt Gorleman hem uit op zijn kasteel de nacht door te brengen. Hij draagt zijn zuster op goed voor de gast te zorgen. De volgende ochtend wordt het gevecht hervat. Na enige uren gestreden te hebben, stelt Gorleman Walewein voor samen onder een linde uit te rusten. Walewein stemt hiermee in, niet beseffend dat Gorleman tijdens de rustpauze zijn dorst lest door te drinken uit een verborgen bron, waarvan het water elke vermoeidheid doet verdwijnen. Gorleman hervat als herboren de strijd, maar slaagt er toch niet in de overhand te krijgen. Opnieuw nodigt hij Walewein uit op het kasteel. De jonkvrouw, die inmiddels zeer onder de indruk is gekomen van Waleweins charme, verraadt hem het geheim van de bron op voorwaarde dat hij haar broer zal sparen. 
                De volgende ochtend wordt het gevecht hervat. Walewein zorgt ervoor dat de strijd niet onderbroken wordt en behaalt ten slotte de overwinning. Gorleman moet zijn  gewoonte afzweren en beloven naar Kardoel te vertrekken om daar Waleweins komst af te wachten. Hij toont zich verheugd door niemand minder dan Walewein overwonnen te zijn, en ontvangt zijn tegenstander voor de derde maal gastvrij. (Over de jonkvrouw wordt niets meer verteld).

    IX. Walewein overwint twee reuzen (vs. 2466- 2701)
    Na een dag rijden door een verwoeste en verlaten streek arriveert Walewein bij een prachtige burcht. De burchtbewoners zijn twee reuzen. Zij zijn verantwoordelijk voor de desolate toestand van het gebied. Ze hebben de bevolking uitgemoord en driehonderd edele vrouwen en jonkvrouwen gevangen genomen. Deze vrouwen worden gedwongen om kostbare stoffen te weven op een dieet van water en brood. Walewein, die niets weet over hun omstandigheden, stuit vlak voor het kasteel op de eerste reus en steekt hem neer met een stoot van zijn speer. De val van de reus maakt zoveel lawaai dat diens broer poolshoogte komt nemen. Hij is gewapend met een tang, waarmee hij Walewein aanvalt. Met paard en al wordt Walewein de lucht in getild. Na het prevelen van een schietgebed  slaagt hij erin de reus met zijn zwaard in de zij te steken, zodat ook hij ter aarde stort. De reus geeft te kennen dat hij zich wil overgeven en als hij de naam van zijn overwinnaar hoort, is hij zeer verheugd. Hij vraagt Walewein in het reuzenkasteel een geneeskrachtige zalf te gaan halen, waarmee hij hem en zijn broer, als deze tenminste nog ademt, kan genezen.
                Bij de burcht aangekomen, ziet Walewein aan de ene kant van de poort twee luipaarden en aan de andere kant twee leeuwen. De toegang is een gat dat afgeschermd wordt door scherpe zwaarden die door een wilde waterstroom in een maaiende beweging worden gebracht. Walewein onderbreekt de waterstroom door een plank in een stuw te steken en komt ongedeerd de burcht binnen. (Van de roofdieren wordt niets meer vernomen.) In de burchtzaal treft hij de driehonderd gevangen jonkvrouwen in hun schamele kledij aan. Hij belooft hun snel terug te keren om hen te bevrijden.
                Met behulp van de wonderzalf geneest hij niet alleen de tweede reus, maar ook diens broer, die nog in leven blijkt te zijn. Gedrieën betreden zij de burcht. Walewein zorgt ervoor dat de gevangen vrouwen hun vrijheid terugkrijgen en goed gevoed en gekleed worden. Bij een feestelijke maaltijd bedient Walewein hen aan tafel. De volgende dag beloven de reuzen met alle jonkvrouwen naar Kardoel te gaan.

    X. Walewein is de overwinnaar in een toenooi en neemt de koning van Arragon gevangen (vs. 2702-3370)
    In Arragon aangekomen, verneemt Walewein dat er een toernooi zal plaatsvinden tussen de koningen van Arragon en van Portugal en hun beider ridders. De overwinnaar zal het land van zijn rivaal plunderen en brandstichten. Walewein besluit zijn diensten aan te bieden de koning van Portugal, omdat deze minder machtig is. De koning van Portugal is gelegerd in een nabijgelegen stad, waar Walewein vanwege de grote drukte nergens onderdak kan vinden. In een kleine herberg blijkt echter nog plaats te zijn. Daar ontmoet hij twee ridders van avontuur, die zich bij hem aansluiten op grond van zijn schoonheid en ridderlijk uiterlijk.
                De volgende dag bevinden Walewein en zijn gezellen zich op het toernooiveld in het gevolg van de koning van Portugal. Walewein eist het eerste tweegevecht op en verslaat achtereenvolgens de maarschalk, de meesterschenker en de hofmaarschalk. Hun paarden schenkt hij aan zijn twee ridderlijke vrienden. Massale gevechten breken uit en Walewein en zijn vrienden slepen de eerste drie prijzen van het toernooi in de wacht. Iedereen vraagt zich af wie deze onbekenden zijn en waar ze vandaan komen.
                Walewein vraagt zijn vrienden de vijftig beste ridders zonder heer bijeen te brengen die bereid zijn de volgende dag onder zijn bevel aan het toernooi deel te nemen. Hij trakteert ze allen op een goede maaltijd in de herberg en schenkt hun de door hem gewonnen paarden. Het toernooi wordt in alle hevigheid hervat. Wanneer Walewein ziet dat een groep van tweehonderd ridders van Arragon de tweegevechten wil verstoren, gaat hij er met zijn gezellen op af. De maarschalk die de troep aanvoert, wordt door Walewein een tweede maal van zijn paard geworpen en weldra bijten ook tien anderen in het stof. Walewein zet de achtervolging van de overgebleven ridders in, terwijl zijn gezellen de gewonnen paarden wegvoeren. Afgaande op zijn strijdkreet ‘Portegale!’ weten zij hem snel te vinden. Walewein en zijn gezellen zijn aan het einde van de dag weer de beste ridders van het toernooi. De koning van Portugal nodigt Walewein en zijn vrienden uit en belast hem met de leiding over het gehele leger.
                Walewein laat het leger in vijf regimenten delen. Wanneer een regiment in moeilijkheden komt, zal hij het met zijn vrienden te hulp schieten. Zo gebeurt het. Waleweins dapperheid werkt aanstekelijk en zijn gezellen leveren indrukwekkende prestaties. Vijfhonderd manschappen van Arragon worden verslagen en de koning zelf slaat met de overgebleven ridders op de vlucht, achtervolgd door Walewein en zijn vrienden. De koning en veertig van zijn ridders worden gevangen genomen; de rest kiest het hazenpad. Walewein gelast beide koningen hun vijandschap af te zweren en te beloven elkaar altijd als vrienden te hulp te komen. Ze zeggen toe met hun manschappen naar Kardoel af te reizen. Na afscheid genomen te hebben van zijn gezellen, vertrekt Walewein naar Bretagne. In de buurt van Kardoel neemt hij zijn intrek bij een heremiet in wiens kluis hij de dag van Sint-Jan afwacht.

    XI. Alle overwonnenen verschijnen aan het hof. Walewein wordt geëerd; Keye vervloekt (vs. 3371-3664)
    Bij het naderen van de feestdag van Sint-Jan vormt zich rond Kardoel een omvangrijk tentenkamp, waar allen die Walewein hebben toegezegd naar het hof te zullen reizen, zich verzamelen. Artur kijkt uit het raam en meent dat hij door vijanden belegerd wordt. Hij laat Ywein en Perchevael inlichtingen inwinnen. Als de koning en de koningin vernemen wie die grote aantallen samengekomen ridders zijn, begeven zij zich buiten de muren van het kasteel en heten iedereen welkom. De overwonnenen geven zich allen aan de koningin gevangen. Op hetzelfde moment arriveert er een bode met het bericht dat Walewein zelf in aantocht is. Door een blije mensenmassa wordt hij naar het paleis begeleid. Gedurende veertien dagen viert men zijn terugkeer. Artur houdt hof en deelt geschenken uit. In tegenwoordigheid van de koningin en alle jonkvrouwen brengt Walewein een verzoening tot stand tussen de door Walewein uit de put verloste jonkvrouw van Normendie en haar vriend Morilagant. Alle overwonnenen doen hun verhaal en schenken hun land aan Artur, die het hun in leen teruggeeft. Walewein bewijst veel eer aan de zoon van de graaf die hem zo gastvrij ontvangen heeft.
                Wanneer iedereen op het punt staat naar huis terug te gaan, verneemt men dat Keye en zijn gezellen in aantocht zijn. De door Walewein overwonnen ridders willen Keye straffen en vallen de hofmaarschalk en zijn vrienden uit een hinderlaag aan. De hertog neemt Keye voor zijn rekening en brengt hem een diepe wond in de zij toe. Als de hertog zijn aanval vervolgens op een van Keyes gezellen richt, slaagt de hofmaarschalk erin te ontkomen. Hij neemt zijn toevlucht bij de heremiet waar Walewein eerder gelogeerd heeft. Keyes kameraden worden door de vrienden van Walewein verslagen en naar het hof gevoerd. Hier moeten ze bekennen dat Keyes aanklacht gelogen was. Hij heeft hen, zo verklaren zij, gedwongen een valse getuigenis af te leggen. De koning vervloekt Keye. Walewein bedankt zijn vrienden nog eens en na vele hartelijke woorden nemen ze afscheid en vertrekken naar hun eigen land.

    1
    Zie voor de datering van de compilatie Klein 1995, p. 6, 14, Besamusca 2003, p. 8. Besamusca, Sleiderink en Warnar 2009, p. 25 opperen dat de codex ook na 1327 gedateerd kan worden.
    2
    Buiten de Lancelotcompilatie zijn overgeleverd: de Ferguut, de Roman van Walewein, Lantsloot vander Haghedochte, Jacob van Maerlant, Boec vanden Grale, Boec van Merline en de Merlijncontinuatie van Lodewijk van Velthem. De laatste drie teksten hebben mogelijk deel uitgemaakt van het verloren gegane eerste deel .

    3
    Zie Klein 1998, p. 109-11.

    4
    Zie over deze verhaaltechniek de inleiding van Brandsma 1992.

    5
    Een waardevolle studie over de Lancelotcompilatie als cyclus is Besamusca 2003.

    6
    Jonckbloet 1846-1848, dl. 2, p. CLXXI.

    7
    Jonckbloet 1846-1848, dl. 2, p. 118-124 (de samenvatting van Walewein ende Keye) en p. 94 het citaat.

    8
    Jonckbloet 1851-1855, dl. 2, p. 311-312.

    9
    Jonckbloet 1851-1855, dl. 2, citaten op respectievelijk p. 311 en 312.

    10
    Van Mierlo 1949, dl. 1, p. 165.

    11
    Sparnaay 1959, p. 454.

    12
    Zie Janssens 1985, 38-40, citaat p. 38. Zie ook Janssens 1988, p. 293; 1989, p. 130, 1991, p. 346.

    13
    Een belangrijke internationale publicatie is Besamusca 2000. Artikelen over Walewein ende Keye zijn: Hogenbirk 1994, 1996a en b, 1999, 2000a, 2003, 2005a en b; Perry 2007 en Putter 2007.

    14
    Johnson en Claassens 2003.

    15
    Hogenbirk 2004.

    16
    Van Oostrom 2006, p. 280.

     
    [text]
    [text]
    [text]