eLaborate
::: eLaborate options :::
    Versnummers
    Versnummer in editie Jonckbloet (1846-1849)

    Cursieven in de leestekst
    Alles / Niets
    Annotatie op paleografisch-genetisch gebied
         Annotatie voor een hoofdstuktitel
         Annotatie voor een lombarde/initiaal
         Annotatie voor een paragraafteken
         Annotatie voor een correctie
         Annotatie voor een afkorting
         Annotatie voor een getal
         Annotatie voor een leesteken in het handschrift
         Annotatie voor een emendatie
         Annotatie negeren
         Annotatie met betrekking tot woordscheiding

    Annotatie met tekstinhoudelijk commentaar

    Woordverklaring; vertaling
         Woordverklaring; vertaling; emendatie
    Annotaties



    II HOE KEYE WALEWEIN VERRIET. ENDE HOE WALEWEIN DIE JONCFROUWE UTEN BORRE VERLOESTE Kapittelopschrift in de ondermarge, beginnend onder kolom a. De hoofdstuktitel is aan drie zijden omkaderd, de rechterkant is open gelaten, wellicht ten behoeve van nummering. De tekst in het kader is gerubriceerd. Een nummering in potlood (XLIII) rechts naast het kader is later toegevoegd (door Jonckbloet?). De hoofdstuktitel bestaat uit twee delen, gescheiden door een punt.
     

    IVERRIET 'belasterde', 'in een kwaad daglicht stelde'.
     

    IBORRE 'put'.
     

    1Die aventure doet ons cont 'het verhaal deelt ons mede'. Traditionele overgangsformule van een entrelacementstructuur (vgl. Ofr. Or dist li contes), waarop in Walewein ende Keye aan het begin van elk hoofdstuk (behalve bij de overgang van de hofepisode naar Waleweins eerste avontuur) wordt gevarieerd.
     

    1D Initiaal D, blauw, 5 regels hoog, rood penwerk.
     

    2coninc 'koning Artur'. In de context van de Lancelotcompilatie is het noemen van de eigennaam niet noodzakelijk.
     

    2nu ter stont{lc:T}Als het juist is dat in de oorspronkelijke conceptie van de Lancelotcompilatie Walewein ende Keye direct op Die Wrake van Ragisel volgde, is het eerbetoon dat Walewein in deze hofepisode ten deel valt wellicht het gevolg van zijn succesvolle terugkeer aan het einde van de Wrake. De extreem negatieve rol van Keye en het hoongelach aan het adres van de hofmaarschalk in het slotakkoord van de Wrake maakt dat de romans zeer goed op elkaar aansluiten.
     

    2nu ter stont 'toen', 'op dat moment'.
     

    3hof 'hofdag'.
     

    4Om te meerre sinen lof{lc:T} Een traditionele uitdrukking, vgl. Moriaen, vs. 32 (ed. Paardekooper-Van Buren) en bijv. Karel ende Elegast, vs. 14 (ed. Duinhoven). De mate waarin een vorst zijn edelen onthaalde en zijn largesse toonde, droeg bij aan zijn reputatie.
     

    4Om te meerre sinen lof 'Om zijn (Arturs) faam te vergroten'.
     

    5Drie M{lc:PG/get} Hs. heeft Drie m.
     

    5Drie M '3000'.
     

    7IIIc{lc:PG/get} Hs. heeft iijc. De superscripte c staat recht boven de j.
     

    7IIIc '300'.
     

    8Tavelronden Het illustere gezelschap ridders van koning Artur. Hun aantal verschilt van tekst tot tekst, maar vaak is dit 150, zoals in de Lancelot en prose en de Lanceloet (Jonckbloet 1846-1849, vs. 31383).
     

    12Sijn tijdens schrijven verbeterd uit siin.
     

    12achterwaerne{lc:PG/ws} Hs. heeft achter waerne.
     

    12achterwaerne 'als landvoogd besturen'. De gebruikelijke vorm is achterwaernen (MNW, s.v. 'achterwaernen')
     

    13al dat hi dade dat ware gedaen 'alles wat hij opdroeg, dat moest worden gedaan'. Een emendatie van dade in bade of rade valt te overwegen, maar het MNW biedt ondersteuning voor de gegeven vertaling (MNW, s.v. doen, II, 3).
     

    14Dit beneet Keyen saen 'Dit maakte Keye al gauw afgunstig'.
     

    15Dat ... staet 'Dat Walewein zo hoog in aanzien stond'.
     

    16raet 'raadsman'.
     

    17an hem stoet 'onder zijn bestuur stond'.
     

    18hem Verwijst naar Keye.
     

    18nine 'niets'.
     

    19Want 'terwijl'.
     

    21Pijndi hem 'zon hij op een middel om ...'.
     

    22. Het handschrift heeft een punt; de zin eindigt middenin het vers.
     

    22Hord 'verneem'. Deze formule wijst op mondelinge voordracht (voor een luisterend publiek).
     

    22dochte 'uitdacht'.
     

    24vergaderde 'bracht/riep bijeen'.
     

    24XX '20'.
     

    24thant 'terstond'.
     

    25Die van sinen gesellen waren 'die tot zijn kameraden/vertrouwelingen behoorden'.
     

    26hoet daer ware gevaren 'hoe het zo gekomen was dat'.
     

    26hoet Hs. heeft hoe.
     

    27al 'geheel en al'.
     

    27here 'heerser'.
     

    28Ende Ende heeft hier de betekenis van 'Ende seide', vgl. ook vs. 33.
     

    28ter ere hulpen 'helpen mijn eer te bewaren'.
     

    29. In het handschrift staat een punt; de zin eindigt middenin het vers. De twee zinnen kunnen echter in de vertaling verbonden worden.
     

    29verdinen 'belonen'.
     

    30fel 'kwaadaardig'.
     

    32dicke 'meestal'.
     

    33Her drossate Door Keye aan te spreken als her drossate benadrukken de gezellen dat hij een machtige positie heeft aan het hof en vleien hem.
     

    33raet 'voorstel'.
     

    34hoe soet gaet 'wat er ook van komt'.
     

    35lien{lc:T} De vrienden lijken hier al te vermoeden dat ze een valse eed moeten zweren.
     

    35lien 'onder ede bevestigen'.
     

    36Doe Voor de D staat een zwart stipje. De functie is niet duidelijk.
     

    36partien 'groep volgelingen'.
     

    39neve Zoals bekend is Walewein de neef van koning Artur, en bij diens kinderloosheid zijn gedoodverfde opvolger. Hij is de zoon van Koning Lot van Orcanie en een van de twee (half)zusters van Artur. Vgl. Boec van Merline, ed. Van Vloten, vs. 16391-16410.
     

    39overmodecheit 'hoogmoed'.
     

    40sulke dinc 'iets van dien aard dat'.
     

    46wel gereit 'zonder aarzeling'.
     

    47al dese ridders 'de twintig handlangers'.
     

    48gisteren margen 'gisteren morgen; gefingeerd tijdstip'.
     

    48dat hi hem ... vermat 'dat hij erover opschepte dat ...'
     

    50D De hoofdletter D is weggeschaafd. De a is beschadigd. Ook de hoofdletter B op de volgende regel heeft te lijden gehad.
     

    50geburen 'te beurt vallen'.
     

    51op dat hi woude Keye lijkt hier te suggereren dat Walewein erover opschepte het aantal te beleven avonturen in eigen hand te hebben. Dit is dan wel degelijk hoogmoedig: avonturen worden immers aan degene toebedeeld die daarvoor bestemd is door een hogere providentiële macht, de Avonture. In de meeste Arturromans komt het erop neer dat God de daartoe waardige ridder de avonturen schenkt.
     

    52Dant 'dan er'.
     

    53sinen Een emendatie in dinen valt hier te overwegen ter verklaring van het problematische van sinen (refererend aan Walewein) in deze zin. Het is echter zeer onwaarschijnlijk dat Keye de koning zou tutoyeren. Het zou kunnen dat een plotselinge overgang van directe naar indirecte rede een oorzaak is voor de verwarring.
     

    54Des De e is volgelopen.
     

    54harde onvroe 'zeer bedroefd'.
     

    55sloech ... neder 'liet zijn hoofd hangen'.
     

    55sloech Hs. heeft sloecht. Mogelijk is de t toegevoegd onder invloed van de t van thoeft (dittografie).
     

    56Over een stic 'na een poos'.
     

    58vrages Enclise van (vrage+des), 'vraag hierover'.
     

    59iet 'soms'.
     

    60vragdes Hs. heeft vrages (enclise van vrage+des). 'Vroeg daarnaar'.
     

    60. In de leestekst is een punt toegevoegd om de structuur van de zinnen te verduidelijken.
     

    60Sonder beide 'onmiddellijk'.
     
    Annotatiecategorieën



    Annotatiecategorieën

    Facsimile



     

    Click to zoom in.Click to zoom out.Click to reset image to default.

    Zoeken



    Ga naar versnummer

    (1 - 3664 / 18603 - 22266)

    Zoekformulier

    Zoeken in alle tekst

    Zoekbereik

    Doorzoek site
    Doorzoek huidige map

    Transcriptie



    178ra
    I HOE KEYE WALEWEIN VERRIET*. ENDE HOE WALEWEIN DIE JONCFROUWE UTEN BORRE* VERLOESTE *
    D*ie aventure doet ons cont*
    Dattie coninc* nu ter stont**
    Hilt enen groten hof*
    0004 Om te meerre sinen lof**.
    Drie M** ridders, over waer,
    Waren nu ten etene daer
    Ende IIIc** ridders tallen stonden
    0008 Waren daer vander Tavelronden*,
    Die altoes waren met Arture.
    Nu seget ons die aventure
    Dattie coninc Waleweine beval
    0012 Sijn *lant te achterwaerne** al
    Ende al dat hi dade dat ware gedaen*.
    Dit beneet Keyen saen*,
    Dat Walewein aldus scone staet*,
    0016 Dat hi was des conincs raet*
    Ende dlant algader an hem stoet*
    Ende men dor hem* also nine* doet,
    Want* hi drossate was al daer.
    0020 Dor dese dinc al oppenbaer
    Pijndi hem* hoe hi mochte
    Walewein verraden.* Hord* wat hi dochte*:
    Hi ginc saen al daer hi vant
    0024 Ende vergaderde* XX* ridders thant*,
    Die van sinen gesellen waren*
    Ende seide hoet* daer ware gevaren*
    Dat Walewein al *ware here*.
    0028 Ende*: "Wildi mi nu ter ere
    Hulpen
    *.* Ic saels verdinen* wel."
    Dese XX ridders waren fel*
    Ende haetten Walewein om die dinc
    0032 Dat hem dicke* so wel verginc.
    Ende: "Her drossate*, uwen raet*
    Wille wi doen, hoe soet gaet,*
    Ende secgen dat gi wilt ende lien**."
    0036 Doe* ginc Keye met deser partien*
    Vorden coninc Arture staen
    Ende seide: "Here, nu hevet gedaen
    Walewein, u neve*, grote overmodecheit*.
    0040 Hi hevet sulke dinc *geseit
    Dies si hen alle mogen scamen
    Die inden hove sijn te samen."
    "Keye", sprac Artur, die coninc,
    0044 "Wat meindi met deser dinc?
    Wat heeft Walewein, min neve, geseit?"
    "Her coninc, ic segt u wel gereit*,
    Want al dese ridders *horden dat,
    0048 Dat hi hem gisteren margen *vermat*,
    Wildi varen om aventuren,
    D*atter hem soude meer geburen*
    Binnen enen jare, op dat hi woude*,
    0052 Dant* algader den ridders soude
    Die sinen* hove behoren toe."
    Des* was die coninc harde onvroe*
    Ende sloech* thoeft ter eerder neder*.
    0056 Over een stic *hief hijt op weder
    Ende sprac: "Keye, es dit waer?"
    "Here, vrages* den ridderen daer
    Oft sijt iet* horden dat hijt seide."
    0060 Doe vragdes* die coninc.* Sonder beide*
    Seiden sijt allegader daer,
    [text]
    [text]
    [text]