eLaborate
::: eLaborate options :::
    Versnummers
    Versnummer in editie Jonckbloet (1846-1849)

    Cursieven in de leestekst
    Alles / Niets
    Annotatie op paleografisch-genetisch gebied
         Annotatie voor een hoofdstuktitel
         Annotatie voor een lombarde/initiaal
         Annotatie voor een paragraafteken
         Annotatie voor een correctie
         Annotatie voor een afkorting
         Annotatie voor een getal
         Annotatie voor een leesteken in het handschrift
         Annotatie voor een emendatie
         Annotatie negeren
         Annotatie met betrekking tot woordscheiding

    Annotatie met tekstinhoudelijk commentaar

    Woordverklaring; vertaling
         Woordverklaring; vertaling; emendatie
    Annotaties



    II HOE KEYE WALEWEIN VERRIET. ENDE HOE WALEWEIN DIE JONCFROUWE UTEN BORRE VERLOESTE Kapittelopschrift in de ondermarge, beginnend onder kolom a. De hoofdstuktitel is aan drie zijden omkaderd, de rechterkant is open gelaten, wellicht ten behoeve van nummering. De tekst in het kader is gerubriceerd. Een nummering in potlood (XLIII) rechts naast het kader is later toegevoegd (door Jonckbloet?). De hoofdstuktitel bestaat uit twee delen, gescheiden door een punt.
     

    IVERRIET 'belasterde', 'in een kwaad daglicht stelde'.
     

    IBORRE 'put'.
     

    1Die aventure doet ons cont 'het verhaal deelt ons mede'. Traditionele overgangsformule van een entrelacementstructuur (vgl. Ofr. Or dist li contes), waarop in Walewein ende Keye aan het begin van elk hoofdstuk (behalve bij de overgang van de hofepisode naar Waleweins eerste avontuur) wordt gevarieerd.
     

    1D Initiaal D, blauw, 5 regels hoog, rood penwerk.
     

    2coninc 'koning Artur'. In de context van de Lancelotcompilatie is het noemen van de eigennaam niet noodzakelijk.
     

    2nu ter stont{lc:T}Als het juist is dat in de oorspronkelijke conceptie van de Lancelotcompilatie Walewein ende Keye direct op Die Wrake van Ragisel volgde, is het eerbetoon dat Walewein in deze hofepisode ten deel valt wellicht het gevolg van zijn succesvolle terugkeer aan het einde van de Wrake. De extreem negatieve rol van Keye en het hoongelach aan het adres van de hofmaarschalk in het slotakkoord van de Wrake maakt dat de romans zeer goed op elkaar aansluiten.
     

    2nu ter stont 'toen', 'op dat moment'.
     

    3hof 'hofdag'.
     

    4Om te meerre sinen lof{lc:T} Een traditionele uitdrukking, vgl. Moriaen, vs. 32 (ed. Paardekooper-Van Buren) en bijv. Karel ende Elegast, vs. 14 (ed. Duinhoven). De mate waarin een vorst zijn edelen onthaalde en zijn largesse toonde, droeg bij aan zijn reputatie.
     

    4Om te meerre sinen lof 'Om zijn (Arturs) faam te vergroten'.
     

    5Drie M{lc:PG/get} Hs. heeft Drie m.
     

    5Drie M '3000'.
     

    7IIIc{lc:PG/get} Hs. heeft iijc. De superscripte c staat recht boven de j.
     

    7IIIc '300'.
     

    8Tavelronden Het illustere gezelschap ridders van koning Artur. Hun aantal verschilt van tekst tot tekst, maar vaak is dit 150, zoals in de Lancelot en prose en de Lanceloet (Jonckbloet 1846-1849, vs. 31383).
     

    12Sijn tijdens schrijven verbeterd uit siin.
     

    12achterwaerne{lc:PG/ws} Hs. heeft achter waerne.
     

    12achterwaerne 'als landvoogd besturen'. De gebruikelijke vorm is achterwaernen (MNW, s.v. 'achterwaernen')
     

    13al dat hi dade dat ware gedaen 'alles wat hij opdroeg, dat moest worden gedaan'. Een emendatie van dade in bade of rade valt te overwegen, maar het MNW biedt ondersteuning voor de gegeven vertaling (MNW, s.v. doen, II, 3).
     

    14Dit beneet Keyen saen 'Dit maakte Keye al gauw afgunstig'.
     

    15Dat ... staet 'Dat Walewein zo hoog in aanzien stond'.
     

    16raet 'raadsman'.
     

    17an hem stoet 'onder zijn bestuur stond'.
     

    18hem Verwijst naar Keye.
     

    18nine 'niets'.
     

    19Want 'terwijl'.
     

    21Pijndi hem 'zon hij op een middel om ...'.
     

    22. Het handschrift heeft een punt; de zin eindigt middenin het vers.
     

    22Hord 'verneem'. Deze formule wijst op mondelinge voordracht (voor een luisterend publiek).
     

    22dochte 'uitdacht'.
     

    24vergaderde 'bracht/riep bijeen'.
     

    24XX '20'.
     

    24thant 'terstond'.
     

    25Die van sinen gesellen waren 'die tot zijn kameraden/vertrouwelingen behoorden'.
     

    26hoet daer ware gevaren 'hoe het zo gekomen was dat'.
     

    26hoet Hs. heeft hoe.
     

    27al 'geheel en al'.
     

    27here 'heerser'.
     

    28Ende Ende heeft hier de betekenis van 'Ende seide', vgl. ook vs. 33.
     

    28ter ere hulpen 'helpen mijn eer te bewaren'.
     

    29. In het handschrift staat een punt; de zin eindigt middenin het vers. De twee zinnen kunnen echter in de vertaling verbonden worden.
     

    29verdinen 'belonen'.
     

    30fel 'kwaadaardig'.
     

    32dicke 'meestal'.
     

    33Her drossate Door Keye aan te spreken als her drossate benadrukken de gezellen dat hij een machtige positie heeft aan het hof en vleien hem.
     

    33raet 'voorstel'.
     

    34hoe soet gaet 'wat er ook van komt'.
     

    35lien{lc:T} De vrienden lijken hier al te vermoeden dat ze een valse eed moeten zweren.
     

    35lien 'onder ede bevestigen'.
     

    36Doe Voor de D staat een zwart stipje. De functie is niet duidelijk.
     

    36partien 'groep volgelingen'.
     

    39neve Zoals bekend is Walewein de neef van koning Artur, en bij diens kinderloosheid zijn gedoodverfde opvolger. Hij is de zoon van Koning Lot van Orcanie en een van de twee (half)zusters van Artur. Vgl. Boec van Merline, ed. Van Vloten, vs. 16391-16410.
     

    39overmodecheit 'hoogmoed'.
     

    40sulke dinc 'iets van dien aard dat'.
     

    46wel gereit 'zonder aarzeling'.
     

    47al dese ridders 'de twintig handlangers'.
     

    48gisteren margen 'gisteren morgen; gefingeerd tijdstip'.
     

    48dat hi hem ... vermat 'dat hij erover opschepte dat ...'
     

    50D De hoofdletter D is weggeschaafd. De a is beschadigd. Ook de hoofdletter B op de volgende regel heeft te lijden gehad.
     

    50geburen 'te beurt vallen'.
     

    51op dat hi woude Keye lijkt hier te suggereren dat Walewein erover opschepte het aantal te beleven avonturen in eigen hand te hebben. Dit is dan wel degelijk hoogmoedig: avonturen worden immers aan degene toebedeeld die daarvoor bestemd is door een hogere providentiële macht, de Avonture. In de meeste Arturromans komt het erop neer dat God de daartoe waardige ridder de avonturen schenkt.
     

    52Dant 'dan er'.
     

    53sinen Een emendatie in dinen valt hier te overwegen ter verklaring van het problematische van sinen (refererend aan Walewein) in deze zin. Het is echter zeer onwaarschijnlijk dat Keye de koning zou tutoyeren. Het zou kunnen dat een plotselinge overgang van directe naar indirecte rede een oorzaak is voor de verwarring.
     

    54Des De e is volgelopen.
     

    54harde onvroe 'zeer bedroefd'.
     

    55sloech ... neder 'liet zijn hoofd hangen'.
     

    55sloech Hs. heeft sloecht. Mogelijk is de t toegevoegd onder invloed van de t van thoeft (dittografie).
     

    56Over een stic 'na een poos'.
     

    58vrages Enclise van (vrage+des), 'vraag hierover'.
     

    59iet 'soms'.
     

    60vragdes Hs. heeft vrages (enclise van vrage+des). 'Vroeg daarnaar'.
     

    60. In de leestekst is een punt toegevoegd om de structuur van de zinnen te verduidelijken.
     

    60Sonder beide 'onmiddellijk'.
     

    62D D is groter (begin van de kolom).
     

    6363 Blauw paragraafteken voor dit vers; representant zichtbaar.
     

    64Hi pensde ... verdriet 'Hij had geen vermoeden van wat hem was aangedaan'.
     

    65Nochtan 'toch'.
     

    65verdriets gnoech 'genoeg ellende'.
     

    66groet ongevoech 'een afschuwelijke ervaring'.
     

    67droem In middeleeuwse teksten hebben dromen vaak een voorspellend karakter. Deze droom met aanvallende leeuw is wellicht op te vatten als een waarschuwing voor toekomstig gevaar. Zie voor de interpretatie van deze passage Hogenbirk 2004, p. 39-41.
     

    68Hord hier na Is dit als een signaal voor mondelinge voordracht op te vatten? Vgl. vs. 22/ F.178ra, 22.
     

    68nemet goem 'let goed op'.
     

    7070 Vijf opeenvolgende regels beginnen hier met Ende. De herhaling heeft mogelijk een verhoging van de spanning tot doel. In Middelnederlandse Arturromans komen opeenvolgende verzen beginnend met Ende vaker voor, met name in beschrijvingen van gevechten. Vgl. Walewein, ed. Van Es, vs. 1630-35; Wrake van Ragisel, ed. Gerritsen, vs. 2283-87.
     

    72therte breken 'het hart openscheuren'.
     

    72tier tide 'op dat moment'.
     

    74Ende ... soude 'en toen Walewein zich wilde verweren'.
     

    75leden 'ledematen'.
     

    75wranc 'zich trachtte los te wringen'.
     

    76Also 'zodat'.
     

    76vanden slape ontspranc 'uit zijn slaap opschrok'.
     

    77onsochten 'op pijnlijke wijze'. (MNW, s.v. 'onsochte'). De n (geen nasaalstreep) lijkt later bijgeschreven i.v.m. het rijm op dochten.
     

    79Ende sijn arm oec van desen 'en vooral zijn arm'.
     

    79van desen 'van die ledematen'.
     

    80te broken 'gebroken'.
     

    85Oetmodelike ende sere 'nederig en vurig'.
     

    86Hine 'Hij (God) + hem (Walewein)'.
     

    86moeste 'zou'.
     

    86hedemere{lc:PG/corr} De kopiist heeft eerst een ander woord willen schrijven (vortwart mere of vordane?) en dit verbeterd tot hedemere.
     

    86hedemere 'vandaag nog'.
     

    87Bescermen 'behoeden voor (de uitkomst)'.
     

    87alle dage In hs. aan elkaar geschreven, maar zo niet opgenomen in het MNW.
     

    88swaer 'akelig, onheilspellend'.
     

    89bedinge 'smeekbede'.
     

    92udeward 'naar buiten, uit het venster'.
     

    93meert'uitblijft'.
     

    94vereert{lc: PG/ws} Hs. heeft ver eert.
     

    94vereert De meest voorkomende vorm is: vererret; 'boos, ontstemd' (MNW, s.v. 'vererret'). De afwijkende vorm lijkt gekozen vanwege het rijm.
     

    95groettene 'groette hem (Artur)'.
     

    96haestelike 'direct'.
     

    97hoe es dit comen 'hoe heeft dit kunnen gebeuren?'.
     

    98van u 'over u'.
     

    99Dies ... ongewone 'iets wat zeer ongebruikelijk voor u is'.
     

    100Want ... te done 'want u hebt het nooit eerder gedaan'.
     

    102vermaet 'opschepte over'.
     

    102gereet 'zonder aarzelen'.
     

    103sulke 'verschillende aanwezigen'.
     

    103gien 'verklaren'.
     

    106genen Tweede e is volgelopen.
     

    106nu ter uren 'op dit ogenblik'.
     

    108Eest waer 'is het/dit waar?'.
     

    109Here, her coninc Dubbele aanspreekvorm, getuigt van eerbied.
     

    110algader derre dinc 'al deze zaken'.
     

    111ende oec der daet 'en vooral/ook aan de (taal)daad.' Het is onduidelijk welke twee zaken hier verbonden worden. Is het misschien zo dat Walewein (a) ontkent dat hij zoiets ooit gedacht zou hebben en (b) dat hij het ook openlijk verklaard zou hebben?
     

    112Die Keye op mi seget 'waarvan Keye mij beticht'.
     

    112die quaet 'de ellendeling'.
     

    113bekinne 'erken'.
     

    113harde wale 'met nadruk'.
     

    116in sinen sen 'in zijn geest'.
     

    117bat volcomen 'meer het ridderideaal benaderend'.
     

    117tallen spele van ridderscepe 'in iedere ridderlijke bezigheid'.
     

    120Wies 'waarop'.
     

    120beromen ' zich op iets laten voorstaan'.
     

    121wedersprakene 'sprak hem tegen'.
     

    122al oppenbaer 'in het openbaar'.
     

    124Die u ane tijt die coninc 'waarvan de koning u beschuldigt'.
     

    125hordet Hs. heeft horet.
     

    125tere stede 'op een bepaald moment'.
     

    128Ay Keye Walewein richt zijn woorden direct tot Keye. Het is opvallend dat hij de hofmaarschalk niet aanspreekt met 'heer Keye'. Walewein 'tutoyeert' Keye hier als het ware en geeft hiermee lucht aan zijn kwaadheid en minachting voor de hofmaarschalk. Even verderop kiest Walewein echter voor de meer algemene beleefdheidsvorm ghi in de clisisvorm hebdi.
     

    128quaet cleppere ende fel 'boosaardige en gemende lasteraar'.
     

    129Dicke ... onnere{lc:PG} Een potloodstreep loopt door een deel van dit vers en een stukje van het volgende vers tot in de rechtermarge.
     

    129Dicke ... onnere{lc:T} Walewein lijkt hier te verwijzen naar eerdere confrontaties met de hofmaarschalk, bijv. uit de Conte du Graal en de Walewein.
     

    129Dicke ... onnere 'Dikwijls heeft u zich erop toegelegd om mij van mijn eer te beroven'.
     

    130Bi ... ere Walewein zweert hier een zeer hoge eed: bij God en bij zijn eigen eer. Als hij de waarheid niet zou spreken, zou hij zijn eer verliezen.
     

    131Des 'daaraan', namelijk aan die ijdele roem waarvan hij beschuldigd wordt.
     

    132bat 'meer', 'eerder'.
     

    133Hem m van hem onduidelijk; op rasuur, mogelijk verbeterd uit her?
     

    133onscoude 'onschuld' of 'onschuldseed'.
     

    134rumen 'verlaten'.
     

    134met gewoude 'met spoed' of 'zonder aarzelen'.
     

    135scuwen 'mijden'.
     

    135vordane Hs. heeft vor dane.
     

    137137 Aan het einde van dit vers en het volgende zijn wat inktvlekken te zien.
     

    137altemale{lc:W} 'volledig', dus het hele harnas.
     

    137Bringet mi altemale Correctie tijdens het schrijven: na bringet werd al geschreven, maar direct weer geëxpungeerd.
     

    140gerede 'spoedig'.
     

    141hiet 'opdroeg'.
     

    142bracht bracht + enclisis van de t; antecedent is harnasch, vs. 138.
     

    142daer Door het afkortingsteken loopt een dun streepje naar rechts. Dit heeft verder geen betekenis en is wellicht een uitschieter en dus niet als schriftteken te interpreteren.
     

    148badens 'smeekten daarom'.
     

    149Laet ... moet 'laat uw boosheid varen'.
     

    150En donct ons niet wesen goet 'het lijkt ons niet goed te zijn'.
     

    151dor ene logelike dinc 'vanwege een valse aanklacht'.
     

    153Begeven 'verlaten'.
     

    154antwerde De volledige vorm komt niet voor. De oplossing van de abbreviatuur is dus niet zeker. In de Perchevael en de Wrake is gekozen voor de vorm met e. In de laatste tekst komt de voluitgeschreven vorm antwerde voor. Zie Wrake van Ragisel, ed. Gerritsen 1963, dl. 2, p. 354.
     

    155om niet 'tevergeefs'.
     

    156Mijns gescie dat God gebiet{lc:T} Walewein legt hier zijn lot in de handen van God, en toont daarmee dat hij niet hoogmoedig is.
     

    156Mijns gescie dat God gebiet 'Moge het mij vergaan zoals God het wil'.
     

    157Met trouwen 'op mijn woord van eer'.
     

    157gelove 'leg ik de gelofte af'.
     

    159In{lc:W} 'ic + ne', 'of ik'.
     

    159In ben volcomen derre daet 'voor ik mij heb gezuiverd van de (taal)daad' (vgl. MNW, s.v. 'volcomen' II, 2.). Kiest Walewein hier met opzet voor een woord met meer betekenissen? Volcomen kan ook 'waarmaken' betekenen. In deze betekenis lijkt Walewein te impliceren dat hij wel degelijk meer avonturen op zijn conto zal kunnen schrijven dan de andere ridders, wat dan verbaal hoogmoedig zou zijn.
     

    160Die Keye op mi seget 'waarvan Keye mij beschuldigt'.
     

    161orlof Walewein neemt hier orlof; gewoonlijk vraagt een Arturrider dat aan de koning. De verhouding is hier verstoord. Het is tekenend dat Walewein even later wel orlof aan de koningin vraagt, die het wel moet toestaan.
     

    164vader Walewein is een vaderfiguur. Hij is voorbeeld, een patroon, die, blijkens het volgende vers, de andere ridders hun wapens heeft gegeven en wellicht heeft opgeleid (of tot ridder geslagen?).
     

    165talre stont 'altijd', met de nuance 'van oudsher' (MNW, s.v. 'stonde', 2).
     

    168Dattene ... onnere 'Moge God hem schande brengen'.
     

    169dien 'diegene'.
     

    170Daer ... comen 'Die ons niets dan roem/eer zou bezorgen'.
     

    171171 Rood paragraafteken voor het vers; representant zichtbaar.
     

    171toren 'rampspoed', n.a.v. Waleweins vertrek.
     

    172comen te voren 'ter ore gekomen'.
     

    174onmate 'schandelijke daad' (MNW, s.v. 'onmate' I, 3).
     

    177177 Inktvlekjes door en boven de regel.
     

    177cume 'ternauwernood'.
     

    177conde gestaen 'zich staande kon houden'.
     

    178Si ... saen 'of ze was terstond flauwgevallen'.
     

    183here Heren Dubbele titulatuur, zie ook vs. 109/Fol. 178rb, 48.
     

    183na dese dinc 'hierna'.
     

    184Metten ... bevinc 'zij sloeg haar armen om hem heen'.
     

    185bat 'smeekte'.
     

    186Ay, soete Walewein, live here Deze vriendschappelijke woorden en het gebaar van de koningin duiden op een zekere mate van intimiteit. In Walewein ende Keye is het ook de koningin en niet de koning die Walewein permissie geeft te vertrekken en Walewein zendt de ridders die hij overwint naar haar toe om zich gevangen te geven. De achterliggende gedachte is mogelijkerwijs dat hij een van de ridders van de koningin is en haar in het bijzonder is toegewijd. Dit is ook het geval in de Merlijn-continuatie van Lodewijk van Velthem (ed. Van Vloten 1880, vs. 28550-57).
     

    186soete 'dierbare'.
     

    188nu 'immers'.
     

    190van u hier bringet vord 'u hier in de mond legt'.
     

    191comet des af 'laat dit voornemen varen'.
     

    194Alles ... trouwen{lc:PG} De ou in trouwen is vlekkerig. Door de u staat een streepje. Onder de regel twee inktvlekjes.
     

    194Alles ... trouwen 'voor al uw goedheid en genegenheid'.
     

    196Gerne doe ic u gebot 'Graag gehoorzaam ik aan uw bevel'.
     

    197Van allen sticken 'in alle opzichten.'
     

    197bi karitaten 'bij de liefde van God'.
     

    198dese ... laten 'deze zaken kan ik niet achterwege laten'.
     

    200al had sijs rouwe 'al deed het haar verdriet'.
     

    202ruemde also des conincs hof 'verliet zo 's konings hof'.
     

    204Sonder 'behalve'.
     

    205dies met hem waren 'die in deze zaak met hem waren', 'die op zijn hand waren'. Bijstelling bij gesellen.
     

    206haddens hadden+des, 'hadden daarover', over Waleweins vertrek.
     

    206rouwe Tweede ronding van de w is volgelopen.
     

    206twaren 'voorwaar'.
     

    207207{lc:PG/ht} Het is vreemd dat hier geen nieuw hoofdstuk begint. Walewein verlaat het hof en in de volgende verzen begint zijn eerste avontuur. Dit avontuur is dus niet door een hoofdstuktitel, overgangsformule en initiaal van de hofepisode gescheiden, zoals dat wel gebeurt voor andere avonturen.
     

    207207 Rood paragraafteken voor dit vers; representant zichtbaar.
     

    207ter selver steden 'terstond'.
     

    209dachvard 'afstand van een dag gaans'. Vertaling van het hele vers: 'En toen ze een dag gereden hadden...'.
     

    211groten der Er is geen spatie tussen deze woorden aanwezig. De laatste e van groten lijkt verbeterd uit iets anders. De kopiist schreef eerst groter (de apostrof is nog zichtbaar) en verbeterde dit later in groten.
     

    211Ende... coninginnen Walewein laat de knapen met name de koningin groeten; andermaal een bewijs van hun speciale band en van de verstoorde verhouding met de koning.
     

    218218 Het nieuwe hoofdstuk had ook goed hier kunnen beginnen.
     

    218reet doe berch ende dal Vertaling hele zin: 'En heer Walewein reed toen over bergen en door dalen'. (MNW, s.v. 'riden', 3, b).
     

    221harde woeste 'zeer eenzaam', 'onbewoond'.
     

    222Nochtan 'echter'.
     

    223tes De t is niet goed leesbaar.
     

    226op enen aert 'op ontgonnen, bebouwd, terrein'.
     

    228gescepen wale {lc:PG} de c in gescepen heeft een vreemde vorm. Mogelijk wilde de kopiist eerst iets anders schrijven, een l?
     

    228gescepen wale 'welgebouwd'.
     

    231sach hi vort 'zag hij dadelijk'.
     

    231al sonder waen 'ongelogen'.
     

    233Ende ... liden 'en toen hij verder wilde rijden'.
     

    234daer besiden 'daarnaast'.
     

    235Enen steinen borne 'een stenen waterput'.
     

    238Die grote pine gedogede 'die hevige pijn leed'.
     

    240wat beligdi dare 'waarom ligt u daar zo? (MNW, s.v. 'beliggen', a).
     

    241gehulpen 'hulp verlenen'.
     

    242ic Rechts boven de c staat een overbodig streepje.
     

    244ie 'ooit'.
     

    244lijf gewan 'geboren werd'.
     

    245in staden staen 'te hulp komen'.
     

    246verslagen 'doodgeslagen'.
     

    248mi door de m loopt een inktstreepje.
     

    249wildijs sijn wijs 'wilt u dat weten?'.
     

    250amijs 'minnaar'.
     

    252Swerte Montanie Morilagant is heer van het land van de Zwarte Bergen. Dit is een fantasienaam die verwijst naar zijn naam en de kleur van zijn wapenuitrusting. Het gaat hier vooral om het onheilspellende van de kleur zwart. Het specifieke landschap speelt verder geen rol.
     

    254. De kopiist heeft een punt geplaatst om aan te geven dat de zin eindigt na gereden.
     

    254scire 'onverwachts' (MNW, s.v. 'schiere', 2).
     

    256Ende Een emendatie van Ende in Die is te overwegen, om de bijzin beter te laten aansluiten bij het antecedent enegen man. De lezing van het handschrift is echter gehandhaafd omdat herhalende constructies met Ende aan het begin van de zin vaker voorkomen in Walewein ende Keye, ook als de zinsconstructie naar ons idee niet geheel correct of doorzichtig is.
     

    256mede daer an 'bovendien'.
     

    258al oppenbare 'zonder twijfel'.
     

    260in allen twiste 'in welk gevecht dan ook'.
     

    266in genen spele 'in geen enkel gevecht' (MNW, s.v. 'spel', 9).
     

    267iet een twint 'in enig opzicht'.
     

    268ontsint 'buiten zichzelf van kwaadheid'.
     

    270vord 'vervolgens'.
     

    270dese worde Met dese worde lijkt verwezen te worden naar een stuk tekst in de directe rede, maar de volgende verzen zijn in de indirecte rede gesteld.
     

    272Walewein ... noet{lc:PG/em} Hs. heeft Walewein verloeste mi vander noet.
     

    272Walewein ... noet 'tenzij Walewein mij uit de nood verloste'.
     

    273Daer ... geset Bepaling bij de voorafgaande zin. De jonkvrouw is in de put geworpen, opdat Walewein haar zou komen redden, zodat Morilagant het tegen hem op zou kunnen nemen.
     

    274wat mi let 'wat mij leed berokkent'.
     

    275275 Blauw paragraafteken voor het vers; representant zichtbaar.
     

    275doe oe slecht leesbaar door beschadiging.
     

    276hulpen ut Door beschadiging van het blad is het woord hulpen zeer slecht leesbaar.
     

    277trouwe De kopiist heeft hier een woord vergeten. Dit is wellicht trouwe geweest, maar zeker is dit niet.
     

    277op De p in op is niet leesbaar door een beschadiging.
     

    279ridet Hs. heeft ten onrechte een tilde boven de e.
     

    280ontbidet 'afwacht'.
     

    282parc 'strijdperk'.
     

    283gereet 'zonder moeite'.
     

    285Gine ... niet 'u zou tegen hem geen stand kunnen houden'.
     

    286omme De kopiist wilde waarschijnlijk in plaats van de tweede m een n schrijven, maar heeft zijn vergissing direct gecorrigeerd.
     

    286vliet 'vlucht', 'er vandoor gaat'.
     

    292des geloeft 'neem dit van mij aan'.
     

    295Mijn her Vertaling van het Oudfranse 'messire', de eretitel voor Gauvain (en Yvain en Keu) in o.a. Le Chevalier au lion.
     

    296berouwe 'betreur'.
     

    297Ende mins gescie dat God gebiet{lc:T} Walewein onderwerpt zich met dezelfde bewoordingen als in de eerste hofepisode aan de wil van God, vgl. vs. 156/F. 178rc, 34.
     

    297Ende mins gescie dat God gebiet 'Maar, het is aan God, wat er met mij zal gebeuren'.
     

    298hier Slecht leesbaar; woord nogal gevlekt en beschadigd.
     

    299sette Gebruikelijk is settese. Waarschijnlijk is voor deze vorm gekozen vanwege het lastige rijm.
     

    300Gringalette Paard van Walewein in de Arturtraditie. Het dier wordt hier zonder verdere introductie genoemd en is dus bekend.
     

    303een De tweede e is onleesbaar vanwege een beschadiging.
     

    304erre ende gram 'vertoornd', 'zeer kwaad'.
     

    306E : Grotere kapitaal, begin van de kolom.
     

    310berope 'beschuldig'.
     

    310dorperheit 'schandelijk gedrag'.
     

    311ban 'gebod', nl. het gebod dat de jonkvrouw in de put zou moeten blijven, tenzij Walewein haar eruit zou halen.
     

    314vertie 'zeg ik op'.
     

    315Done 'toen ... hem'.
     

    317Wat ... sijn 'edele ridder, wat zal er nu gebeuren?'.
     

    318Hier ... dijn{lc:T} De jonkvrouw tutoyeert Walewein, mogelijk in verband met het rijm of vanwege de heftige emoties waaraan zij ten prooi is. Zij gebruikt du en gi door elkaar, blijkbaar zonder een verschil in betekenis.
     

    318Hier ... dijn 'dit zal je het leven kosten'.
     

    319cone 'vechtlustig'.
     

    323vastelike 'met spoed'.
     

    326op dit plein 'op de grond'.
     

    328vresseliken 'angstaanjagende'.
     

    330te lede gedaen 'misdaan'.
     

    331dat qualijc steet{lc:PG} d van dat moeilijk leesbaar.
     

    331dat qualijc steet 'dat onrechtmatig is'.
     

    332Ic ... gereet{lc:T} Walewein treedt zijn tegenstander zeer hoffelijk en bovendien bescheiden tegemoet.
     

    332Ic ... gereet 'dan ben ik bereid u daarvoor genoegdoening te verschaffen'.
     

    333En gere ... te done 'aan schadeloosstelling of vrede is [versta: heb ik] geen behoefte' .
     

    335els 'iets anders'.
     

    336Te beteringen 'als schadeloosstelling''.
     

    337337 Rood paragraafteken voor dit vers; representant zichtbaar.
     

    342keerde Hs. heeft k'ee.
     

    345iet verre 'iets verder'.
     

    346Echt 'wederom'.
     

    346geruchte 'geroep'.
     

    347. Hs. heeft een punt voor Done.
     

    350genesen 'het er levend af brengen'.
     

    353goet 'dapper', 'strijdlustig'.
     

    355du Hier tutoyeert de jonkvrouw Walewein weer.
     

    357Oft 'indien'.
     

    357uwes lives wilt genesen 'uw leven wilt behouden'.
     

    361ongehire 'op woeste wijze'.
     

    363heves De s is gevlekt, maar nog wel te lezen.
     

    364Die ... gaen{lc:T} Ook de witte ridder tutoyeeert Walewein, een teken van zijn onbeschaamdheid.
     

    364Die ... gaen 'die moet je je leven kosten'.
     

    366Want gi hebbets wel te done 'want u zult het (verweer) hard nodig hebben'.
     

    367Harre twe tale 'hun beider gesprek'.
     

    367H: Grotere kapitaal.
     

    368dwanc ... metter sporen 'gaf de sporen'.
     

    370voren 'aan de voorzijde'.
     

    372want 'boorde'.
     

    374. Handschrift heeft een punt; de zin eindigt middenin het vers.
     

    376Scire daer na 'niet lang daarna'.
     

    376verstaen 'vernomen'.
     

    379vasseel 'vazal', een scheldwoord, vanwege de suggestie dat de aangesprokene een ondergeschikte zou zijn.
     

    379Gi blivets hier 'u blijft hierom dood'.
     

    381381 Rood paragraafteken voor het vers; representant zichtbaar.
     

    382naket 'overkomt'.
     

    382rouwe 'ramp', 'groot verdriet'.
     

    383here 'mijn vriend'.
     

    384geduren 'stand houden'.
     

    388over u 'vanwege u'.
     

    389seide De e en vooral de i zijn slecht leesbaar.
     

    389En onsiet u niet 'wees niet bang'.
     

    390In vlie Door slijtage zijn deze woorden slecht leesbaar.
     

    391In vloe nie dor genen man 'ik ben nog nooit voor iemand op de vlucht geslagen'.
     

    392Morilagan Nu pas, en vrij plotseling, wordt de naam van de hoogmoedige vriend van de jonkvrouw bekend gemaakt. De naam verwijst naar de kleur zwart, de kleur van Morilagants harnas en naar de naam van zijn land: de Swerte Montanie. Er zijn geen aanwijzingen dat het hier om een moor gaat (zoals in het geval van Moriaen). Het onverwachtse noemen van de naam M. zou een aanwijzing voor verkorting kunnen zijn.
     

    394na sire namen 'overeenkomstig met zijn naam'.
     

    395in dire gebare 'met zo'n houding'.
     

    396Oft algader sijn eygen ware Morilagan wordt hier nadrukkelijk gekarakteriseerd als hoogmoedig persoon, en zodoende als tegenpool van de deemoedige Walewein.
     

    397Oft ... ertrike'Alsof hij alles ter wereld in zijn bezit had'.
     

    398verbolgelike 'kwaad'.
     

    399na minen waen 'ik vermoed'.
     

    401Gi hebt te broken minen ban 'u heeft mijn gebod overtreden'. Morilagan weet immers niet dat hij Walewein voor zich heeft.
     

    402Dat 'iets wat'.
     

    404morde 'doodslag'.
     

    404betie 'beticht, beschuldig'.
     

    406te soenen 'als schadeloosstelling'.
     

    407lijf uw 'lichaam', of uw 'leven'.
     

    407el ne genen scat 'en niets anders', let. 'geen enkele andere schat'.
     

    409ic set ane di 'ik verklaar', 'ik wijs u erop' (zie MNW, s.v. 'setten', aanm.1).
     

    411moesse Vreemde vorm; waarschijnlijk verschrijving voor moestse; 'moest hen'.
     

    411ter noet 'in levensgevaar'.
     

    415pant 'genoegdoening'.
     

    416In namer niet vore 'Ik zou het niet willen ruilen voor ... '.
     

    416Grikenlant{lc:PG/ws} Hs. heeft Griken lant.
     

    416Grikenlant Morilagant doelt hier vermoedelijk op de legendarische rijkdom van het Byzantijnse rijk, voordat Constantinopel in 1204 werd geplunderd door de kruisvaarders.
     

    417417 Blauw paragraafteken voor het vers; representant zichtbaar.
     

    42054 en verder Dit eerste gevecht van Walewein vormt het model voor de volgende confrontaties. Het heeft een traditionele opbouw: eerst wordt met de lans gevochten, dan te voet met het zwaard. De manier waarop Walewein de overhand krijgt vertoont grote, soms woordelijke overeenkomsten met die in andere gevechten.
     

    420neder 'uit het zadel'.
     

    423ter stede 'op de grond'.
     

    425verhiven 'begonnen'.
     

    427scone 'schitterend'.
     

    428Alsi A grotere kapitaal.
     

    431431 Voor dit vers zit een gat in het perkament.
     

    432drogen ... op ende neder 'deden op en neer gaan'.
     

    434anderen 'voor de ander'.
     

    436Deus 'mijn God!', uitroep van verbazing.
     

    436penst hi 'denkt hij bij zichzelf'.
     

    437doet De d is vervaagd.
     

    439So De constructie is niet geheel duidelijk. Dit vers kan opgevat worden als nazin bij Ic blive doet, of als begin van een nieuwe hoofdzin. In het tweede, meest voor de hand liggende geval, heeft So de betekenis 'op deze wijze', 'dus'.
     

    439ember 'stellig', 'zeker'.
     

    442Die ter werelt ie lief gewan 'die ooit geboren werd'.
     

    449swerten Hs. heeft roden, een evidente verschrijving o.i.v. trode bloet in de regel hiervoor.
     

    452achter 'naar achteren'.
     

    455Dits die duvel, niet een man Overeenkomstige formuleringen zijn aan te treffen in de reuzenepisode in Walewein ende Keye (vs. 2501, F. 184vb, 57), maar ook in Moriaen (ed. Paardekooper-van Buuren, vs. 481) en Wrake van Ragisel, (ed. Gerritsen, vs. 442). In de Moriaen en de Wrake gaat het ook om ridders in een zwarte wapenuitrusting. De kleur zwart wordt geassocieerd met de duivel.
     

    456Hoe benic dus comen hier an 'hoe ben ik in zo'n situatie verzeild geraakt?'.
     

    458met pinen 'nauwelijks'.
     

    458verweren Het woord is wat vlekkerig, vooral de r.
     

    459Mochtickene wel geraken nu! 'O, kon ik hem nu maar goed raken!'.
     

    464degen 'held', 'ridder'.
     

    465viel op hem 'stortte zich op hem'.
     

    468di hande boet Ritueel gebaar van trouw en onderdadigheid, gezworen door een leenman aan zijn leenheer. De laatste houdt de gevouwen handen van zijn vazal in de zijne. In Walewein ende Keye is het handen bieden een gebaar van overgave.
     

    469op geven 'genade vragen'.
     

    470Dor Gode 'om Gods wil'.
     

    472geloven 'beloven'.
     

    472ere 'eerst'.
     

    473cracht 'legermacht'.
     

    474Kardoel{lc:T} Een van de belangrijkste hofresidenties van Artur. Het is de eerste keer in Walewein ende Keye dat deze residentie genoemd wordt. Als het hof zich niet verplaatst heeft, spelen ook de gebeurtenissen uit de eerste hofepisode zich in Kardoel af. Met Kardoel correspondeert in werkelijkheid Carlisle in het noorden van Engeland.
     

    474Vore Kardoel licgen 'voor de stad Kardoel legeren'.
     

    475Sente Jans messe Het feest van Johannes de Doper, op 24 juni en van oudsher de viering van de zonnewende, midzomer. Het is een dag van stilstand, waarna een nieuwe periode van oogsten begint. Mogelijk heeft de dag een symbolische betekenis in Walewein ende Keye. De verwijzing naar Johannes de Doper, toonbeeld van nederigheid (vgl. Mattheus 3: 1-17), zou in verband met de beschuldiging door Keye en het optreden van Walewein ook betekenisvol kunnen zijn.
     

    476XIV{lc:PG/get} Hs. heeft xiiij.
     

    476XIV{lc:T} Waarom er voor veertien dagen is gekozen, is niet helemaal duidelijk, mogelijk gaat het hier om een gebruikelijke, juridische termijn.
     

    476XIV '14'.
     

    478. Deze punt staat niet in het hs. en is toegevoegd om de structuur van de zin te verduidelijken.
     

    480u ic saelt u doen gewes 'ik zal het u vertellen.'
     

    481Walewein, so benic genant De bekendmaking van Waleweins naam is een vast onderdeel van de gevechten in Walewein ende Keye. Het is ook een traditioneel motief in romans waarin Walewein een belangrijke rol speelt. Walewein zegt altijd zijn naam als men daarnaar vraagt, ook al brengt hij zichzelf daarmee in gevaar. In Le Conte du Graal komt dit motief voor de eerste maal voor. (Vgl. ed. Busby, 6421-25).
     

    484nam goem 'vernam'.
     

    486Sint dat mi comen es alsoe 'Omdat het mij zo vergaan is.'
     

    488Dies en achtic meer no min 'daarom bekommer ik me helemaal niet'.
     

    488meer De tweede e van meer is mogelijk verbeterd uit een r.
     

    489Sint 'aangezien'. (vgl. eng. since)
     

    490Mine neven sculdic quite 'de dood van mijn neven vergeef ik u'. De constructie is erg compact. Het MNW geeft onder quite scelden (MNW, s.v. 'quite', 4) geen vergelijkbare gevallen.
     

    490ter tijt 'nu', 'op dit ogenblik'.
     

    495uwes ontbeiden 'op u wachten'.
     

    496sone so + ontkenningspartikel; so: 'dus'.
     

    499Dus nam Walewein sine sekerheide 'aldus aanvaardde Walewein zijn (van M.) gelofte'.
     
    Annotatiecategorieën



    Annotatiecategorieën

    Zoeken



    Ga naar versnummer

    (1 - 3664 / 18603 - 22266)

    Zoekformulier

    Zoeken in alle tekst

    Zoekbereik

    Doorzoek site
    Doorzoek huidige map

    Transcriptie




    I HOE KEYE WALEWEIN VERRIET*. ENDE HOE WALEWEIN DIE JONCFROUWE UTEN BORRE* VERLOESTE *
    D*ie aventure doet ons cont*
    Dattie coninc* nu ter stont**
    Hilt enen groten hof*
    0004 Om te meerre sinen lof**.
    Drie M** ridders, over waer,
    Waren nu ten etene daer
    Ende IIIc** ridders tallen stonden
    0008 Waren daer vander Tavelronden*,
    Die altoes waren met Arture.
    Nu seget ons die aventure
    Dattie coninc Waleweine beval
    0012 Sijn *lant te achterwaerne** al
    Ende al dat hi dade dat ware gedaen*.
    Dit beneet Keyen saen*,
    Dat Walewein aldus scone staet*,
    0016 Dat hi was des conincs raet*
    Ende dlant algader an hem stoet*
    Ende men dor hem* also nine* doet,
    Want* hi drossate was al daer.
    0020 Dor dese dinc al oppenbaer
    Pijndi hem* hoe hi mochte
    Walewein verraden.* Hord* wat hi dochte*:
    Hi ginc saen al daer hi vant
    0024 Ende vergaderde* XX* ridders thant*,
    Die van sinen gesellen waren*
    Ende seide hoet* daer ware gevaren*
    Dat Walewein al *ware here*.
    0028 Ende*: "Wildi mi nu ter ere
    Hulpen
    *.* Ic saels verdinen* wel."
    Dese XX ridders waren fel*
    Ende haetten Walewein om die dinc
    0032 Dat hem dicke* so wel verginc.
    Ende: "Her drossate*, uwen raet*
    Wille wi doen, hoe soet gaet,*
    Ende secgen dat gi wilt ende lien**."
    0036 Doe* ginc Keye met deser partien*
    Vorden coninc Arture staen
    Ende seide: "Here, nu hevet gedaen
    Walewein, u neve*, grote overmodecheit*.
    0040 Hi hevet sulke dinc *geseit
    Dies si hen alle mogen scamen
    Die inden hove sijn te samen."
    "Keye", sprac Artur, die coninc,
    0044 "Wat meindi met deser dinc?
    Wat heeft Walewein, min neve, geseit?"
    "Her coninc, ic segt u wel gereit*,
    Want al dese ridders *horden dat,
    0048 Dat hi hem gisteren margen *vermat*,
    Wildi varen om aventuren,
    D*atter hem soude meer geburen*
    Binnen enen jare, op dat hi woude*,
    0052 Dant* algader den ridders soude
    Die sinen* hove behoren toe."
    Des* was die coninc harde onvroe*
    Ende sloech* thoeft ter eerder neder*.
    0056 Over een stic *hief hijt op weder
    Ende sprac: "Keye, es dit waer?"
    "Here, vrages* den ridderen daer
    Oft sijt iet* horden dat hijt seide."
    0060 Doe vragdes* die coninc.* Sonder beide*
    Seiden sijt allegader daer,
    D*at hijt sprac al over waer.
    * ¶ Walewein ne wiste hier af niet.
    0064 Hi pensde lettel om dit verdriet*.
    Nochtan* haddi verdriets gnoech*,
    Want hi hadde groet ongevoech*
    Des nachs gehad in enen droem*.
    0068 Hord hier na* ende nemet goem*:
    Hem dochte dat een leu quam
    * Ende hem in sine middelt nam
    Ende metter clauwen stac int side
    0072 Ende wilde hem therte breken *tier tide*
    Ende ut trecken also houde.
    Ende alse hem Walewein weren soude*
    Ende hi metten leden* wranc*,
    0076 Also* hi vanden slape ontspranc*,
    Viel hi vanden bedde onsochten*,
    Dat hem di lede breken dochten.
    Ende sijn arm oec van desen**
    0080 Docht hem daer te broken *wesen.
    Doe stont hi op harde saen
    Ende cleetde hem ende es gegaen
    In ene kerke, die stont al daer,
    0084 Ende bat Onsen Here daer naer
    Oetmodelike ende sere*,
    Dat Hine* moeste* hedemere**
    Bescermen* ende alle dage *daer naer
    0088 Van dien drome, die was so swaer*.
    Als hi sine bedinge* heeft gedaen,
    Es Walewein te hove ward gegaen
    Ende vant den coninc, sinen oem,
    0092 Die udeward *sach ende nam goem
    Om Waleweine, waer hi meert*.
    Walewein vant den coninc vereert**.
    Hi groettene* harde hoveschlike.
    0096 Die coninc sprac doe haestelike*
    Ende seide: "Neve, hoe es dit comen*?
    Ene dinc hebbic van u* vernomen
    Dies gi waerd harde ongewone*,
    0100 Want gine plages noit te done*.
    Keye seget, die hier steet,
    Dat gi u vermaet* gereet*.
    Oec sijn hier sulke* dies met hem gien*,
    0104 Dat u souden meer gescien
    In enen jare aventuren
    Dan alden genen* nu ter uren*
    Die behoren ten hove mijn.
    0108 Eest waer *of saelt logene sijn?"
    Walewein seide: "Here, her coninc*,
    Van algader derre dinc*
    Benic onsculdech ende oec der daet*,
    0112 Die Keye op mi seget*, die quaet*.
    Here, ic bekinne* dat harde wale*,
    Dat hier menech es in die zale,
    Die beter es, here, dan ic ben,
    0116 Ende hovescher oec in sinen sen*
    Ende bat volcomen *tallen spele
    Van ridderscepe
    * harde vele.
    Ic ben een onvolcomen man;
    0120 Wies* soudic mi beromen* dan?"
    Keye di wedersprakene* daer
    Vorden coninc al oppenbaer*
    Ende sprac: "Gi seit al dese dinc
    0124 Die u ane tijt die coninc*.
    Ic hordet* u gisteren secgen tere stede*.
    So daden dese ridders mede
    Die hier staen, si hordent wel."
    0128 "Ay Keye*, quaet cleppere ende fel*,
    Dicke hebdi gestaen na min onnere***.
    Bi Gode, her coninc, ende bi mire ere*,
    Des* benic onsculdech, secgic u.
    0132 Maer om dat gi bat* gelovet nu
    Hem* dan gi doet min onscoude*,
    So willic rumen* met gewoude*
    U hof ende scuwen* vordane*."
    0136 Sinen knape sprac hi ane
    * Ende seide: "Bringet mi altemale**
    Mijn harnasch hier in die zale
    Ende min ors bringet mede."
    0140 Die knape ginc ende dede gerede*
    Dat hem sijn here hiet* al daer.
    Hi bracht* algader ende daer* naer
    Ginc hem wapenen Walewein.
    0144 Doe ne was riddere ne gein,
    Hine was drove om dese dinc.
    So was oec selve die coninc
    Ende bat hem dat hi bleve daer.
    0148 Die ridders badens* alle daernaer
    Ende seiden: "Laet sinken uwen moet*!
    En donct ons niet wesen goet*,
    Dat gi dor ene logelike dinc*
    0152 Onsen here den coninc
    Begeven* wilt ende ons daer toe."
    Her Walewein die antwerde* doe
    Ende seide: "Gi bid alle om niet*.
    0156 Mijns gescie dat God gebiet**.
    Met trouwen *ic u dat gelove*:
    Hier en comic meer te hove,
    In ben volcomen **derre daet,
    0160 Die Keye op mi seget*, die quaet."
    Dus nam Walewein orlof* al daer,
    Daer ombe gedreven was mesbaer.
    Die ridders seiden doe allegader:
    0164 "Wi verlisen hier onsen vader*,
    Die ons gaf wapine talre stont*.
    Dat hevet gedaen Keys mont
    Met sinen logenen harde sere.
    0168 Dattene God onse here onnere*,
    Dat hi ons dien* heeft benomen
    Daer ons al ere af soude comen*."
    * ¶ Nu es dese clage ende dese toren *
    0172 Der coninginnen comen te voren*,
    Hoe dat Keye die drossate
    Met sire tale, met sire onmate*,
    Walewein doet rumen thof.
    0176 Si ward so sere drove daer of,
    * Dat si cume* conde gestaen*,
    Si ware in onmacht gevallen saen*.
    Si vloecte Keyen utermaten.
    0180 Ende al die joncfrouwen die daer saten
    Vloectene mede harde sere.
    Doe ginc die coninginne ten here
    Heren* Waleweine na dese dinc*.
    0184 Metten armen sine bevinc*
    Ende bat *hem utermaten sere:
    "Ay, soete* Walewein, live here*,
    Blivet hier ende bedinct u.
    0188 Wi weten wel allegader nu*
    Dat gi onsculdech sijt der word,
    Die Keye van u hier bringet vord*.
    Ay, live Walewein, comet des af*!"
    0192 Walewein doe antwerde gaf
    Der coninginnen, sire vrouwen:
    "Alles goeds ende alre trouwen**
    Moet u, vrouwe, nu lonen God.
    0196 Gerne doe ic u gebot*
    Van allen sticken, *bi karitaten*,
    Mar dese dinge magic niet laten*,
    Ende geeft mi orlof, live vrouwe."
    0200 Si moest doen al had sijs rouwe*.
    Dus nam Walewein daer orlof
    Ende ruemde also des conincs hof*.
    Dies si alle droefden gemene,
    0204 Sonder* die quade Keye allene
    Ende sine gesellen, dies met hem waren*,
    Sine haddens* ne genen rouwe*, twaren*.
    ** ¶ Nu es Walewein ter selver steden*
    0208 Met II knapen van daer gesceden.
    Ende alsi ene dachvard* waren,
    Dedise weder thusward varen
    Ende dede hen groten der* coninginnen*
    0212 Ende alle di daer waren binnen,
    Sonder Keyen ende sine gesellen,
    Daer gi hier vore af horet tellen.
    Die knapen moesten sceden gereet
    0216 Van haren here, al waest hen leet
    Ende daden die boetscap di hi beval.
    * Ende her Walewein reet doe berch ende dal*
    So dat hi in enen woude quam,
    0220 Daer hijt utermatene scone vernam,
    Mar het was daer harde woeste*.
    Nochtan* hi daer bliven moeste
    Dien nacht tot tes* margens vroe.
    0224 Doent dach was reet hi doe
    Vaste henen met snelre vart
    Ende quam gereden op enen aert*
    Buten den woude in enen dale,
    0228 Daer hi sach gescepen wale**
    Enen casteel rikelike.
    Hi reet daer ward dapperlike.
    Doe sach hi vort, *al sonder waen,*
    0232 Ende sach vele hovede op staken staen.
    Ende daer hi vorward soude liden*
    Sach hi staende daer besiden*
    Enen steinen borne *claer,
    0236 Die harde dipe was, vor waer.
    Ende daer in sat een scone wijf,
    Die grote pine gedogede* ant lijf.
    Ende Walewein die sprac tot hare:
    0240 "Scone, wat beligdi dare*?
    Mach enech man gehulpen* u?"
    "Bi Gode, here, ic* segt hier nu,
    Mine can gehulpen geen man
    0244 Die ter werelt ie* lijf gewan*.
    Want die mi wilt in staden staen*,
    Die werd verslagen* harde saen."
    Doe sprac Walewein: "Op uwe trouwe,
    0248 Wi dede u hier in, segt mi*, joncfrouwe?"
    "Here, ic segt, wildijs sijn wijs*?
    Hier so dede mi min amijs*,
    Die here es over al dit lant,
    0252 Dattie Swerte Montanie *es genant.
    Hi ende ic quamen al hire
    Gereden.* Ende hi vrachde mi scire*
    Oftic kinde enegen man
    0256 Ende* oec soe scone mede daer an,*
    Ende oec so goeden riddere ware
    Alse hi ware al oppenbare*?
    Ic seide dat ic selken wiste
    0260 Die betere ware in allen twiste*
    Ende scoenre vele meer dan hi.
    Doen so vragedi wie dat si.
    Ic seide dat Walewein ware
    0264 Vele scoenre al oppenbare
    Ende betere riddere harde vele.
    Want men vint in genen spele*
    Die hem geliket iet een twint*.
    0268 Om dit so ward hi so ontsint*,
    Dat hi mi inden borne stac
    Ende vord* dese worde *sprac,
    Dat ic hier in soude bliven doet,
    0272 Walewein ne verloeste mi vander noet**,
    Daer ic hier inne om ben geset*.
    Nu wetti, here, wat mi let*."
    * ¶ Walewein sprac doe*: "Scone joncfrouwe,
    0276 Ic sal u hulpen ut* desen rouwe,
    Bi mire (trouwe)*, op* dat ic can."
    "Neen," sprac si, "edel man,
    Ic rade u dat gi henen ridet*
    0280 Ende mins amijs niet ontbidet*;
    Hi es so fel ende so starc,
    Dat hi II ridders in een parc*
    Dicke heeft bestaen gereet*
    0284 Ende beide doet sloech, Godweet.
    Gine mocht vor hem gestaen niet*!
    Daer omme* biddic u dat gi vliet*
    Ende laet mi bliven in dese noet.
    0288 In wil niet dat gi blivet doet
    Om minen wille, dat secgic u.
    Dese staken, die hier staen nu
    Om desen borne ende dese hoeft
    0292 Die daer op staen, des geloeft*,
    Die heeft hi alle gedoet daer bi,
    Om dat si wilden verloessen mi."
    Mijn her *Walewein seide: "Joncfrouwe,
    0296 Uwen worden ic wel berouwe*
    Ende mins gescie dat God gebiet:**
    In late u hier* nu langer niet."
    Ende hi hiefse ut ende sette*
    0300 Vor hem saen op Gringalette*
    Ende voer met hare henen saen.
    Onlange daer na heeft hi verstaen
    Waer een* ridder gereden quam,
    0304 Utermatene erre* ende gram.
    Part ende wapine was al wit.
    E*nde hi sprac te Waleweine dit
    Met groter stemmen, harde sere:
    0308 "Hordijt, riddere, sprect here,
    Gi hebt gedaen grote dompheit!
    Ic berope* u van dorperheit*;
    Gi hebt mins oems ban* te broken,
    0312 Dat sal scire sijn gewroken!
    Gi hebt ontfoert hier sijn amie.
    Den vrede ic nu hier vertie*."
    Done* die joncfrouwe comen sach,
    0316 "Ay mi", seitsi, "owi, owach,
    Wat saels nu, edel riddere, sijn*?
    Hier gaet nu ane dleven dijn**!
    Dese riddere es fel ende cone*
    0320 Ende es mins heren suster sone
    Ende es die witte riddere genant.
    Nu set mi neder al te hant
    Ende vastelike* di vlucht nu kiest,
    0324 Dat gi u leven nine verliest."
    Doe sprac te hare Walewein:
    "Ic sal u setten op dit plein*
    Ende sal mi verweren, oftic can,
    0328 Jegen desen vresseliken* man."
    Walewein sprac ten riddere saen:
    "Wat hebbic u te lede gedaen*?
    Hebbic iet gedaen dat qualijc steet,**
    0332 Ic beent u te beterne gereet**."
    Die ander sprac: "En gere sone
    Noch vrede, so nes hier te done
    *.
    Du ne sals mi els* niet geven
    0336 Te beteringen, *dan dijn leven."
    * ¶ Doe keerde her Walewein te hant
    Daer hi den witten riddere vant
    Ende stakene metten spere int lijf
    0340 Ende warpene vor dat scone wijf
    Van sinen orsse doet ter neder.
    Hi vinc dat ors ende keerde* weder
    Ende settere die vrouwe op daer naer
    0344 Ende voretse wech saen van daer.
    Mar eer si iet verre *quamen,
    Echt* si een geruchte* vernamen
    Van enen riddere.* Done sach
    0348 Die vrouwe, riep si: "Owach,
    Wat saels nu, edel ridder, wesen,
    Nu ne mogedi niet genesen*!
    Dits die rode riddere, sijt gewes,
    0352 Die des wits broder es.
    Dese es X werf also goet*
    Ende also stout in sinen moet
    Als dien du* heves doet gesteken.
    0356 Dat sal hi op di willen wreken.
    Oft* gi uwes lives wilt genesen,*
    So keert nu wech ende laet mi wesen."
    Walewein sprac: "Wat mins gesciet,
    0360 Aldus en scedic henen niet."
    Die rode riddere quam ongehire*
    Ende sprac tote Waleweine scire:
    "Die mord die du heves* gedaen,
    0364 Die moet an dijn leven gaen**!
    Weert u, oft gi sijt so cone,
    Want gi hebbets wel te done*."
    H*arre twe tale* was niet lanc.
    0368 Her Walewein Gringalette dwanc*
    Ende dedene lopen metten sporen
    Ende stac den roden riddere voren*
    Met sinen spere alte hant,
    0372 Dat hem dor sine herte want*.
    Ende hi viel vanden orsse neder
    Ter eerden doet.* Walewein keerde weder
    Toter joncfrouwen harde saen.
    0376 Scire daer na* heeft hi verstaen*
    Enen riddere noch comen gereden,
    Die doe riep met haestecheden:
    "Keert u, vasseel*! Gi blivets hier,*
    0380 Al waerdi nu noch alse fier."
    *"Acharme", sprac doe die joncfrouwe,
    "Nu naket *mi alre irst di rouwe*;
    Dits min here*, die starcste man,
    0384 Daer nieman jegen geduren* can.
    Gi blieft nu doet, edel here,
    Gine vliet met haesten harde sere.
    Vliet ende laet mi hier nu,
    0388 Ic moet sterven over u*!"
    Walewein seide*: "En onsiet u niet*,
    In vlie *niet, wat mins gesciet;
    In vloe nie dor genen man*."
    0392 Mettien so quam Morilagan*.
    Sijn harnasch was altesamen
    Pec swerd na sire namen*.
    Ende hi quam in dire gebare*
    0396 Oft algader sijn eygen ware*
    Wat dat was in ertrike*.
    Hi sprac nu harde verbolgelike*:
    "Bi Gode, her riddere, na minen waen,*
    0400 So hebdi dompheit groet gedaen.
    Gi hebt te broken minen ban*,
    Dat* ic gedogen nine can,
    Ende ontvoerd oec min amie.
    0404 Met rechte ic u van morde* betie*.
    Gi hebt vermort hier mine neven,
    Dies suldi mi te soenen* geven
    U lijf* ende el ne genen scat*."
    0408 Alse her Walewein hoerde dat,
    Sprac hi: "Her riddere, ic set ane di*
    Dat ic moeste verweren mi.
    Ic moesse* wederstaen ter noet*,
    0412 Daer si mi wilden slaen te doet."
    "Swijch, en onsculdech di niet,
    Du moets hier bliven, wats gesciet!
    Dijn lijf moet sijn min pant*;
    0416 In namer niet vore* al Grikenlant**."
    * ¶ Alse Walewein dat vernam,
    Scire hi jegen den swerten quam
    Ende die swerte jegen hem weder.
    0420* Elkerlijc stac anderen neder*
    Ende die speren braken daer
    In XX sticken. Wet vor waer,
    Dat si niet lange daer ter stede*
    0424 En lagen, mar elc spranc op gerede
    Ende verhiven* daer enen strijt,
    Die geduerde langen tijt.
    En sach nie man so scone *slage,
    0428 Alsi *slogen in dien dage
    Vor die joncfrouwe inden pleine,
    Die swerte riddere op Waleweine
    *Ende her Walewein op hem weder.
    0432 Si drogen di sweerde op ende neder*
    Met slagen harde anxteliken.
    Haer ne geen wilde anderen* wiken.
    Die swerte riddere sere vacht.
    0436 "Deus*!", penst hi*, "Wat groter cracht
    Heeft dese riddere. Ic blive doet*,
    God en bescerme mi uter noet!
    So* motic die doet ember* kisen
    0440 Ende min amie oec verlisen.
    Dits een die anxtelijcste man,
    Die ter werelt ie lief gewan*."
    Ende her Walewein leet anxt oec groet
    0444 Ende waende oec daer bliven doet
    Van des swerds ridders hant.
    Hi scaemde hem sere ende nam thant
    Sijn sward ende sloech hem enen slach,
    0448 Datmen trode bloet comen sach
    Den swerten* riddere lopen neder.
    Als hi sijn bloet sach, sloech hi weder
    So vresselijc sere op Waleweine,
    0452 Dat hine achter* dreef inden pleine
    Ende brachtene in so groter noet,
    Dat Walewein wel waende bliven doet
    Ende sprac: "Dits die duvel, niet een man*!
    0456 Hoe benic dus comen hier an*?
    Ic vruchte dese riddere sal mi deren;
    In can mi met pinen* verweren*.
    Mochtickene wel geraken nu!*"
    0460 Doe nam hi tsward, dat secgic u,
    Ende sloech den genen ter selver stonde
    Ende geraectene in die selve wonde
    Daer hine te voren in hadde geslegen.
    0464 Doe viel neder die swerte degen*
    Ende Walewein viel op hem* al daer
    Ende trac hem af den helm daer naer
    Ende woudene doe slaen te doet.
    0468 Ende die swerte di hande boet*
    Ende sprac: "Ic wille mi op geven*,
    Dor Gode*, here, laet mi leven!"
    "Ic doe", sprac Walewein, die here.
    0472 "Mar gi moet mi geloven* ere,*
    Dat gi met al uwer cracht* selt varen
    Vore Kardoel licgen**, sonder sparen,
    Omtrent Sente Jans messe*, ende wacht
    0476 Na mine comst XIV*** nacht,
    Want ic sal daer comen tot u."
    "Ic doet gerne.* Segt mi dan nu,
    Here, hoe u name nu es."
    0480 "Vrient, ic saelt u doen gewes*:
    Walewein, so benic genant*.
    Men kent mi in menech lant;
    Artur die coninc es min oem."
    0484 Doe des die swerte riddere nam goem*
    Sprac hi: "Here, des benic vroe,
    Sint dat mi comen es alsoe*,
    Dat ic van u verwonnen bin,
    0488 Dies en achtic meer* no min*,
    Sint* gi min her Walewein nu sijt.
    Mine neven sculdic quite* ter tijt*,
    Die gi mi beide hebt genomen.
    0492 Ic wille herde gerne comen
    Te Kardole, rechte vor di stat.
    In trouwen, so sekeric u dat.
    Al daer so willic uwes ontbeiden*,
    0496 Van danen sone* willic niet sceiden
    Tote datmen harde wale siet
    Oft gi sult comen ofte niet."
    Dus nam Walewein sine sekerheide*
    0500 Ende si scieden daer alle beide.
    Die joncfrouwe voer met Waleweine
    Ende liet haren amijs opten pleine.
    Nu latic vanden swerten bliven
    0504 Ende sal van Waleweine vord scriven.
    [text]
    [text]
    [text]